Niccolò Ammaniti

De Italiaanse schrijver Niccolò Ammaniti werd geboren in Rome op 25 september 1966. Ammaniti’s eerste boek “Branchie” (vertaald als “Kieuwen”) kwam in 1994 uit. Eigenlijk was Ammaniti bezig af te studeren aan de universiteit van Rome in biologie en moest hij alleen nog zijn scriptie schrijven. Maar de scriptie over vissen werd uiteindelijk een roman over een jongen die voor zijn hobby aquaria bouwt. In 1995 schreef hij “Nel nome del figlio” op initiatief van zijn vader, Massimo Ammaniti. Het is een verhaal over de problemen van adolescenten. In 1996 volgde “Fango”, een verzameling verhalen die hem bekendheid gaf bij het grotere publiek. En een jaar later werd van hem het hoorspel “Anche il sole fa schifo” (Ook de zon staat tegen) uitgezonden op RadioRai. Ammaniti’s eerste bestseller “Io non ho paura” (vertaald als “Ik ben niet bang”) bezorgde hem in 2001 Il Premio Viareggio en door de vele herdrukken. De verfilming van “Ik ben niet bang door Gabriele Salvatores”, met een script geschreven door Ammaniti zelf en Francesca Marciano, leverde hen zelfs diverse nominaties op. Voor zijn volgende roman “Come Dio Comanda” (vertaald als “Zo God het wil”) ontving Ammaniti de meest prestigieuze Italiaanse literaire prijs, de Premio Strega. In Nederland werd Ammaniti’s grootste bestseller “Ik haal je op, ik neem je mee” (“Ti prendo e ti porto via”, 1999). De roman “Che la festa cominci” (vertaald als “Laat het feest beginnen”) verscheen in 2009. In 2011 verscheen “L’ultimo capodanno dell’umanita”(vertaald als “Het laatste oudejaar van de mensheid”. Zie ook alle tags voor Niccolò Ammaniti op dit blog.

Uit: Laat het feest beginnen! (Vertaald door Etta Maris)

“De Beesten van Abaddon zaten aan een tafeltje in Pizzeria Jerry 2 in Oriolo Romano.
Hun leider, Saverio Moneta, bijgenaamd Mantos, was bezorgd.
De toestand was kritiek. Als hij er niet in zou slagen opnieuw de leiding over de sekte in handen te krijgen, zou dit weleens de laatste bijeenkomst van de Beesten kunnen zijn.
De leegloop was kort geleden begonnen. Als eerste was Paolino Scialdone, bijgenaamd de Zeisman, weggegaan. Zonder een woord te zeggen had hij hen in de steek gelaten en was hij overgelopen naar de Kinderen van de Apocalyps, een satanische groep in Pavia. Een paar weken later had Antonello Agnese, bijgenaamd Molten, een tweedehands Harley-Davidson gekocht en zich aangesloten bij de Hells Angels van Subiaco. En ten slotte was Pietro Fauci, bijgenaamd Nosferatu, rechterhand van Mantos en historische grondlegger van de Beesten, getrouwd en eigenaar van een winkel in thermohydraulica in Abetone.
Ze waren nu nog maar met z’n vieren.
Er moest heel ernstig gepraat worden, ze moesten opnieuw tot gehoorzaamheid worden gedwongen en er moesten nieuwe volgelingen worden geronseld.
‘Mantos, wat neem jij?’ vroeg Silvietta, de vestaalse maagd van de groep. Een uitgedroogde krent met bolle ogen die uitpuilden onder de smalle wenkbrauwen die te hoog op haar voorhoofd stonden. Aan een neusvleugel en midden op haar lip droeg ze een zilveren ringetje.
Saverio wierp een terloopse blik op de menukaart. ‘Ik weet niet… Een pizza marinara? Nee, beter maar van niet, knoflook valt me altijd zo zwaar op de maag… Vooruit, ik neem de pappardelle.’
‘Die maken ze hier niet zo goed klaar, maar het is wel lekker!’ luidde de goedkeurende reactie van Roberto Morsillo, bijgenaamd Murder, een dikzak van bijna twee meter met lang, zwart geverfd haar en een vettige bril. Hij droeg een uitgelubberd Slayer-shirt. Hij kwam uit Sutri, studeerde rechten in Rome en werkte in het Brico doe-het-zelfcenter in Vetralla.”

 
Niccolò Ammaniti (Rome, 25 september 1966)