Maarten Doorman, Paul Beatty, Xander Michiel Beute, Anton Roothaert, Jian Ghomeshi, Mirko Bonné, Curzio Malaparte, Charles Webb, Rudolf Borchardt

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus en filosoof Maarten Doorman werd geboren op 9 juni 1957 in Medina Sidonia (Spanje). Zie ook alle tags voor Maarten Doorman op dit blog.

 

Het landschap denkt ons

Alles ligt klaar voor de wandelaar
De beek langs de weg, het seinhuis
het te smalle trottoir als gedachten
die je ontmoet en dan de jouwe
noemt, ook zonder kaart liggen ze daar
en wie de deur uitgaat ziet ze haast
voor ze ons omhelzen en wij denken
dat wij het doen terwijl de bomen minzaam
zwaaien. En wij doen het soms
maar meestal denkt het landschap ons
en daar ga je

 

Hoekwachters

Ze wachten op minstens 2 trams tegelijk
de hakkenlichters
die tussen twee wallen
hun zwaargeestige momenten staan te kauwen,
op minstens 2 trams die in vereiste richting
met de bel mee gaan.
Ze wachten als doodgetrapte ballonnen
deze pikstekige vrouwspersonen
en de mannen aan toonder,
even onbedaarlijk als schaamteloos staan ze daar
in de beklemming van hun natte jas
weg te raken. In portieken gedrukt
tegen de regen vraagt hun ongeduld
toch verhuld om uitstel van bestemming:
met lege tas willen de hoekwachters liever
de tram niet in.
Wat doe ik ik hun plastic zak?
– een föhn die kastanjegeur blaast
een brilmontuur van konijnebout
een schubje zeemeermin
en een nieuw papiertje voor maart (de weekends
uitgezonderd), een spijker een mes en een touwtje
een vies vloekblaadje een stukje
zuidelijk halfrond en een eigen houtje
voor het bijten. Een 45-
strippenkaart voor lijn 1 t/m 100.

 

 
Maarten Doorman (Medina Sidonia, 9 juni 1957)

 

De Amerikaanse schrijver Paul Beatty werd geboren op 9 juni 1962 in Los Angeles. Zie ook alle tags voor Paul Beatty op dit blog.

Uit:De verrader (Vertaald door Gerda Baardman en Bart Gravendaal)

“De drie basiswetten van de gettofysica zijn: een nigger die je lastigvalt, blijft je meestal lastigvallen; ongeacht waar de zon aan de hemel staat, het is altijd ‘kwart over je apenreet en tien voor je kloten’; en nummer drie: als er iemand wordt neergeschoten van wie je houdt, ben je steevast net thuis voor de kerstvakantie, halverwege je eerste studiejaar, en ben je die middag te paard op weg naar een afspraak met je vader voor een vergadering van de Intellectuelen van de Dum Dum Donut, de plaatselijke denktank, waar hij en de andere buurtgeleerden je overvoeren met cider, kaneelbroodjes en homotherapie. (Niet dat je vader denkt dat je gay bent, maar hij maakt zich zorgen omdat je altijd om elf uur thuis bent en de uitdrukking ‘lekkere bitch’ niet in je vocabulaire lijkt voor te komen.) Het is een koude avond. Je bemoeit je met je eigen zaken en neemt net genietend de laatste slokjes van je vanillemilkshake als je op een troep rechercheurs stuit die om het lijk heen staan. Je stijgt af. Je doet een stap dichterbij en herkent een schoen, of een overhemdsmouw of een sieraad. Mijn vader lag op zijn buik op de kruising. Ik herkende hem aan zijn vuist, stevig toegeknepen, de aderen op de rug van zijn hand nog steeds opgezwollen en vol. Ik compromitteerde de plaats delict door wat pluis uit zijn verklitte afro te plukken, de gekreukte kraag van zijn Oxford-overhemd glad te strijken, het grind van zijn wang te vegen en wat volgens het politierapport nog het ergste was, mijn hand in de plas bloed rond zijn lichaam te leggen, die tot mijn verrassing koud was. Niet heet, niet kolkend van de zwarte woede en de levenslange frustratie van een fatsoenlijke, zij het enigszins gestoorde man die nooit was geworden wie hij vond dat hij was.
‘U bent zijn zoon?’
De rechercheur nam me van top tot teen op. Hij fronste zijn wenkbrauwen en zijn ogen schoten heen en weer van herkenningspunt naar herkenningspunt. Achter zijn minachtend zelfgenoegzame glimlach zag ik zijn hersenen bijna speuren naar verwijzingen in mijn littekens, lengte en bouw naar een bestand met gezochte misdadigers in zijn hoofd.
‘Inderdaad.’
‘Ben je iets bijzonders?’
‘Huh?’
‘Volgens de agenten schreeuwde hij bij zijn aanhouding, en ik citeer: “Ik waarschuw jullie, stelletje anale, autoritaire archetypes, jullie weten niet wie mijn zoon is!” Dus, ben je een bijzonder iemand?’
Wie ben ik? En hoe kan ik die persoon worden?
‘Nee, ik ben niets bijzonders.’

