De Nederlandse dichteres en toneelschrijfster Judith Herzberg werd geboren op 4 november 1934 in Amsterdam als dochter van de schrijver Abel Herzberg. Ze woont afwisselend in Nederland en Israël. Herzberg debuteerde in 1961 als dichteres in het weekblad Vrij Nederland. Twee jaar later verscheen haar eerste dichtbundel Zeepost. Later volgden onder meer Beemdgras, Vliegen, Strijklicht, Botshol en Dagrest. Ook schreef ze de toneelstukken Leedvermaak en Rijgdraad, die beide verfilmd werden (de laatste onder de titel ‘Qui vive’) door Frans Weisz. Weisz verfilmde eerder haar scenario ‘Charlotte’.
Stadsgeluiden
Stadsgeluiden in de warme nacht
hebben, als op een schilderij, een achtergrond.
Een vliegtuig ronkt tegen een fond van auto’s
een bromfiets schiet luidruchtig links omlaag.
Ik hoor het graag, het doet mij denken aan
22 juni 1964, dat is vanavond.
Au
Zou dat er zijn, een wet
tot het behoud van pijn?
Zodat, als wij hem hier bestrijden
iemand, ergens, pijn moet lijden
erger dan het woordje au?
Of zou pijn, als energie
(even nog, analogie)
zich omzetten, niet in warmte,
maar bijvoorbeeld in een armte
erger dan het woordje au?
Of zou de pijn die wij verdrijven
in een àndere vorm hier blijven
lachloos, zangloos doen verstijven
onze pijn-dorstige lijven
hunkerend naar het woordje au?
Spreeuw
Had niets te beweren
te klein voor veren
te nat om bruin te heten
en snavel dicht
ook tegen eten.
Maar werd een hoogst
warmpotige geleerde
specialistisch geïnteresseerde
zeehondgeveerde
vetervereerder.
Frivoolkelige imitator
een parel-bespetterde
wezel, een vliegende
ongeletterde triomfator.
Judith Herzberg (Amsterdam, 4 november 1934)
De Duitse schrijver Klabund werd als Alfred Henschke geboren op 4 november 1890 in Crossen an der Oder. Toen hij 16 jaar oud was kreeg hij tbc, hoewel zijn artsen aanvankelijk slechts de diagnose longontsteking stelden. De ziekte zou hem zijn korte leven door begeleiden. Na zijn eindexamen studeerde hij eerst scheikunde en farmacie in München, maar hij verruilde die vakken al snel voor filosofie, taalkunde en theaterwetenschappen in München, Berlijn en Lausanne. Al in München verkeerde hij in kringen van de bohème en maakte hij kennis met Frank Wedekind. In
Melancholie
Schau, den Finger in der Nase
Oder an der Stirn,
Zeitigt manche fette Phrase
Das geölte Hirn.
Warum liebt der die Erotik?
Jener die Zigarrn?
Der die Aeropilotik?
Der den Kaiserschmarrn?
Warum geht’s uns meistens dreckig?
Weshalb schreib ich dies Gedicht?
Warum ist das Zebra fleckig
Und Mariechen nicht?
Dennoch ahnt man irgendwie
Gottes Qualverwandtschaft,
Trifft man unerwartet sie
Draußen in der Landschaft.
Regen
Der Regen rinnt schon tausend Jahr,
Die Häuser sind voll Wasserspinnen,
Seekrebse nisten mir im Haar
Und Austern auf des Domes Zinnen.
Der Pfaff hier wurde eine Qualle,
Seepferdchen meine Nachbarin.
Der blonde Seestern streckt mir alle
Fünfhundert Fühler zärtlich hin.
Es ist so dunkel, kalt und feucht.
Das Wasser hat uns schon begraben.
Gib deinen warmen Mund – mich deucht,
Nichts bleibt uns als uns lieb zu haben.
Davoser Bar
Die rosa Sängerin mit jenem Juden,
Der achtungsheischend ein Monokel trägt,
Fühlt sich vom Lärm der laubenbunten Buden
Ersichtlich auf- und ab- und angeregt.
Er dreht mit ihr sich rund im Karusselle,
Er lüftet ihr den gelbpunktierten Sekt,
Indem die oberitalienische Kapelle
Sich selbst und andre mit Musik befleckt.
Ein Herr tanzt exaltiert wie ein Tuberkel,
Des Frackes Schöße zwitschern vogelgleich.
Die rosa Sängerin hält fürstlich Cercle.
Ein Oberleutnant pokert schreckensbleich.
Ein Jüngling träumt von einer fernsten Ferne.
Aus seiner ausgeschnittnen Weste stiert
Die Höhlung einer riesigen Kaverne,
In der die Nacht wie eine Palme friert.
Klabund (4 november 1890 – 14 augustus 1928)
De Oostenrijkse schrijver Felix Braun werd op 4 november 1885 in Wenen geboren. Zijn moeder stierf drie jaar later bij de geboortje van zijn zus Käthe die eveneens zou gaan schrijven. Felix Braun studeerde vanaf 1904 in Wenen germanistiek en kunstgeschiedenis. In 1905 publiceerde hij voor het eerst werk in de Neue Freie Presse, de Österreichische Rundschau, en de Neue Rundschau. In 1917 trad hij uit de joodse gemeenschap. Als lector bij de Verlag Georg Müller in München leerde hij belangrijke schrijvers kennen, zoals Hans Carossa, Thomas Mann en Rainer Maria Rilke. In 1935 werd hij opgenomen in de katholieke kerk. In 1939 emigreerde hij naar Engeland waar hij bleef tot 1951 en literatuur en kunstgeschiedenis doceerde. Terug in Wenen kreeg hij een aanstelling aan de Akademie für angewandte Kunst. Felix Braun was ook secretaris van de dichter Hugo von Hofmannsthal en met hem bevriend.
Der Leser
Sag: ist das nicht ein wunderliches Leid?
Um fremde Menschen trauern, die nicht leben,
und über Dinge, die sich nie begeben,
voll Sehnsucht träumen in der Einsamkeit.
Geheimnis, dessen Sinn ich nie verstand:
Sich über Worte atemlos zu zeigen
und zu vernehmen in gespanntem Schweigen,
was einer dachte, fühlte und erfand.
Wenn Zeile so nach Zeile still verrinnt,
sich wohlig weit zurück im Sessel lehnen,
die Arme breiten, lächeln u
nter Tränen.
Und wieder müßig blättern wie als Kind.
Und auf und ab in Abendgassen gehn
und Verse summen, darin Glocken läuten,
und ahnen, daß sie Welt und Leben deuten
und dennoch dunkel in den Wind verwehn…
Felix Braun (4 november 1885 – 29 november 1973)