De Tsjechische dichter Otokar Březina werd geboren op 13 september 1868 in Počátky, Bohemen. Březina was de tweede zoon van Ignaz Jebavy en zijn derde vrouw Catherine Fáková. Na zijn eindexamen aan de middelbare school in Telč was hij 1887-1888 docent in Jinošov. In 1888 behaalde hij zijn lerarendiploma en werkte vervolgens als basisschoolleraar tot 1901 in Nová, vervolgens tot 1925 in Jaroměřice. In 1919 ontving hij een eredoctoraat van de Karelsuniversiteit en in hetzelfde jaar werd hij lid van de Tsjechische Academie. In 1925 gaf hij het beroep van leraar op, dat hij als een noodzakelijk kwaad beschouwde. In 1928 ontving hij de Nationale Prijs voor Literatuur, schreef voor de Moderne Revue en studeerde daarnaast filosofie en moderne natuurwetenwetenschappen. Hij stierf aan een aangeboren hartafwijking. Březina werd twee keer (1924, 1928) genomineerd voor de Nobelprijs voor de Literatuur. Březina behoorde tot de literaire kring Česká Moderna. Hij begon onder de invloed van Baudelaire als symbolist, en gaf een specifiek Tsjechisch tintje aan deze internationale kunstbeweging. Maar hij overwon snel zijn eerste pessimisme en wendde zich tot een metafysische idealisme, uitgedrukt in mystieke-extatische hymnen. Naast zijn poëzie schreef Březina ook filosofische essays, die hij introduceerde als nieuw genre in de Tsjechische literatuur.
Es sangen die brennenden Sterne
Jede Sekunde, stets treu unserem Posten
Im mystischen Tanze der Welten
Kreisen wir im Kosmos.
In die strahlenden Sphären der Geister hauchen wir verführerisch
Schönheit.
Um unsere Häupter,
In Aureolen
Funkeln goldene Haare
Gespannt wie klingende Lassos
Von der Windsbraut des Fluges.
Auf unsere Wangen, extatisch erglühend,
Kühlende Zeiten uns wehen
Und ermattet vom Glücke unseres Fluges,
Vom Glanze schmerzlicher Wonne entkräftet,
Mit einem Aufschrei, der fliegt durch das Weltall,
Harmonisch und jauchzend,
Sinken wir, mystische Tänzerinnen,
Und in unserem Blute, wie in Rosen begraben,
Sterben wir.
Eintreten Schwestern auf unsere Plätze,
Glanzumflossene,
Und in dem Liede, das durch der Ewigkeit Zwielicht dahinströmt,
In stets wachsenden Wogen,
In neue, stets neue Räume, dringt vorwärts,
In der Nebelgestirne erhobenem Staube,
Der strahlende Vortrab des Mysterium.
Vertaald door Emil Saudek
Illusion
I lit a cigarette, by window sitting,
lost in my thoughts my gaze before me drifted,
around my head smoke clouds to dusk retreating,
my soul by florid reminiscence wafted.
When – maybe by the flight of thought uplifted
or with the rising blue smoke tide abetting –
a young girl’s form my far off gaze was greeting,
pouting, a pair of smiling lips she shifted…
How beauty charmed her locks forever sable!
To kiss, to kiss, to kiss, her sensual calling –
what strained in twain beneath lace braiding able.
How in a joyful dream the head spins, reeling…
I blew the smoke… Oh woe, oh woe apalling!
Dusk coldly barren squinted back, unfeeling.
Vertaald door Václav Z J Pinkava
Otokar Březina (13 september 1868 – 25 maart 1929)