 

 
Paul Beatty (Los Angeles, 9 juni 1962)

 

De Nederlandse schrijver Xander Michiel Beute werd geboren op 9 juni 1975 te Gouda. Zie ook alle tags voor Xander Michiel Beute op dit blog.

Uit: Nachtvoorstelling

“Dit is gebeurd, geen weg terug. Kut, hoe kom ik thuis’? Ademhalen Maarten, blijven ademhalen. De lucht diep in je longen zuigen, daar goed op letten. Dan krachtig uitblazen door de mond, de wangen moeten bol staan. Eerst rustig worden, beginnen met de ademhaling dan volgt het hart vanzelf. Het lijkt te werken, De man houdt me nog steeds zorgvuldig overeind. Zijn handen omklemmen mijn schouders stevig. Omvallen zal ik niet meer. Ik moet steeds aan mijn knie denken, het doet al minder pijn, misschien valt het nog wel mee. De man kijkt me recht in de ogen. Hij heeft donkere ogen, serieus. Ken ik hem ergens van? Hij beangstigt me een beetje. Verlegen kijk ik langs hem heen, mijn ogen zoeken een bekend gezicht. Er staat een kring van mensen om ons heen, allemaal jongens. Ik herken niemand. Ze lachen. Wat valt er nou te lachen? Ik sta nog op mijn benen! Achter de kring van jongens zie ik nu vaag nog veel meer gezichten. Ze staan een eind van ons vandaan. Een haag van mensen. Toeschouwers. De man verstevigt zijn grip om mijn schouders. Viel ik weer bijna om, hield hij me daarom zo stevig vast? Het lijkt alsof ik zijn vingers in mijn vlees voel. Zijn gezicht komt dichterbij. Ik kijk verlegen naar mijn schoenen. ’Zo, nou heb je ineens geen grote bek meer! ’ Hij houdt zijn hand in de lucht, zijn vuist is gebald. ’Wat?’ Op het moment dat ik nog meer wil zeggen, wordt ik verblind door de slaande vuist in mijn gezicht. Mijn hoofd trilt, ik schud met mijn hoofd, doe mijn ogen open, alles begint te bonzen. Bloed. Ik kijk de man recht in zijn ogen aan. Rode vlekken bewegen voor mijn ogen. Hij spuugt me in het gezicht. ’Een vuile klootzak ben je! ’ Ik verroer geen vin. Ik ben een standbeeld, vastgenageld. Vragend blijf ik de man in het gezicht kijken. Het maakt hem nog kwader. Zijn voorhoofd glimt van het zweet. Ik voel mijn hand weer trillen, Mijn hoofd knalt uit mekaar, ziedend van woede weet ik helemaal niets. Een klap voor zijn smoel kan ie krijgen. Ik heb niets gedaan, helemaal niets. Ik kan niets doen. Zijn speeksel druipt langs mijn wangen, het blijft op mijn lippen plakken. Mijn mond is droog. Het gebeurt allemaal niet echt, het is niet zo… een vuist slaat me hard in het gezicht.”

 

 
Xander Michiel Beute (Gouda, 9 juni 1975)

 

De Nederlands schrijver en jurist Antonius Martinus Henricus (Anton) Roothaert werd geboren in Tilburg op 9 juni 1896. Zoe ook alle tags voor Anton Roothaert op dit blog.

