De Nederlandse dichteres en schrijfster Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg. Zie ook alle tags voor Maria van Daalen op dit blog.
Wie een mens streelt met een mes
om scherper te verwachten
hoe het geluid van de liefde verstrijkt
en cirkelend en dieper
verschuift de pijngrens ingehouden
tussen lippen en doorbijten,
raakt aan elkaar, onderhuids.
‘Ik open je als eerste, liefste
beweging die in mijn leegbloedt –
neem mij terug tot het heft.
@N.I.A.S.
Hoe de boomschaduwen over de grasmat
wandelen, rondom, onophoudelijk. Stil
staan als een beuk in het struikgewas. De wil
om te groeien is wet: van leven, maar wat
weten we van de vogels die tussen blad
en takken in ons nestelen? Is er pril
geluk dat nog uitgebroed moet? Het wil
hier aan de dag waar het strijklicht ons omvat.
Tussen ons allen vallen eierschalen
op de aarde. Het jaargetijde kennen
is zo onmogelijk als de kruin dragen:
voel je hoe ons hart buigt in de windvlagen?
Elke ochtend aan het hernieuwde wennen.
Doorstaan. Er is zwaar weer op til. Niet falen.
Moeders en dochters
voor mijn dochter Cat van Daalen
Het spoor van de taal vind ik terug in de tijd.
Mijn moeder. Mijn Omoe. Opoe Kragt. En dan
mijn dochter. Luister: wie zingt, en breien kan
en koken, weeft taal. Smakelijke waarheid
wordt gewoon op alledag lopend, bereid
gevonden tot dansen, vol als knopen van
wol in warme sokken, is het boodschappen-
briefje een lied voor de eenzame man. ‘Meid…’
‘…wat een heerlijk recept. Heeft Oma dat nog
aan jou gegeven? Heeft ze opgeschreven
hoe ze dat deed in de oorlog, vertel je
alles van vroeger, waren jullie arm? Me
vernoemen is leuk, maar bloedlijn is leven.’
Dat liefhebben geven we door in het zog.
De expressionistische Duitse schrijver en dichter Walter Hasenclever werd op 8 juli 1890 in Aken geboren. Zie ook alle tags voor Walter Hasenclever op dit blog.
Eine Nacht voll Angst und Verlangen –
Eine Nacht voll Angst und Verlangen –
So geht die Welt zur Ruh.
Auch der Mond ist niedergegangen.
Wir aber wandern – Du!
Zuweilen ein Baum mit dunkeln
Ästen, ein Haus, ein Licht –
Zuweilen ein fernes Funkeln
Von Sternen in Deinem Gesicht.
Und Deine Augen – laß mich!
Dein Gott ist nah und der meinige weit.
Deine Augen leuchten – faß mich!
Wir stehn über Raum und Zeit.
Wir stehn hoch oben. Wir gleiten.
Und sieh, jener Stern, der uns trägt,
War seit urdenklichen Zeiten
Schon in mein Leben gelegt.
Und seltsam – der Stern ist gefunden!
Andre Sterne schauen zu.
Gott mit seinen Menschen steht unten;
Wir aber wandern – Du!
Der Tramm stöhnt aufwärts
Der Tramm stöhnt aufwärts;
Überall Schnee.
Dein Herz und mein Herz
Klopft im Takt. Ich steh
Etwas tiefer, ich kann dich
So besser sehn.
Seltsam, wenn man sich
Im Schneesturmwehn
Unterhält, noch die Töne
Der Quadrille im Ohr.
Du leichte Schöne,
Deine Uhr geht vor!
Der Tramm stöhnt aufwärts;
Überall Schnee.
Dein Herz und mein Herz
Klopft im Takt, und der See
Liegt unten im Träumen.
Es rauscht. Ich seh
Auf den Wegen und Bäumen
Nur immer Schnee.
De Engelse schrijver en dichter Richard Aldington werd geboren op 8 juli 1892 in Portsmouth. Zie ook alle tags voor Richard Aldington op dit blog.
Daisy
Plus quan se atque suos amavit omnes,
nunc…
– Catullus
You were my playmate by the sea.
We swam together.
Your girl’s body had no breasts.
We found prawns among the rocks;
We liked to feel the sun and to do nothing;
In the evening we played games with the others.
It made me glad to be by you.
Sometimes I kissed you,
And you were always glad to kiss me;
But I was afraid – I was only fourteen.
And I had quite forgotten you,
You and your name.
To-day I pass through the streets.
She who touches my arms and talks with me
Is – who knows? – Helen of Sparta,
Dryope, Laodamia …
And there are you
A whore in Oxford Street.
De Frans- en Nederlandstalige Belgische schrijver Jean Ray (bekendste pseudoniem van Raymond de Kremer) werd geboren op 8 juli 1887 in Gent. Zie ook alle tags voor Jean Ray op dit blog.
