De Nederlandse dichter, journalist en schrijver Mathias Hubertus Kemp werd geboren in Maastricht op 31 december 1890. Hij was onder meer redactiesecretaris van het in 1956 begonnen maandblad Boortoren en Schachtwiel. Nieuw maandblad over de mijnindustrie. Mathias Kemp was een broer van schrijver-dichter Pierre Kemp. In het dagelijks leven was Kemp aanvankelijk werkzaam bij de aardewerkfabriek Société Céramique in Wyck-Maastricht; later was hij bibliothecaris en freelance journalist. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Kemp door de Duitse bezettingsmacht als gijzelaar gevangen gezet. Op 12 maart 1951 werd Mathias Kemp ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag gehuldigd. Op dat moment waren er al plannen voor de instelling van de Mathias-Kempprijs.
De poëzie van Kemp is zijn eigenlijke levenswerk; zij maakt ook het beste deel uit van zijn hele oeuvre. Er zijn dertien bundels gepubliceerd. In ieder deel is de dichter minstens interessant door het visionaire element. Zo had hij grote vragen bij het gebruik van kernenergie, plutonium en alles wat daarmee samenhangt. Na de eerste delen met romantische schilderingen van bovenaardse schoonheid is ook de actualiteit in zijn gedichten gekomen. Hij bleef die kritisch bekijken en beschouwen.
Het goede lichtje
Een vuurvlieg is opgestegen
na zwoelen Juni-regen,
– geel-groene ster –
uit dal vol nachtegalen,
om deinend heen te dwalen,
heel ver.
Uit purperblauwe wonder
van late schemering, zonder
zon of maan,
is ze achteloos stijgend, dalend,
weiflend en vredig stralend
gegaan,
naar de heete, walmende huizen
der armen, vol krekels en muizen,
– plagend gediert –
in voorstad, waar wrevel en haten
zoo laat in harten en straten
nog tiert.
Twee kregele stempelaars staarden
verbluft en monkelend naar den
vriend’lijken schijn,
uit schooner wereld gekomen;
hun ziel vol toornige droomen
werd rein.
Ze doken voor enk’le seconden
uit kleine, donkere zonden
dankbaar omhoog.
Tot het lieflijkjes lichtende diertje
hun honken in zorgeloos zwiertje
ontvloog.
Levensgang
Tusschen de sterren en onder de maan
Waren wij even maar heengegaan.
Men dwong ons in nesten van staal en beton,
wij keeren terug nu naar regen en zon.
Wij weten het: oorlog, mijngas en roet
zijn weinig begeerlijk en zelden goed.
Wij waden weer weg uit dampen en slijk
en werken opnieuw de graanvelden rijk,
Tot waan van rekenaar, ziener of gek
ons andermaal dompelt in bloed en drek.