Uit: Doctor Vlimmen

“En bij deze onplezierige ontmoeting zit Vlimmen in zijn wagen, beweegt zich niet en tuurt in het spiegeltje of daar zijn leven van afhangt. Zijn huid voelt aan als het pantser van een schildpad; alleen is het jammer, dat hij niet zijn hoofd eronder kan wegstoppen, een hoofd, waarvan hij met ergernis voelt, dat het steeds roder wordt… Daar staat Treeborg al naast zijn wagen!… Wie moet nu het eerst groeten? Zal hij…? Maar stel je voor, dat de vent hem negeert, of een hautain knikje teruggeeft!…
Juist als hij op het punt staat met een verschrikt gebaar zijn zakboekje te trekken om gauw iets na te kijken:
‘Bonjour, de Vlim! Hoe gààt het nog, zeg?’
Vlimmen is komiek in zijn slecht-gespeelde verrassing en hij weet het… Maar hoor toch ‘ns, wat ’n jovialiteit! ‘De Vlim’ is zijn studentennaam en het klinkt hem tegenwoordig in de oren, als werd hij bij zijn voornaam genoemd…
‘Hallo – uh – Treeborg! Hoe is ’t?’ Hij spant zich vergeefs in om gewoon te doen. Maar de ander let meer op zichzelf, trekt een geleerd gezicht en komt ter zake.
‘Zeg!’ roept hij en het zweemt al een beetje naar zag. ‘Beginnen ze bij jullie ook al te zaniken over verlaging van tarieven in verband met de malaise?’
Het is einde 1929 en de crisis begint eerst. Iedereen zegt dat alles ‘omlaag’ moet en dat het zo geen jaar moet duren, want dan gaan we allemaal over de kop.
‘Ik heb er nog niets van gehoord,’ zegt Vlimmen, de ogen strak op het asbakje van zijn auto… Moet hij nu aanstonds, als de bomen opgaan ‘die feut’ vragen om mee te rijden…? ‘Maar ik ben zelf al begonnen met verlagen,’ zegt hij dan met de bedoeling om eens zeer grappig voor den dag te komen.
‘O – uh?’ De gedachtengang van den jongen arts wordt er hinderlijk door onderbroken. Hij is juist bezig een belangrijk verhaal ineen te dichten over grootmachten van de Maatschappij voor Geneeskunde, professoren en dat soort lui, die hij gewoon bij de naam zal noemen als Jantje Kouwer en Pietje Lameris, die hem persoonlijk hebben geraadpleegd, wien hij dit en dat eens heel flink heeft gezegd, waarop ze moesten toegeven, dat…
‘Ja, ik heb zo juist nog m’n tarieven verlaagd voor olifanten, tijgers en zeboe’s!’ Vlimmen trekt er een zeer ernstig gezicht bij.”

 

 
Anton Roothaert (9 juni 1896 – 29 maart 1967)
Scene uit de film  “Dokter Vlimmen” met Peter Faber (Vlimmen) en Roger Van Hool (Dacha), 1977

 

De Canadese schrijver, muzikant en tv-en radiopresentatorpresentator Jian Ghomeshi werd geboren op 9 juni 1967 in Londen en groeide op in Thornhill, Ontario. Zie ook alle tags voor Jian Ghomeshi op dit blog.

Uit: 1982

“Thad always wanted to be a rock singer. I’d done pretty well with the Wing nuts and our big gig at the Wood-land Junior High gymnasium in Grade 8.
I’d certainly deduced that girls fan-cied rock singers. And so I imagined that if I became a good rock singer, I would probably get Wendy’s attention and af-fection. The good news was that a few months before I summoned up the courage to ask Wendy to the Police Pic-nic, I began to receive some notice for my vocal abilities. The less than good news was that this modest vocal triumph did not really come from singing. It was about speaking. In the middle of Grade 9, I started doing the morning announcements at Thornlea Secondary School. It was a job for a nerd. I was that nerd. Actually, no, I was more. I was an aspiring Persian-Canadian New Wave singer with newly acquired hair gel … and also a public-speaking nerd. This was the first time I became identified for my voice. The morning announcements were roughly five minutes in length and in-volved holding a microphone close to a cassette deck that was playing the na-tional anthem and then telling everyone that classes were to begin. We didn’t have digital music players in the early ‘8os. We had clunky porta-ble cassette decks left over from the ‘dos.
They would make loud whirring sounds cassette-player speaker for the audio to when they were rewinding. And we be heard over the school PA system. would hold a microphone close to the If you’re a teenager reading this now, you probably think the whole exercise sounds prehistoric. That’s because it was. Sometimes, describing the way we lived in the early 198os is akin to telling the story of being a pioneer: “Yes … we survived with these large-knobbed cassette players, children. And we used shiny tapes in plastic cases that moved quickly in circles and often broke. And also, we learned how to mash up peanuts and butter in order to make peanut butter for food.” OK, maybe I have no idea how you make peanut butter. We never did that. But the point is, clunky Thornlea tape-deck technology was the only op-tion at the time. It was all very anti-quated. The morning announcements were a thankless endeavour but a big step into prominence by my standards. And I’m still not really sure how I got this odd morning gig. Somehow, I took the place of our vice-principal and his moustache.”

