De Nederlandse schrijver Miquel Bart Ekkelenkamp Bulnes werd geboren op 6 juli 1976 in Bloomington, Indiana (Verenigde Staten van Amerika). Hij groeide op in Zoetermeer en Ugchelen en behaalde zijn gymnasiumdiploma in Apeldoorn in 1994. Datzelfde jaar begon hij met zijn medicijnenstudie aan de Universiteit van Utrecht. Tijdens deze studie deed hij een half jaar onderzoek aan de Universiteit van Texas. Na zijn afstuderen in de geneeskunde in 2001, werkte hij eerst een jaar als co-assistent interne geneeskunde, pneumologie en cardiologie in het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda. In 2002 begon hij zowel aan onderzoek i.v.m. zijn proefschrift als aan zijn verdere opleiding in het UMC. In 2007 volgde een sabbatical jaar om te reizen en te schrijven. Sinds november 2008 werkt hij als arts-microbioloog aan het Utrechts Universitair Medisch Centrum. Daarnaast publiceert hij reglmatig romans, columns en artikelen. Bulnes debuteerde in 2003 met de roman „Zorg“. In 2005 volgde zijn tweede roman „Lab“, in 2007 „Attaque“.
Uit:Het bloed in onze aderen
„Mensen die menen dat de hel een plek is onder de grond, met veel vuur en duivels die je prikken, hebben duidelijk nog nooit een zomer doorgebracht in het Rif.
Met slepende voeten trekt luitenant Emilio Amores een spoor naar zijn tent. Hij haat Afrika. Hij wil naar huis. Hij wil een overplaatsing naar een regiment op het Iberisch schiereiland, een rustige post op het platteland. Of het nu de heuvels van Asturias zijn of de vlaktes van Castilië, de Andalusische droogte of zelfs Galicië, waar het altijd regent, het is hem om het even. Emilio is geen afrikanist, hij is een ambtenaar, hier heeft hij niets te zoeken. De stationering in het Rif begint haar tol te eisen. De mens is niet gemaakt om in de woestijn te leven en een langdurig verblijf ontneemt elke man zijn rede. Het drijft mensen tot waanzin, zoals kapitein Santamaría, een fanaticus die alle greep op de realiteit is kwijtgeraakt, een slavendrijver die zijn soldaten midden op de dag door de woestijn laat marcheren, die hen in het brandende zand laat opdrukken wanneer ze achterblijven. En het leidt tot kaalheid. Als Emilio de handen door zijn haar haalt, laten er tegenwoordig hele plukken los. De inhammen van zijn haarlijn lopen steeds verder naar achteren, terwijl hij in Spanje door de vrouwen werd geprezen om zijn verzorgde volle bos.
Emilio is acht weken verwijderd van zijn zesentwintigste verjaardag, en tien weken van het vaderschap. Thuis in de Rioja wacht een zwangere echtgenote op zijn terugkeer. De luitenant hoopt op een dochter, die hij Carmen wil noemen, naar zijn overleden moeder. Zoons geven alleen maar verdriet, weet hij. Zijn oudste broer is omgekomen bij de rellen in Barcelona en zijn jongste broertje is bezweken aan de tyfus. Dan is er nog een derde, waar nooit over wordt gesproken. Amores’ twee zussen zijn de enigen die zijn vader op diens oude dag enige troost, warmte en afleiding bieden. Ze bereiden zijn maaltijden, lezen hem voor en helpen bij het beheer van de wijngaard.
Amores weet dat sommige rekruten met brandnetels in hun wonden wrijven om ze tot zweren te maken, of tabak eten om hun huid geel te doen worden als bij een leverziekte. Alles om maar weg te komen uit het protectoraat. Zelf heeft hij overwogen zich in het been te schieten, maar uiteindelijk durfde hij dit niet. Emilio Amores wil niet toegeven aan de wanhoop. Wanhoop brengt zelfvernietiging.“