De Peruviaanse schrijver Mario Vargas Llosa werd geboren op 28 maart 1936 in Arequipa. Zie ook mijn blog van 28 maart 2007 en ook mijn blog van 28 maart 2008.en ook mijn blog van 28 maart 2009 en ook mijn blog van 28 maart 2010.
Uit: Die Welt des Juan Carlos Onetti (Vertaald door Angelica Ammar)
“Begeben wir uns zurück in eine Welt, die so alt ist, daß die Wissenschaft sie noch nicht erfaßt, oder wenn, nicht überzeugend erfaßt, weil ihre Thesen und Spekulationen so willkürlich und vage sind wie Phantasie und Imagination.
Man kçnnte sagen, die Zeit existiert hier noch nicht. Es gibt noch keinen der Bezüge, die ihren Verlauf markieren, und die Lebewesen haben kein Bewußtsein von ihrem Vergehen, von Vergangenheit und Zukunft, nicht einmal vom Tod, so gefangen sind sie in einer ewigen Gegenwart, die sie daran
hindert, das Vorher und Nachher zu sehen. Die Gegenwart absorbiert sie so vollkommen mit ihrer Notwendigkeit, in der Weite der Welt zu überleben, daß das Jetzt, der augenblickliche Moment, ihr Dasein ganz und gar einnimmt. Der Mensch ist kein Tier mehr, aber es wäre übertrieben, ihn schon menschlich zu nennen. Er steht aufrecht auf seinen hinteren Extremitäten und hat begonnen, Laute von sich zu geben, zu grummeln, zu pfeifen, zu jaulen, und dazu zu gestikulieren und Grimassen zu ziehen, womit die Basis für eine Kommunikation innerhalb der Horde gegeben ist, der er angehört, hervorgegangen aus jenem animalischen Instinkt, der ihn momentan noch das Wichtigste lehrt, was er
wissen muß: Das, was unverzichtbar ist für ein Überleben inmitten der unzähligen Bedrohungen und Gefahren in dieser Welt, in der alles – wilde Tiere, Blitz, Wasser, Dürre, Schlangen, Insekten, die Nacht, Hunger, Krankheit und andere Zweibeiner wie er – verschworen scheint, um ihm den
Garaus zu machen.
Sein Überlebensinstinkt hat ihn dazu gebracht, sich der Horde anzuschließen, in der er sich besser verteidigen kann, als wäre er sich selbst überlassen. Aber diese Horde ist keine Gesellschaft, sie gleicht noch eher einer Herde, Meute, einem Bienenschwarm als dem, was wir Jahrhunderte später eine menschliche Gemeinschaft nennen werden.”
Mario Vargas Llosa (Arequipa, 28 maart 1936)
De Vlaamse roman- en toneelschrijver Walter van den Broeck werd geboren in Olen op 28 maart 1941. Zie ook mijn blog van 28 maart 2007 en ook mijn blog van 28 maart 2008.en ook mijn blog van 28 maart 2009 en ook mijn blog van 28 maart 2010.
Uit: Een verliefde monnik
‘In 1932 ontdekte een Engelse geleerde op de laatste bladzijde van een oud handschrift allerhande vreemde krabbels die erop wezen dat iemand zijn pas geslepen ganzenveer had geprobeerd. Dit laatste lijdt geen twijfel, want bij herhaling staat er: Probatio pennae si bona sit (Proef om te zien of de pen goed is). Ook staat er: Abent omnes volucres nidos inceptos nisi ego et tu. En daaronder de Oud-Nederlandse vertaling: Hebben olla uogala nestas bigunnan hinase hic enda thu (Hebben alle vogels een nest begonnen behalve ik en jij). Dit werd in de 11de eeuw geschreven, niemand weet nog door wie,’ zo sprak de leraar. Daarna had hij het over Hendrik van Veldeke.
Niemand bemerkte dat ik kippenvel had gekregen. Sprakeloos staarde ik naar het bord en schreef het Oud-Nederlandse zinnetje haastig over, verwonderd dat niemand mijn enthousiasme scheen te delen.
Thuis, op mijn mansarde, las ik het verschillende keren luidop. Het leek alsof het schaars meubilair schokschouderde. Wat had ik nu weer in huis gehaald. Maar mijn onrust hield dagenlang aan.
Vast stond dat de schrijver al ruim 800 jaar dood was en toch… toch sprak hij NU tot mij, en terwijl ik dit schrijf en terwijl u dit leest, spreekt hij opnieuw! Wie kon dit in hemelsnaam geschreven hebben? Van welk geslacht was hij? Hoe oud was hij toen hij dit schreef? Wat deed hij voor de kost? En ten slotte: waarom schreef hij het? Dat zijn naam voorgoed in de vergetelheid was verzonken, daar had je maar in te berusten. Maar kon ik het mannetje zelf niet wat bijtrekken, een robotfoto van hem samenstellen, tenminste zijn contouren tekenen?“
Walter van den Broeck (Olen, 28 maart 1941)
De Nederlandse dichter Chrétien Breukers werd geboren op 28 maart 1965 in het Limburgse Leveroy. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2008 en ook mijn blog van 28 maart 2008. en ook mijn blog van 28 maart 2009 en ook mijn blog van 28 maart 2010.