 

 
Jian Ghomeshi (Londen, 9 juni 1967)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Mirko Bonné werd op 9 Juni 1965 in Tegernsee / Oberbayern. Zie ook alle tags voor Mirko Bonné op dit blog.

Uit: Nie mehr Nacht

„Ira reiste durch Israel, um Hebräisch zu lernen, und wurde schwanger. In Hamburg heiratete ich meine Nachbarin. In kam aus Netanja zurück und brachte einen Sohn zur Welt. Ich ließ mich scheiden. Aber meine frühere Frau blieb in der Nähe, Saskia und ich blieben Freunde. Aus Angst umeinan-der wurden wir wieder zu Nachbarn. Rückblickend schien mir außerdem, dass im Gegensatz zu mir meine Schwester sehr wohl versucht hatte, sich gegen ihre Angst zu wappnen. Oder waren ihre Reisen eine Flucht gewesen? Wovor? Vor wem? Was uns peinigte, schienen wir entweder in uns zu tragen oder waren es selbst. Beide nah-men wir es überallhin mit, ihm entkommen, das wusste wir, konnten weder sie noch ich. Irgendwann wohnte sie in einem eigenen Haus. Es war kein schönes Haus, nichts daran war besonders, außer dass es in den letzten Jahren vor ihrem Tod der Mittelpunkt ihrer Welt war. In ihrem Haus, sagte In, stehe zu jeder Sekunde alles auf dem Spiel, bei Tag und auch auch in der Nacht. Allein mit dem Kind, fühlte sie sich in dem Haus einge-mauert. Bei Wind und Wetter — immer! — kamen um kurz nach halb zwei die Nachbarskinder aus der Schule und fuh-ren mit Fahrrädern durch die Siedlung, so wie sie selber vor zwanzig Jahren keine zehn Kilometer entfernt durch Schnei-sen gefahren war Moos überwucherte den Garten, und schon im März kamen die Mücken. Ab Mitte Juni bellte der kleine Hund von nebenan gegen die Terrassenmarkise an, sobald sie heraus-gekurbelt wurde. Im Hochsommer schob sie den Buggy mit dem Jungen auf trostlose Spielplätze. Im Herbst stand sie an der Terrassentür und starrte durch das Gitter des Regens auf eine bemooste Pergola und lauter Thujen. Zwei Fledermäuse gaukelten durch die Dämmerung. Manchmal bekam sie Lust, den Rasen umzugraben, die schwarze Erde ans Licht zu holen, aber tat es nicht. Es wurde kalt, und in seinem Kel-lertank tropfte das Heizöl, im Kinderzimmer, im Vorgarten, in der Garage, wo immer man stand und horchte, überall war es zu hören. Einmal hatte sie mich gebeten, ihr Haus zu zeichnen. An einem Wintertag standen wir im Garten, und sie zeigte mir, wie sie sich das Bild vorstellte: Das Haus sollte wegfliegen.“

 

 
Mirko Bonné (Tegernsee, 9 juni 1965)

 

De Italiaanse schrijver van Duitse afkomst Curzio Malaparte (pseudoniem van Kurt Erich Suckert) werd geboren in Prato Toscane, 9 juni 1898. Zie ook alle tags voor Curzio Malaparte op dit blog.

Uit: Kaputt (Vertaald door Hellmut Ludwig)

