De Nederlandse schrijver Nescio (pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh) werd geboren in Amsterdam op 22 juni 1882. Zie ook alle tags voor Nescio op dit blog.
Uit: De Uitvreter
“Die monsters werden weggegooid; die gingen nooit naar de klanten. Toch had ik in die dagen nog gelegenheid om een brief verkeerd in te sluiten. Natuurlijk was ’t erg; de man die den brief kreeg mocht niet weten, dat de baas zaken deed met den man waaraan i geschreven was. De boekhouder was totaal van streek. Toen begreep ik, dat ik maar liever heen moest gaan. Ik kreeg een poot van den baas. Ik was zelf ook blij dat ik wegging en heb hem hartelijk de hand geschud. Ik heb gezegd, dat ’t me speet, maar dat ik er niets aan doen kon en ik geloof, dat ‘k ’t meende. Zie je, Koekebakker, dat is handel. Ik ben daarna nog drie weken volontair geweest op een effectenkantoortje, krantjes nakijken met een boek om te zien of de stukken van de klanten waren uitgeloot. Je ergste vijand zal er voor bewaard blijven. Ze moesten me wegdoen. Ik moest daar ook copieeren. Er was geen denken aan, dat ze uit ’t copieboek konden wijs worden. Ik zag wel in dat ’t zoo niet ging, ik kon er mijn hoofd niet bij houden.
‘Mijn ouwe heer was ten einde raad. Hij hoopt nu, dat ’t met de jaren wel beteren zal. Ik weet dat zoo niet. ’t Lijkt er nog niet veel op. ‘k Heb ’t nog veel te goed zoo. Weet je dat Bavink pas een bom duiten heeft gemaakt? Een slootje bij Kortenhoef met een hooibergje en een kalf. Als je blieft.’ En hij haalde zijn portemonnaie voor den dag. ‘Hij puilt van de centen. Koekebakker, jong, hij puilt van de centen. Harde riksjes. Morgen ga ik op reis.’
‘Met Bavink?’ vroeg ik. ‘Neen,’ zei Japi, ‘niet met Bavink, alleen. Ik ga naar Friesland.’ ‘Midden in den winter?’ Japi knikte. ‘Wat doen?’ Hij haalde z’n schouders op. ‘Doen? Niks doen. Jelui kerels zijn zoo akelig wijs: alles moet een reden en een doel hebben. Ik ga naar Friesland, niks doen, nergens om. Zonder reden. Omdat ik er zin in heb.’
Den volgenden avond bracht ik hem weg, in donker naar den sneltrein van zevenen. Hij had een jas zonder knoopen aan, die hem veel te wijd was, een pet op, die hem een eind achter de ooren zakte en aan z’n voeten de nieuwe gele schoenen van Appi. In z’n hand hatti een papieren sigarenpijpje met een reclame. ‘Wacht even’, zei i, toen we al beneden waren. ‘Ik heb nog wat vergeten.’ Even daarna kwam i terug met een vischhengel.
Hij was weinig spraakzaam dien avond. Ik kon niet uit hem krijgen wat hij met dien vischhengel wilde. Onderweg rookte hij in een half uur vier sigaren uit zijn papieren sigarenpijpje, en toen ik aan het portier van hem afscheid nam vroeg hij me of ik niet een beetje tabak voor hem had.”
Nescio (22 juni 1882 – 25 juli 1961)
De Nederlandse dichter Juliën Holtrigter (pseudoniem van Henk van Loenen) werd geboren op 22 juni 1946 in Hilversum. Zie ook alle tags voor Juliën Holtrigter op dit blog.
ZOMER
Spilzieke zomer: het grote dringen van
mensen, beesten en browsers, van al wat
zich voortplanten wil. Daarbuiten het best
bewaarde geheim van de wereld:
de eindeloosheid en wat daaromheen ijlt.
Er zal nog het een en ander passeren,
daar kan men donder op zeggen of
vast een boek over schrijven, bladzijden vol
over stranden waar personages zich hevig
vervelen en dingen zeggen als:
wij zijn de doolhoven door en uiterst bedreven
geraakt in het leven.