Een tijger van papier
Een tijger van papier, die in mijn kasten woont,
leeft averechts, achter de banden waar geen mens
om geeft. Hij voedt zich met geschept papier.
Neemt als dessert wat ruglijm en gerezen wit.
Hij mompelt in zichzelf. Lacht met verbeten ernst.
Op even dagen huilt hij woedend naar de maan.
Maar in zijn nekvel woont een ons zachtmoedigheid,
die soms, vermengd met gal, ineens een vers aanzet.
Hij kijkt ernaar. Hij ziet wat regels maatvast gaan.
Een tijger van papier breekt zich het hoofd. Dat duurt
maar een gedicht. Dan zet hij weer zijn tanden in
de banden die hij, ernstig, één voor één verscheurt.
– Voor Gerrit Komrij, bij zijn 66e verjaardag –
Een bericht
Dit is inderdaad niet te verdragen. Lege kamers
kijken me verwijtend aan. Ik zet dozen anders
neer en nog eens anders en dan ga ik vroeg
naar bed.
Iemand, ik weet niet wie, zei dat het hoorde.
Wanneer het weer voorbij is raakt het ook
vergeten. Maar ik vergeet zo slecht.
Iemand kwam me helpen. Nu staan de dozen
op hun plaats. Ik rust uit, al heb ik
niets volbracht.
Dit is inderdaad heel anders, nieuwe kamers.
In alle kamers draait mijn leven
zich om.
Chrétien Breukers (Leveroy, 28 maart 1965)
De Amerikaanse schrijver Nelson Algren werd geboren op 28 maart 1909 in Detroit. Zie ook mijn blog van 28 maart 2009 en ook mijn blog van 28 maart 2010.
Uit: Somebody in boots
“One a street lined with radios competitively blasting the air into splinters, they sat down on a Keep-Our -City-Clean box. Both were hungry enough to chew their own tongues, but they were both too weary to think consistently even about food. Cass rested his feet on the curbstone and watched the gutter-flow swirl past. Much was being borne on that tide; a frayed cigar-butt came past first, then a red beer-cork; and then, its pages flung wide in a disgraceful death, a copy of Hollywood Gossip came by. It lay flat on its back, a whore-like thing. Cass sniped the cigar and the magazine, crushed tobacco onto a dry page, and rolled a rude cigarette. Smoking, he glanced at the dry pages of the magazine. One page bore a picture of Douglas Flatass, Jr. in a stove-pipe hat, hugging two girls in one-piece bathing suits. Out of this fellow Cass fashioned four long cigarettes, but the figures of the girls in the bathing suits he preserved, studying them as he smoked. A small frown came between his eyes; he squinted narrowly. Six weeks without a haircut, three weeks without a shave–he had not had a square meal for weeks and he had not slept laying down for five full days. He tossed his head back jerkily, flouncing hair out of his eyes, and he ripped one of the paper girls up the middle. He had a odd feeling when he did that; and after he had rolled another cigarette he looked through the book for more girls’ pictures, but there was no other dry page, and he began to feel more tired than ever.”
Nelson Algren (28 maart 1909 – 9 mei 1981)
De Amerikaanse schrijfster Lauren Weisberger werd geboren op 28 maart 1977 in Scranton, Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 28 maart 2009 en ook mijn blog van 28 maart 2010.
Uit:The Devil Wears Prada
„Fuckin’ move, lady!” hollered a swarthy driver whose chest hair threatened to overtake the wife-beater he wore. “What do you think this is? Fuckin’ drivin’ school? Get outta the way!”
I raised a shaking hand to give him the finger and then turned my attention to the business at hand: getting nicotine coursing through my veins as quickly as possible. My hands were moist again with sweat, evidenced by the matches that kept slipping to the floor. The light turned green just as I managed to touch the fire to the end of the cigarette, and I was forced to leave it hanging between my lips as I negotiated the intricacies of clutch, gas, shift (neutral to first? Or first to second?), release clutch, the smoke wafting in and out of my mouth with each and every breath. It was another three blocks before the car moved smoothly enough for me to remove the cigarette, but it was already too late: the precariously long line of spent ash had found its way directly to the sweat stain on the pants. Awesome. But before I could consider that, counting the Manolos, I’d wrecked $3,100 worth of merchandise in under three minutes, my cell phone bleated loudly. And as if the very essence of life itself didn’t suck enough at that particular moment, the caller ID confirmed my worst fear: it was Her. Miranda Priestly. My boss.
“Ahn-dre-ah! Ahn-dre-ah! Can you hear me, Ahn-dre-ah?” she trilled the moment I snapped my Motorola open–no small feat considering both of my (bare) feet and hands were already contending with various obligations. I propped the phone between my ear and shoulder and tossed the cigarette out the window, where it narrowly missed hitting a bike messenger. He screamed out a few highly unoriginal “fuck yous” before weaving forward.
“Yes, Miranda. Hi, I can hear you perfectly.”
“Ahn-dre-ah, where’s my car? Did you drop it off at the garage yet?”
Lauren Weisberger (Scranton, 28 maart 1977)
Zie voor nog meer schrijvers van de 28e maart ook mijn vorige blog van vandaag en eveneens mijn eerste blog van vandaag.