De Nederlandse schrijver, popjournalist en muzikant Nanne Tepper werd geboren in Hoogezand op 17 januari 1962. Tepper ging naar de middelbare school in Veendam, waar hij bevriend was met Bert Visscher en Wim Pijbes. Op zijn achttiende verhuisde hij naar Groningen. Hij werd al jong geraakt door de popmuziek en begon een garagerockband, Imaginary Diseases. Later werd hij recensent bij muziektijdschrift OOR. Hij debuteerde als romanschrijver met de “De eeuwige jachtvelden”, waarvoor hij in 1996 de Anton Wachterprijs kreeg. Het boek werd in 1999 in het Engels vertaald door Sam Garrett. In 2000 verscheen Teppers roman “De vaders van de gedachte”, die werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs. Ook werden enkele van de muzikale en literaire essays gepubliceerd, in 2008 “De lijfbard van Knut de Verschrikkelijke. Atonale schertsen” en postuum in 2015 “De psychologie van de constructie”, aangevuld met een brief aan Atte Jongstra en en aan Kees ’t Hart in een bibliofiele editie. In het najaar van 2012 maakte Tepper, die al langer aan depressies leed, op 50-jarige leeftijd een einde aan zijn leven. Hij werd in besloten kring gecremeerd.
Uit: De lijfbard van Knut de verschrikkelijke
“Op een dag werd ik achttien. Ik besloot schrijver te worden, smeet mijn bestaan aan de kant en zette mij aan het werk. Op mijn eenentwintigste begon ik gek te worden. Op mijn drieëntwintigste was ik het. De periode van zeven jaar die volgde heb ik in mijn werk verzwegen, en nu ik erop terugkijk zou ik kunnen volstaan met de opmerking: ‘Ik heb eens rondgekeken in de hel.’ Maar dergelijke opmerkingen staan mij niet meer – en ik hoor mijn meest trouwe lezer, een vriend zowaar, opgelucht zuchten; goedbedoelde pathetiek is mij nog nooit ontgaan – en er rest mij niets anders dan een poging te ondernemen mijzelf duidelijk te maken dat wat ik heb moeten slikken, heb moeten ondergaan, mij alsnog een kans biedt om ooit eens opte kunnen schrijven waar mijn pijn – het hoge woord is eruit – vandaan komt, en waarom het kwaad zich nimmer kan verschuilen áchter personages.
Een laatste citaat, ditmaal van mijn lang gezochte en eindelijk gevonden grote broer, waarin hij zijn credo presenteert: Ik zeg dat de ware kunstenaar-ziener, de hemelse dwaas die schoonheid kan voortbrengen en dat ook doet, voornamelijk doodgeduizeld wordt door zijn eigen scrupules, de verblindende vormen en kleuren van zijn eigen heilige menselijke geweten.
Twee dingen goed begrijpen. Als dit waar is, en ik twijfel geen seconde meer, dan waren die eerste meppen die mij direct na mijn geboorte werden toegediend door de man in de witte jas, en die mij het licht lieten zien, niet meer dan spiegelingen van de meppen die ik de afgelopen jaren heb mogen ontvangen. Het Iets dat mijn leven dramatiseert heeft op mij ingebeukt tot mijn ogen uitpuilden en ik met mijn pupillen bijna dat Iets dat ik in de verte zag wapperen raakte. Was het een schim die ik daarin rafels zag bewegen? Zeer zeker niet. Dat zou te eenvoudig en te onomkeerbaar zijn geweest. Ook was het geen idee, of een allesvernietigende gedachte, laatstaan een select gezelschap mensen. En ik weet dat ik nu iedereen teleurstel door te zeggen dat ik slechts de contouren van een raadsel heb waargenomen waarvan ik zelfs nu nog niet zou durven beweren dat het hier Het Raadsel betreft. Maar zeker is dat in dit raadsel de oorzaak van de pijn ligt die mij voortdurend met de vinger deed wijzen.”
Nanne Tepper (17 januari 1962 – 10 november 2012)