Hoe zullen ze later kijken naar ons?
Zijn mensen ooit zo gelukkig geweest?
Het licht
Wakker geworden.
De blinden zijn dicht maar het licht,
soeverein,
glipt door de kieren naar binnen.
Ik stap naar buiten.
Ik ruik het, ga liggen.
Springlevend word ik gebalsemd,
gewiegd als een prehistorische koning,
geaaid als een veulen, ik adem.
Juliën Holtrigter (Hilversum, 22 juni 1946)
De Nederlandse dichter en theatermaker Jaap Robben werd geboren in Oosterhout op 22 juni 1984. Zie ook alle tags voor Jaap Robben op dit blog.
Kwukel
Ik ben niet bijzonder,
daar ben ik aan gewend.
Ik kan geen truc
die niemand kent.
In de stilte van mijn hoofd
bewaar ik geen geheim
dat mij de moeite maakt.
Voor mij bestaat zelfs geen recept
omdat mijn vlees naar lucht en water smaakt.
Misschien moet ik maar hopen
dat een mensenhand na duizend jaar
een paar botjes van me vindt en zegt:
‘Ik weet niet wat het is geweest,
maar dit was zo te zien
een heel bijzonder beest.’
Knolletjes sokken
Gek dat mensen
sokken gevangen houden
in het donker van hun kasten.
Tot pijnlijk strakke knolletjes gedraaid
in een achterwaartse salto
flik-flak met dubbele knopen
alsof iedereen bang is
dat ze weg willen lopen.
Maar sokken
hoef je niet te mishandelen,
want zonder voeten
houden ze niet van wandelen.
Jaap Robben (Oosterhout, 22 juni 1984)
De Belgische dichter en schrijver Willie Verhegghe werd op 22 juni 1947 te Denderleeuw geboren. Zie ook alle tags voor Willie Verhegghe op dit blog.
Miguel
Heel even maar
dacht ik aan een vlieg
tussen de kaken van een kruisspin
toen je moeder je
heel even maar
kraakte voor je uit haar weggleed:
een astronaut,
een kleine reiziger-met-de-helm-geboren.
En, weet je:
door het water in haar ogen
zag ik hoe fijn ze het vond
de kleur van je vlees te zien
en dat wat een jongen van je maakt.
Toen je uit mij in haar oversprong
– ‘n kreet, ‘n lange zachte slaap –
zat er een late ekster in de tuin
die toen reeds met zilveren woorden
over jou haar bek niet houden kon.
Je veel te hoge hoofd
en veel te gulzig zuigen aan de tepel:
het waren heilige tekens
op deze bijna te zonnige zondag.
Het land plooide voor me open
als voor de scharen van een ploeg
toen ik als een man op mijn fiets
naar je pas geboren grootouders toereed
om te zingen dat je er was.
Met je haar
en je blauwe ogen
en je bijna vijf kilo.
Willie Verhegghe (Denderleeuw, 22 juni 1947)
De Engelse schrijver Henry Rider Haggard werd geboren in Norfolk op 22 juni 1856. Zie ook alle tags voor Henry Rider Haggard op dit blog.
Uit: The Ghost Kings
“The afternoon was intensely, terribly hot. Looked at from the high ground where they were encamped above the river, the sea, a mile or two to her right–for this was the coast of Pondo-land–to little Rachel Dove staring at it with sad eyes, seemed an illimitable sheet of stagnant oil. Yet there was no sun, for a grey haze hung like a veil beneath the arch of the sky, so dense and thick that its rays were cut off from the earth which lay below silent and stifled. Tom, the Kaffir driver, had told her that a storm was coming, a father of storms, which would end the great drought.
Therefore he had gone to a kloof in the mountains where the oxen were in charge of the other two native boys–since on this upland there was no pasturage to drive them back to the waggon. For, as he explained to her, in such tempests cattle are apt to take fright and rush away for miles, and without cattle their plight would be even worse than it was at present.