„Als Dietl den Arm hob und »Heil Hitler!« rief, stand der Mann auf, und jetzt erkannte ich ihn. Es war der Mann aus dem Aufzug, es war Himmler. Er stand uns gegenüber, auf seinen Plattfüßen, deren große Zehen seltsam nach aufwärts gebogen waren, die kurzen Arme hingen ihm seitlich herab. Ein Schweißbach rann wie aus einer Wasserleitung von seinen Fingerspitzen; selbst von seinem Penis strömte ein Wasserstrahl, so daß Himmler aussah wie die Figur des Mannekenpis in Brüssel. Um die schlaffen Brüste sprossen zwei kleine Haarkronen, zwei Mondhöfe lichtblonder Haare; von den Brustwarzen spritzte der Schweiß wie Milch.
Er machte eine Bewegung, sich an der Wand zu stützen, um nicht auf dem feuchten und glitschigen Bodenbelag auszugleiten, und bot uns so den Anblick seiner zwei runden, stark ausgebildeten Hinterbacken, die wie eine Tätowierung den Abdruck der Bankbretter zeigten. Schließlich gelang es ihm, das Gleichgewicht wiederzufinden, er wandte sich um, hob den Arm und öffnete den Mund, doch der Schweiß, der von seinem Gesicht herabströmte, lief ihm in den Mund und hinderte ihn, »Heil Hitler« zu sagen. Bei dieser Bewegung, welche die Anwesenden als das Signal zur Geißelung auffaßten, hoben die anderen nackten Männer ihre Birkenruten und begannen zunächst sich gegenseitig zu peitschen, dann, wie auf Verabredung, schlugen sie mit den Reisern auf Himmler ein, auf Schultern, Rücken und Gesäß, sich zu immer größerer Heftigkeit steigernd.“

 

 
Curzio Malaparte (9 juni 1898 – 19 juli 1957)
Cover biografie

 

De Amerikaanse schrijver Charles Webb werd geboren op 9 juni 1939 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Charles Webb op dit blog.

Uit:The Graduate

“Ben.”
“I’m grotesque. This house is grotesque. It’s just this feeling I have all of a sudden. And I don’t know why!”
“Ben, it’s because you’re all tied up in knots.”
Benjamin shook his head.
“Now I want you to relax.”
“I can’t seem to.”
“Ben, you’ve just had four of the most strenuous years of your life back there.”
“They were nothing,” Benjamin said.
“What?”
“The whole four years,” he said, looking up at his father. “They were nothing. All the things I did are nothing. All the distinctions. The things I learned. All of a sudden none of it seems to be worth anything to me.”
His father was frowning. “Why do you say that.”
“I don’t know,” Benjamin said. He walked across the room to the door. “But I’ve got to be alone. I’ve got to think until I know what’s been happening to me.”
“Ben?”
“Dad, I’ve got to figure this thing out before I go crazy,” he said, unlocking the door. “I’m not just joking around either.” He stepped back out into the hall.“

 

 
Charles Webb (San Francisco, 9 juni 1939)
Jerry Hall en Tim Dashwood in een toneeluitvoering van The Graduate in Sydney, 2015

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Rudolf Borchardt werd geboren op 9 juni 1877 in Königsberg. Zie ook alle tags voor Rudolf Borchert op dit blog.

 

Knaben Schwermut

O Wolken, warum nahmt ihr was ich litt
Und was ich war, was ihr mir brachtet, mit?
Schon neue steigen an den Hügelrändern
Und bringen mir den Schmerz, mich zu verändern.

Ich sehne mich nach einem ewigen Nun;
Nicht immer, aber heute möcht ich ruhn;
Ich sehne mich danach, daß dieser Strich
Nicht morgen fleht: „mach mich veränderlich”.

Nun muß ich wachsen, wie Gefild und Tier;
Auch ist im Winde Eigenschaft von mir;
Mein Eigen ist der bittere Gewinn,
In mir zu wissen, was ich nicht mehr bin.

Zum Wachsen ist es die bewußte Pein,
Die mich zu werden zwingt, und neu zu sein —
Kein Zeiger mißt und keine Spitze schreibt
Und keine Hand stellt ruhig, was mich treibt.

Um unsere Stirnen wandelt wunderbar
Mit Sturm und leichter Luft das mächtige Jahr —
Von jedem Wandel, dran es sich erhält,
Fällt Wandel über uns und auf die Welt:

Du wußtest, Altertum, was du gedichtet:
Augen der Götter sind auf uns gerichtet,
Wie das Gestirn am Bogen weiter rückend,
Taglang und Nachtlang, quälend und entzückend.

Von ihnen fließt es: aber meine Hände,
Wann halten sie, was ihnen widerstände?
Bin ich auf ewig dem Geheiß verpflichtet,
Weil michs beseligt, daß es mich vernichtet?

Ich wollte ohn euch sein, wenn Ihr mir ließt,
Was Ihr mir gabt, und sagen: „Andern fließt!”
Ihr seid die Feuersbrunst, Ihr seid die Habe:
Wir sind gemein, und nennen beides Gabe.

 

 
Rudolf Borchardt (9 juni 1877 – 10 januari 1945)
Portret door Gerhard Richter, 1971/72

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e juni ook mijn blog van 9 juni 2015 en ook mijn blog van 9 juni 2014 deel 2.