De Nederlandse dichter Josephus Egidius Eijckmans werd geboren in Gorinchem op 31 januari 1907. Hij bezocht van 1924 tot 1928 het Haagse conservatorium, gaf enige tijd pianoles, maar begon in 1937 gedichten te schrijven als ambteloos burger. Van zijn vroege poëzie is niets gepubliceerd. Pas toen hij in de jaren vijftig contact kreeg met Paul Rodenko, stelde hij met hem een bundel samen onder de titel “Bij mijn leven nog” (1955). Eijckmans publiceerde toen regelmatig in het tijdschrift Kentering. Zijn poëzie sluit tot op zekere hoogte aan bij de poëzie van de Vijftigers. In “Achtendertig componisten” (1980) verzamelde hij een aantal gedichten die verwijzen naar componisten of hun werk waarbij Maarten ’t Hart een verhelderend nawoord schreef. In 1988 maakte Eijckmans een keuze uit zijn volledige oeuvre tot dan toe en publiceerde die als “Verzamelde gedichten”. Daarna publiceerde hij nog vier bundels poëzie. De laatste daarvan was “Overdood” (1997).
echo
geen gewone schrijfregel uit een taal
die zich heeft ontdaan van sentiment
zie het dan kleiner worden op de weg in
het zicht tot stip tot niets dan waaien
nauwelijks geweest zich te openbaren aan
gezichts een dag een vorige: echo van een
stem
deze woorden zelfs want hoe nu voortgang
waarmee bezig na wat zo doodsgericht is
en dichterbij reeds lang
beethoven (laatste bagatellen)
ziel
noem gerust
enkele namen
de velden hebben het
altijd wel geweten
op hoge en lage grond
daar eindigt het niet
zoals het ook nooit is
begonnen aan de bronnen
van water en vuur
slechts levende tekens
bewegen op papier
heilige rook van het offer
maar voor wie
hij die voorbij gaat
aan het gebenedijde huis
ziet lamplicht
hoort het geluid van een
bloedrode morgen
troostrijke
kleine muziek
alleen
Jozef Eijckmans (31 januari 1907 – 12 november 1996)