At least this was what Tom said, but Rachel, who had been brought up among natives and understood their mind, knew that his real reason was that he wished to be out of the way when the baby was buried. Kaffirs do not like death, unless it comes by the assegai in war, and Tom, a good creature, had been fond of that baby during its short little life. Well, it was buried now; he had finished digging its resting-place in the hard soil before he went. Rachel, poor child, for she was but fifteen, had borne it to its last bed, and her father had unpacked his surplice from a box, put it on and read the Burial Service over the grave. Afterwards together they had filled in that dry, red earth, and rolled stones on to it, and as there were few flowers at this season of the year, placed a shrivelled branch or two of mimosa upon the stones–the best offering they had to make.”
Henry Rider Haggard (22 juni 1856 – 14 mei 1925)
Portret door John Pittie, 1889
De Duitse schrijver Erich Maria Remarque (pseudoniem van Erich Paul Remark) werd geboren op 22 juni 1898. Zie ook alle tags voor Erich Maria Remarque op dit blog.
Uit: All Quiet on the Western Front (Vertaald door A. W. Ween)
“Towards morning, while it is still dark, there is some excitement. Through the entrance rushes in a swarm of fleeing rats that try to storm the walls. Torches light up the confusion. Everyone yells and curses and slaughters. The madness and despair of many hours unloads itself in this outburst. Faces are distorted, arms strike out, the beasts scream; we just stop in time to avoid attacking one another….
Suddenly it howls and flashes terrifically, the dug-out cracks in all its joints under a direct hit, fortunately only a light one that the concrete blocks are able to withstand. It rings metallically, the walls reel, rifles, helmets, earth, mud, and dust fly everywhere. Sulphur fumes pour in.
If we were in one of those light dug-outs that they have been building lately instead of this deeper one, none of us would be alive.
But the effect is bad enough even so. The recruit starts to rave again and two others follow suit. One jumps up and rushes out, we have trouble with the other two. I start after the one who escapes and wonder whether to shoot him in the leg-then it shrieks again, I fling myself down and when I stand up the wall of the trench is plastered with smoking splinters, lumps of flesh, and bits of uniform. I scramble back.
The first recruit seems actually to have gone insane. He butts his head against the wall like a goat. We must try to-night to take him to the rear. Meanwhile we bind him, but in such a way that in case of attack he can be released at once….
Suddenly the nearer explosions cease. The shelling continues but it has lifted and falls behind us, our trench is free. We seize the hand-grenades, pitch them out in front of the dug-out and jump after them. The bombardment has stopped and a heavy barrage now falls behind us. The attack has come.”
Erich Maria Remarque (22 juni 1898 – 25 september 1970)
De Amerikaanse schrijver Dan Brown werd geboren in Exeter, New Hampshire, op 22 juni 1964. Zie ook alle tags voor Dan Brown op dit blog.
Uit: Deception Point
“Death, in this forsaken place, could come in countless forms. Geologist Charles Brophy had endured the savage splendor of this terrain for years, and yet nothing could prepare him for a fate as barbarous and unnatural as the one about to befall him.
As Brophy’s four huskies pulled his sled of geologic sensing equipment across the tundra, the dogs suddenly slowed, looking skyward.
“What is it, girls?” Brophy asked, stepping off the sled.
Beyond the gathering storm clouds, a twin-rotor transport helicopter arched in low, hugging the glacial peaks with military dexterity.
That’s odd, he thought. He never saw helicopters this far north. The aircraft landed fifty yards away, kicking up a stinging spray of granulated snow. His dogs whined, looking wary.
When the chopper doors slid open, two men descended. They were dressed in full-weather whites, armed with rifles, and moved toward Brophy with urgent intent.
“Dr. Brophy?” one called.
The geologist was baffled. “How did you know my name? Who are you?”
“Take out your radio, please.”
“I’m sorry?”
“Just do it.”
Bewildered, Brophy pulled his radio from his parka.
“We need you to transmit an emergency communiqué. Decrease your radio frequency to 100 kilohertz.”
One hundred kilohertz?Brophy felt utterly lost. Nobody can receive anything that low. “Has there been an accident?””
Dan Brown (Exeter, 22 juni 1964)
Zie voor nog meer schrijvers van de 22e juni ook mijn vorige blog van vandaag.