Menno ter Braak, Achim von Arnim, Rudolf Alexander Schröder, Gerrit Jan Zwier, Bhai, Eugène Sue

De Nederlandse schrijver Menno ter Braak werd geboren op 26 januari 1902 in Eibergen. Hij kwam tijdens zijn studie Nederlands en Geschiedenis in Amsterdam in contact met Joris Ivens, met wie hij “De Nederlandsche Filmliga” oprichtte. Met deze organisatie probeerden zij ervoor te zorgen dat experimentele films het grote publiek konden bereiken. Nadat Ter Braak leraar aan het Rotterdamsch Lyceum was geworden, schreef hij in 1930 Het Carnaval der Burgers. Hierin beschrijft hij de tegenstelling tussen de uitdrukking van gevoelens in de kunst en de maatschappij die deze gevoelens onderdrukt. In 1933 werd Ter Braak aangenomen als letterkundig redacteur van het dagblad Het Vaderland waardoor hij zijn baan als leraar kon opgeven. Zijn leraarschap zou hij later nog verwerken in het sterk autobiografische Dr. Dumay Verliest. Gedurende zijn loopbaan als redacteur maakte Ter Braak naam met kritieken waarin hij zich, behalve over de boeken die hij recenseerde, ook regelmatig uitliet over de actualiteit en de maatschappelijke problemen van zijn tijd. In deze wekelijkse ‘Kronieken’ vergeleek hij gewoonlijk diverse boeken met elkaar, zowel nieuwe uitgaven als herdrukken, waardoor zijn kritisch werk een spiegel is geworden van de Nederlandse literatuur tussen 1900 en 1940. Eind 1930 raakte Ter Braak bevriend met de uit Nederlands-Indië afkomstige schrijver Edgar du Perron. Uit die vriendschap is, behalve een omvangrijke briefwisseling, ook het vernieuwende literaire tijdschrift Forum voortgekomen. Ter Braak publiceerde daarin regelmatig essays, waaronder zijn Démasqué der Schoonheid, waaruit de discussie voortkwam die bekend werd als ‘Vorm of vent’: namelijk de vraag, inhoeverre in een kunstwerk de vorm (schoonheid of l’art pour l’art) of de persoonlijkheid van de kunstenaar de leidende kracht of het leidende principe is. Ter Braak was naar het schijnt al jaren vastbesloten, in geval van een Nazi-bezetting van Nederland uit het leven te stappen. Na het binnenvallen van het Duitse leger op 10 mei 1940 deed hij ee (mislukte) poging om via Scheveningen naar Engeland te vluchten. Op 14 mei 1940, toen het Nederlandse leger had gecapituleerd, pleegde Ter Braak in de woning van zijn broer, huisarts te Den Haag, zelfmoord door een combinatie van een slaapmiddel en een injectie, toegediend door zijn broer.

Uit: Démasqé der Schoonheid

“Er is nog een derde mogelijkheid in den strijd met den vorm; maar over die mogelijkheid kan men pas spreken, wanneer men aan den lijve de smadelijke nederlaag van het aesthetisme gevoeld heeft, wanneer men persoonlijk ervaren heeft, hoe de schoonheid, die u van de natuurlijkheid der natuur verloste, die u bevrijdde van de beklemming der gemeenplaatsen, een nieuw net van gemeenplaatsen over u heeft uitgespreid. Het is pas mogelijk, het démasqué der schoonheid onder oogen te zien, als men zoo lang de waarheden der aestheten heeft nagepraat, dat men van hun onweerlegbaarheid wee is geworden. Maar wie de schoonheid wil demaskeeren, zonder ooit geweten te hebben, wat schoonheid was, verschilt niet van dat bekende type vrouwenhaters, die door hun haat moeten verbergen, dat zij te linksch waren om met vrouwen om te gaan. De derde mogelijkheid, het démasqué der schoonheid, veronderstelt, dat men de schoonheid gekend heeft en liefgehad, toen zij bevrijding en verlies beteekende, en dat men haar daarom is gaan verachten, toen zij het devies eener côterie ging worden. Want heeft er ooit een démasqué plaats vóór het bal?”

TerBraak

Menno ter Braak (26 januari 1902 –  14 mei 1940)

 

