De Nederlandse dichter, componist en dirigent Micha Hamel werd geboren in Amsterdam op 8 juli 1970. Hamel studeerde aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag (1988-1994); daarnaast heeft hij ook een jaar filosofie gestudeerd in Amsterdam. Hij volgde een compositiecursus in het Tanglewood Music Center, in de Verenigde Staten. Zijn composities schreef hij vooral in opdracht van de Slagwerkgroep Den Haag, het Ives Ensemble, het Schönberg Ensemble en het Nieuw Ensemble. Tevens heeft hij een aantal stukken geschreven in opdracht van een aantal Engelse dansgroepen. Als dirigent heeft Hamel carrière gemaakt bij het Nederlands Balletorkest, het Radio Symfonie Orkest en bij de Slagwerkgroep Den Haag. In 1997 kreeg hij de Bernard Haitink Beurs voor een assistent-dirigentschap van het Radio Filharmonisch Orkest. Hamel was chef-dirigent van het Noordhollands Philharmonisch Orkest van september 2000 tot aan de opheffing in 2002. In 2004 debuteerde hij bij het orkest van de RAI in Turijn. Naast zijn werk in de muziek heeft Hamel in 2004 zijn eerste dichtbundel uitgebracht, “Alle enen opgeteld”. Hiervoor ontving hij in 2005 de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. In 2006 heeft hij zijn tweede bundel uitgegeven, “Luchtwortels” en in 2010 de derde, “Nu je het vraagt”.
Vader en zoon
Ik vertel hem niet dat het leven leuk is,
opdat hij later niet in verslaving vlucht.
Mijn kind, het meeste zeg ik niet. Hoe mytisch
het vaderlijk zwijgen ook worden mag, ik verkies
de aalmoes van het bestaan woordeloos te delen.
Op een speeltoestel een vrouw
in meisjeskleren met haar kind
als kortgerokte verleidster verkleed.
Ook als kleuter had ik het niet zo op kleuters.
Schreeuwerig volk, ongecoördineerd, onmachtig
zich behoorlijk te uiten of mij te verstaan.
Hierom vermijd ik nu volwassenen liefst.
Wij keren ons af van de wipkippen
en trappen een blikje voor ons uit.
Heerlijk grijpt de leegte om zich heen,
het regent knikkerputjes in het zand.
Belangrijker is de hand, een hand die leidt, die je
op het hoofd kunt voelen als een zegen levenslang.
Mijn vader, die het niet tot Sinterklaas, God of opa schopte,
had handen van gele eelt, van zalmkleur zijn mijn zoons.
Ze omklemmen de beddenspijlen, ik
voel de kriebelbaard op mijn wang.
In de zandbak graaf ik naarstig
mijn weg naar hem terug, en vind plots
de laatste spuit die hem werd toegediend.
Geen steek brengt mij terug naar
de dag dat mijn ik herboren werd,
en gretig beleven we samen de schrik die
griezeldoods vriendschap versmaadt.