Uit: Les noces de mademoiselle Bonvoisin
„A ce moment une terrible clarté rouge incendia le vaste espace sacré: une haute flamme pointue venait de jaillir d’un bénitier. Hannedouche s’enfuit en criant et Mlle Sylvie ne sut jamais comment elle se retrouva chez elle avec son perroquet.
– Mon mari… mon mari… hoquetait-elle sans cesse.
Dans une belle maison de maître de Gand, la noble et très farouche, habite encore un médecin à peu près centenaire qui assista aux étranges couches d’une dame bien proche de la cinquantaine. Elle mit au monde un enfant hideux à tête et bec de perroquet, aux membres absolument difformes et terminés en serres de rapace.
Le monstre respirait et poussait des cris effrayants qui ressemblaient bien plus à des grincements de jeune bête de proie, qu’aux vagissements d’un nouveau-né. Néanmoins les médecins assistant l’accouchée, estimant que la créature n’était pas viable, la firent baptiser sur l’heure.
Mais à peine l’eau lustrale avait-elle humecté la tête difforme, que le monstre se recroquevilla, poussa une atroce clameur et mourut.
Immédiatement les docteurs firent apporter un large bocal d’esprit de vin et y plongèrent le petit cadavre, dans l’intention bien compréhensible de conserver pareil sujet.
Ah… ils comptaient sans le mystère qui entourait cette histoire inouïe! L’alcool s’enflamma sous leurs mains, le bocal éclata comme une bombe, blessant les assistants, et une immense flamme bleue consuma l’affreuse dépouille.
La mère survécut, mais resta plongée dans un mutisme effrayant qui faisait croire à la perte de sa raison.
Elle disparut une nuit; nul ne sut jamais ce qui advint d’elle.
Elle s’appelait Sylvie Bonvoisin.
La rumeur publique accusa le détestable Hannedouche de cette épouvantable paternité, mais, peu de jours après l’hymen sacrilège, on avait trouvé le cadavre du prêtre renégat dans les herbes folles du Peerdemeersch, la face étrangement mutilée…
– Comme à grands coups de bec, avait dit un policier.“
De Duitse dichter en schrijver Julius Mosen (eig. Julius Moses) werd geboren op 8 juli 1803 in Marieney in het Vogtland. Zie ook alle tags voor Julius Mosen op dit blog.
Der erste Kuß
Das Röslein war verborgen
In seiner Knospe sitzt,
Der neue Frühlingsmorgen
Zum Kuß das Mäulchen spitzt;
Doch Röslein mag nichts wissen
Vom Blühen und vom Küssen.
Das Röslein sitzt gar spröde
In seinem engen Haus,
Der Mittag ist nicht blöde,
Strahlt Glut und Flammen aus;
Doch Röslein mag nichts wissen
Vom Blühen und vom Küssen.
In seiner Zelle drinnen
Das Röslein heimlich steht,
Der Abend kommt zu minnen,
Der Abend weint und sieht:
Ach alle Blumen müssen
Am Ende blühn und küssen!
Das Röslein steht in Bangen,
Es steht in Liebesnoth,
Roth werden seine Wangen,
Vor Liebe purpurroth,
Und seine Lippen müssen
Zum ersten Male küssen.
Zum ersten Male blühen
Mit allererstem Kuß,
Zum ersten Male glühen
Das holde Röschen muß;
Denn alle Blumen müssen
Um Ende blühn und küssen.
De Franse dichter en schrijver Jean de La Fontaine werd op 8 juli 1621 geboren in Château-Thierry in Champagne. Zie ook alle tags voor Jean de La Fontaine op dit blog.
De krekel en de mier
De krekel sjirpte dag en nacht, zo lang het zomer was,
Wijl buurvrouw mier bedrijvig op en neer kroop door ’t gras
“Ik vrolijk je wat op,” zei hij. “Kom, luister naar mijn lied.”
Zij schudde nijdig met haar kop: “Een mier die luiert niet!”
Toen na een tijd de vrieswind kwam, hield onze krekel op.
Geen larfje of geen sprietje meer: droef schudde hij zijn kop.
Doorkoud en hongerig kroop hij naar ’t warme mierennest.
“Ach, juffrouw mier, geef alsjeblieft wat eten voor de rest
Van deze barre winter. Ik betaal met rente terug,
Nog vóór augustus, krekelwoord en zweren doe ‘k niet vlug!”
“Je weet dat ik aan niemand leen,”
Zei buurvrouw mier toen heel gemeen.
“Wat deed je toen de zon nog straalde
En ik mijn voorraad binnenhaalde?”
“Ik zong voor jou,” zei zacht de krekel.
“Daaraan heb ik als mier een hekel!
Toen zong je en nu ben je arm.
Dus dans nu maar, dan krijg je ’t warm!”
Wie leeft van kunst gaat door voor gek.
Vaak lijdt hij honger en gebrek.