De Duitse schrijver Achim von Arnim (eig. Ludwig Joachim von Arnim) werd geboren in Berlijn op 26 januari 1781. Arnim, uit een adellijke familie van diplomaten, studeerde in Halle an der Saale natuurwetenschappen, maar raakte in 1798 geïnteresseerd in de rechtenstudie. Hij had Ludwig Tieck leren kennen, en begon zelf schrijfselen uit te proberen, aanvankelijk geïnspireerd door Goethes Leiden des jungen Werthers, waaronder de roman Hollins Liebesleben. Toen hij in Göttingen verder ging studeren in 1801, ontmoette hij Clemens Brentano: met hem zou hij levenslang bevriend blijven. Arnim maakte tijdens zijn leven ontelbare reizen, schreef in Zwitserland nog een roman, en begon vanaf 1806, tezamen met Brentano, Des Knaben Wunderhorn uit te geven, de belangrijkste verzameling volksliederen uit de Romantiek. De Wunderhorn kreeg nog ruim een eeuw een grote belangstelling als een collectie opgetekende Duitse volkspoëzie, ofschoon men hem tegenwoordig vooral als romantische herbewerking van dit soort materiaal beschouwt. Goethe erkende de waarde van dit werk eveneens. Zijn belangrijkste novelle schreef Arnim in 1812, Isabella von Ägypten, over Keizer Karel die verliefd wordt op een zigeunerin. Dit verhaal zit vol mysterieuze en onheilspellende wendingen en illustreert hoezeer Arnim in de romantische beweging was ingebed. In 1813 en 1814 nam Arnim deel aan de veldtochten tegen Frankrijk. Nadat Napoleon verslagen was, kreeg hij de leiding over een politieke krant; hij kwam echter in aanvaring met de censuur. Noodgedwongen bracht hij zijn latere jaren in isolatie op zijn landgoed door: in 1817 schreef hij de eerste historische roman, Die Kronenwächter, over het middeleeuwse Duitsland.

 

Uit: Des Knaben Wunderhorn

 

Der traurige Garten

 

Ach Gott, wie weh thut Scheiden,
Hat mir mein Herz verwundt,
So trab ich über Helden,
Und traure zu aller Stund,
Der
Stunden der sind alsoviel,
Mein Herz trägt heimlich Leiden,
Wiewohl ich oft fröhlich bin.

Hät mir ein Gärtlein bauet,
Von Veil und grünem Klee,
Ist mir zu früh erfroren,
Thut meinem Herzen weh;
Ist mir erfrorn bei Sonnenschein
Ein Kraut je länger je lieber,
Ein Blümlein Vergiß nicht mein.

Das Blümlein, das ich meine,
Das ist von edler Art,
Ist aller Tugend reine,
Ihr Mündlein das ist zart,
Ihr Aeuglein die sind hübsch und fein,
Wann ich an sie gedenke,
So wollt ich gern bei ihr seyn.

Mich dünkt in all mein Sinnen,
Und wann ich bei ihr bin,
Sie sey ein Kaiserinne,
Kein lieber ich nimmer gewinn,
Hat mir mein junges Herz erfreut,
Wann ich an sie gedenke,
Verschwunden ist mir mein Leid
.

 

Arnim

Achim von Arnim  (26 januari 1781 –  21 januari 1831)

 

De Duitse schrijver Rudolf Alexander Schröder werd geboren op 26 januari 1878 in Bremen. Schröder was een veelzijdig man, actief als dichter en vertaler, essayist, bibliofiel uitgever, binnenhuisarchitect en schilder. In zijn vaderland groeide hij uit tot een nationale persoonlijkheid. Dat bleek vooral in 1953, toen hem ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag een grootse hulde werd gebracht. In het voorgaande jaar waren voor deze gelegenheid zijn Gesammelte Werke begonnen te verschijnen. Het eerste deel bevat Schröders gedichten, het tweede en derde zijn vele opstellen en redevoeringen. In de volgende zijn (metrische) vertalingen van klassieke dichters opgenomen, respectievelijk van Homerus, van Vergilius en Horatius, van Corneille, Racine en Molière en van Shakespeare. In 1965 werd de reeks afgesloten met de achtste band, Predigten zum Kirchenjahr: vanaf 1941 was Schröder namelijk ook actief als Laienprediger.

 

Die Klage

Nun geht der Jammer
Die Not, die Schande
Durch Haus und Kammer,
Durch Markt und Lande;

Zerbricht die Städte,
Die klugerbauten,
Ruhm, Ränk und Räte,
Darauf, wir trauten.

In Graus und Aschen,
Vom Strahl getroffen,
Das frevle Haschen,
Das dreiste Hoffen.

Nun müsst ihr tragen,
Was andre litten,
Verlorne Klagen,
Verworfne Bitten,

Verfehltes Lieben,
Verwirkte Treue,
Der nichts geblieben
Als Schmach und Reue

Vergebnen Grämens,
Das keiner segnet,
Voll stummen Schämens,
Dem Zorn begegnet.

Wir wurden Meister
Und blieben Toren,
Die Höllengeister
Ans Licht beschworen;

Der Trotz wollt’s wenden
Mit Lug und Truge
Und muss doch enden
Nach Recht und Fuge.

Das freche Prahlen
Des Übermutes,
Geseufz und Qualen
Vergossnen Blutes,

Geschrei und Zähren,
Ihr müsst sie gelten;
Da frommt kein Wehren,
Da hilft kein Schelten.

Wo wollt ihr hausen?
Wo wollt ihr hinnen?
Habt Hasser draussen
Und Henker drinnen,

Da Burg und Bürger
Sich nichts mehr bürget,
Der Mord den Würger
Im Nacken würget.

