De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Jacobus Gerardus (Koos) Schuur werd geboren in Veendam op 4 oktober1915. Zijn ouders hadden een winkel in naaimachines en fietsen en zijn grootvader had een boekhandel die later werd voortgezet door een oom. Schuur volgde de HBS in Veendam en maakte in de vijfde klas kennis met Theo Mooij, de latere dichter A. Marja. Thuis was er geen geld voor een academische studie en daarom werkte Koos Schuur vanaf 1935 als journalist bij het dagblad De Noord-Ooster in Wildervank. Schuur debuteerde in 1938 als dichter in het onafhankelijk literair tijdschrift Den Gulden Winckel. A. Marja stuurde zonder medeweten van Schuur diens gedicht Spiegelman naar De Gids, waar het werd geplaatst. Ook verscheen een gedicht van Schuur in Criterium. Via Marja leerde Schuur o.a. Max Dendermonde, Eddy Evenhuis, Ferdinand Langen, Ab Visser en Hendrik de Vries kennen. Tijdens WO II maakte Schuur deel uit van een verzetsgroep. In 1942 nam hij ontslag bij De Noord-Ooster. Nadat de verzetsgroep geïnfiltreerd was door een verrader, verhuisde Schuur in augustus 1942 naar Amsterdam, waar hij onderdook om te voorkomen dat hij als dwangarbeider in Duitsland zou moeten werken. In Amsterdam leerde hij onder andere Jan Elburg kennen. Na de oorlog werd Schuur redacteur bij De Bezige Bij en vormde hij samen met Ferdinand Langen de redactie van het tijdschrift Het Woord. Hij trouwde met de actrice Caroline Bigot, met wie hij twee zoons kreeg, Jan en Kees. In 1951 werden enkele gedichten van Schuur opgenomen in de bundel Atonaal. In datzelfde jaar emigreerde het gezin Schuur naar Australië. Over zijn beginperiode daar schreef Schuur brieven die door Jan Elburg en Salvador Hertog werden gebundeld in En de Kookaburra lacht (1953). Nadat zijn huwelijk in Australië op de klippen was gelopen, hertrouwde Schuur. In 1962 keerde hij terug naar Nederland, waar hij aanvankelijk weer bij De Bezige Bij werkte en vanaf 1967 bij de boekenclub ECI. Hij vertaalde werk van onder anderen Günter Grass, Heinrich Heine, Arthur Koestler, Ezra Pound, J.D. Salinger en Dylan Thomas. Pas in 1980 kwam weer een dichtbundel van hem uit: Waar het was. In 1990 volgde de bloemlezing Signalen, een keuze uit zijn werk vanaf 1930. Schuur trouwde in 1968 voor de derde maal. Uit het huwelijk werden nog drie kinderen geboren. De schilder Geert Schreuder maakte in 1998 onder de titel Novemberland een serie van negen schilderijen bij het gelijknamige gedicht van Koos Schuur.
Novemberland (Fragment)
Na de roodbruine warmte van september,
na van october ’t zwaar en donker goud,
keren de heldre dagen van november
met ijle geur van brandend turf en hout,
van rijpe appels, rottend loof. Reeds koud
worden de morgens in de kale velden
waar raven, met de ondergang vertrouwd,
de heerschappij aanvaarden; sombre helden
die zich met nog somberder roepen melden.
Op het vochtige land strijken zij neer
waar zij op paarden en op honden schelden
en zij voorspellen vorst en winterweer.
Er leiden moddersporen naar de schuren
van boerenhoeven, trage wagens gaan
en knapen branden wìtrokende vuren,
die er als bakens in den schemer staan.
Des avonds komt een opgezwollen maan
ontzaggelijk omhoog uit einderdampen
als vrucht van vreemde plant en meet zijn baan,
terwijl de verontruste paarden stampen
en koeien angstig loeien als in krampen.
Dan neemt de boer een lamp, gaat in de stal
en klopt zijn kalmte in hun bange flanken.
die heel licht siddren als een waterval.
Dit is mijn land: onder pastellen luchten
liggen de akkers eindeloos en triest;
de wind neemt aanloop tot al wijder vluchten
en, spelend rond een eenzaam huis, verliest
hij telkens even aarzlend zich en briest
in een verlaten boom. De blaadren schuilen
en kantlen zich. Maar hij, al wilder, kiest
de zwaksten uit en jaagt over de vuile
akkers hun gele vlekken in de kuilen,
de rook van brandend loof verzamelend.
Des nachts komt hij wild in een schoorsteen huilen
tot hij verveeld verdervlucht, stamelend.
Koos Schuur (4 oktober 1915 – 1 december 1995)