De Vlaamse dichter, schrijver en vertaller Koen Stassijns werd geboren op 18 september 1953 in Ninove. Eigenlijk wilde Stassijns naar de toneelschool, maar zijn ouders verboden dat. Hij begon tegen zijn zin aan een rechtenstudie en gaf die na enkele geslaagde semestriële examens op omdat het niet bij zijn ambitie paste. Stassijns kwam terecht in het bedrijfsleven: in de wegsignalisatie. Hij startte een eigen bedrijf op en was redelijk succesvol, maar niet gelukkig. Na een decennium literaire inactiviteit begon Stassijns opnieuw met schrijven. In 1988 verscheen “Aanmaaktwijgen van een vuur” en dat werd meteen een succes.Zijn dichtbundels ‘Paard van glas’ (1993, 2001) en ‘Zwijghout’ (2000) verschenen bij uitgeverij Atlas in Amsterdam en kenden verschillende herdrukken. Samen met zijn vriend en collega Ivo van Strijtem bouwt hij als bloemlezer verder aan de gereputeerde reeks ‘De mooiste van…’ (Lannoo, Atlas) met vertaalde poëzie van Goethe, Tagore, Neruda, Heine, Brecht, Petrarca, Dickinson, Ungaretti, Hesse, Yeats, Stevens, Quasimodo… Met Geert van Istendael vormt hij een vertaalduo en vertaalde hij vele Waalse dichters, poëzie van W.B. Yeats en van Bertolt Brecht en diens leerling Heinz Kahlau, evenals chansons van Jacques Brel.
Dit dorp…
Dit dorp, ik laat het en verlaat
het, als viel ik na het vrijen uit
de klamme handdruk van de slaap.
Niet het gefluit van vogels die
loslippig vaak hun namen slaan
in de bewaarstam van een boom,
niet het gehuichel van de wind
die uit vier monden spreekt en aan
de leugens kleine vleugels bindt.
Maar om de vader en de vrouw
die hij bekroop en bloeden liet,
zo danig onverschillig sliep
dat ijs hem op de schenen stond.
Dat ik zijn kind was, deert mij nu
ik op de valreep merk: dit dorp,
de rode draad van het verdriet.
Voorlopig afscheid
1
Nu je weggaat geef ik je weer wat ik nog
nooit uit handen gaf: het oog dat weigerde
te zien zoals een ander voor hem deed,
het oor dat juichte, mond die steigerde
toen iemand afgemeten langs me gleed
of tastte met de vingers van elke dag.
Ja, ik herinner me de kroeg, als sneed
het mes nog door me heen, waar wij de macht
verdeelden, je buik die op en neer ging
toen je lach een frisdrank openspatte,
en hoe ik als een kruimel aan je hing.
Kom nog eens langs dat ik je trapsgewijze
leer verliezen, nu ik amper aan je raak.
Verlaat me niet, ik ben het al te vaak.
2
De laatste dagen, en nog zoveel moet
aan kant gedaan, om nooit meer te vergeten.
Gooi overboord, scheep in, het ga je goed,
wij moeten maar eens willen wat we weten
dat wat wij willen er niet echt toe doet.
Ontroering heet nu: kast waarin mijn kleren
aandoenlijk toen ik er voor je uit ging, zoet
bed dat die herinnering licht op doet veren,
en een boek waarin ik je meenam op reis.
Naar het noorden, hoe ik je daar ontkleedde
en verboden bloemen sneed uit het ijs.
Neem al die beelden mee, begraaf ze niet in
nieuwe aarde, in een taal die ik nooit sprak.
En denk aan mij als aan een lekkend dak.
Koen Stassijns (Ninove, 18 september 1953)