Verstrickt im Knäuel
Der Schadenfrone,
Dir selbst zum Greuel,
Der Welt zum Hohne,

Sieh all das Deine
Ins Elend wandern.
Ja, Deutschland, weine,
Ja, lacht, ihr andern!

 

SCHROEDER

Rudolf Alexander Schröder (26 januari 1878 – 22 augustus 1962)

 

De Nederlandse schrijver Gerrit Jan Zwier werd geboren in Leeuwarden op 26 januari 1947. Zwier studeerde antropologie en geografie in Groningen. Hij heeft veel gereisd, onder anderen door Scandinavië, en heeft een speciale band met Terschelling. De ervaringen die hij bij zijn reizen heeft opgedaan verwerkte hij in zijn verhalen en romans. In zijn proza refereert hij vaak aan de wereld van de wetenschap; hij beschrijft de individuele drang om te verkennen.

Uit: Zilverig Licht

“Hoewel er een frisse wind opsteekt, die de geuren van de zee en de omringende bergen met zich meedraagt, heeft niemand zin om naar binnen te gaan. Het is tegen twaalven. Verspreid over bankjes en stoelen zitten we voor het Gemeenschapshuis, af en toe pratend en geregeld omhoogkijkend naar de met bleke sterren bezaaide hemelkoepel. Een vlaag noorderlicht zou een mooie afsluiting zijn van onze wandelreis door IJsland.
Twee weken zijn we nu op pad, een eindeloze tijd. Weliswaar vliegen de dagen voorbij, maar al na een week had ik het gevoel een maand van huis te zijn. De tijd verloopt zowel traag als snel; ik zou daar morgen in mijn tafelspeech aan het slotdiner een paar regeltjes aan kunnen wijden. En aan het feit dat de mens weliswaar een groepsdier is, maar dat hij ook graag op zichzelf is. Hoe knellender het sociale kader, hoe sterker het verlangen naar eenzaamheid.
‘Wil je een slokje?’ vraagt Agaath, een roodharige Brabantse, en ze houdt me een fles calvados voor. Onderweg heeft ze daar een klein vermogen voor neergeteld, alcohol wordt op IJsland duur betaald. De scherpe appeljenever bijt in mijn tong.
‘Jammer dat je niet verliefd op me bent,’ zegt ze met trage stem.”

Zwier

Gerrit Jan Zwier (Leeuwarden, 26 januari 1947)

 

Bhai (Hindi en Sarnami voor: Broeder) is het pseudoniem van de Surinaamse dichter James Ramlall. Hij werd geboren op 26 januari 1935 in het toenmalige district Suriname, studeerde in Nederland (Nederlandse taal- en letterkunde en pedagogiek) en India (wijsbegeerte en religie), en promoveerde op het proefschrift The problem of Being in Sankara and Heidegger. Hij werd onderdirecteur Cultuur en later directeur Cultuur van het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Cultuur, en betoonde zich zeer actief in de culturele wereld, onder andere als oprichter van het conferentiecentrum “Caribbean Centre” te Lelydorp. Hij schreef poëzie in het Hindi en Nederlands in het tijdschrift Soela, filosofisch en meditatief. Het Nederlandstalige werk werd gebundeld in Vindu (Hindi voor: Geheim, 1982) waaruit het concreet-afbeeldende van zijn vroegere poëzie geheel is verdwenen. Voor deze bundel ontving Bhai de Literatuurprijs van Suriname 1980-1982.

 

dhan ka dukhra
(Rijste-Smart)

 

Slechts zij, die uit rijst geboren zijn

Slechts zij, die in rijst zijn opgegroeid

Slechts zij, die door rijst gestorven zijn

Kennen alleen de jammerklacht der halmen.

Want weet, dat iedere groei

in wezen sterven is

en iedere bloei vergaan.

Zo weet dan ook, dat iedere oogst

zeer smart’lijk is.

 

 

 

khali pyala
(een leeg glas)

 

Ik ben een glas – leeg –

dat staat te wachten

op een tafel,

in een onbewoond vertrek.

Ik heb geen verlangen,

maar ben tevreden,

als ik ooit

iemand laven mag.

 

Bhai

Bhai (Suriname, 26 januari 1935)

 

Er bestaat onzekerheid over de geboortedatum van de Franse schrijver Eugène Sue. Verscheidene biografen geven meerdere data aan. Maurice Lachâtre noemt 17 januari 1804, Alexandre Dumas vernoemt 1 januari 1803, Eugène de Mirecourt 1 januari 1801, Paul Ginisty haalt 10 december 1804 aan en François Lacassin 8 februari 1804. De verwarring is ontstaan doordat Sue is geboren onder de Franse Republikeinse Kalender. Volgens Jean-Louis Bory is Sue geboren op V pluviôse van het jaar XII van de Republiek. Dit komt volgens Bory overeen met 26 januari 1804.  Zie voor meer informatie  en een fragment ook mijn blog van 10 december 2005.

 

Sue

Eugène Sue (26 januari 1804 – 3 augustus 1857)