De Belgische schrijver, criticus en letterkundige Paul de Wispelaere werd geboren in Assebroek op 4 juli 1928. Na zijn middelbare studies Latijn-Griekse humaniora aan het Sint-Lodewijkscollege in Brugge (retorica 1946) studeerde Paul de Wispelaere Germaanse filologie aan de Rijksuniversiteit Gent. Hij was voor een tijdje werkzaam als leraar, eerst in Berchem en nadien in Brugge. Hij promoveerde in 1974 met een proefschrift over het literair tijdschrift De Stem en Dirk Coster, en was tot 1992 als hoogleraar Nederlandse letterkunde verbonden aan de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA).
Uit:Het Perzische tapijt (Over “De vadsige koningen” van Hugo Raes)
“De roman De vadsige koningen van Hugo Raes is opgevat als een simultaneïstische monologue intérieur waarin, binnen een lang aangehouden moment dat het ‘nu’ en het ‘hier’ vertegenwoordigt, de dimensies van tijd en ruimte samengedrongen en verbrokkeld worden tot een fragment individuele bewustzijnsinhoud dat het actuele subjectieve ik van het centraal personage bepaalt. Met een dergelijk procédé is, bijna een halve eeuw geleden, bij auteurs als J. Joyce en V. Woolf e.a. de afbraak begonnen van de chronologisch-epische en deductief-psychologische roman.
De roman als bewustzijnsexploratie ‘est un moyen de forcer le réel à se révéler, de conduire sa propre activité’ (M. Butor). Op werkelijkheidsweergave hebben zich destijds ook de naturalistische en de psychologische roman beroepen, maar het begrip van ‘le réel’ heeft voor de nieuwe romancier een andere betekenis gekregen: het is niet meer de zo getrouw mogelijke afspiegeling van een zg. objectief waargenomen werkelijkheid, geordend, gerangschikt en ingeschakeld in een universeel systeem van verschijnselen en waarden. Het is niet meer het logisch voorgesteld produkt van het al-ziend oog en het al-wetend brein van de verteller, welke graad van objectiviteit de menselijke waarneming en verbeelding overigens ook mogen kunnen bereiken. Het is essentieel het onverschrokken en pretentieloos speuren naar de eerste waarheid van de mens, die nochtans na eeuwen moraal en filosofie nog nauwelijks ontgonnen is: de zeer complexe levenswaarheid, duizendvoudig gebroken en weerkaatst in het prisma van ieder individueel bewustzijn. En deze bewustzijnssituaties kunnen niet losgemaakt van de wijze waarop ze voorgesteld worden, van de vorm waarin ze hun uitdrukking vinden. Aan zulk een nieuwe situatie, d.i. tegelijk aan een nieuwe conceptie van wat een roman moet zijn, beantwoorden nieuwe thema’s, nieuwe vormen van taal, schriftuur, techniek, structuur.
Het – noodzakelijkerwijze fragmentair – doorbreken van de ingewikkelde situaties waarin het bewuste ik zich bestendig handhaaft en weer dreigt te verliezen, heeft een romantype doen ontwikkelen dat bestaat uit de monologue intérieur (Joyce, V. Woolf, Faulkner, M. Butor, Cl. Simon e.a.) al dan niet gevoed door autobiografische reflectie (H. Miller, M. Leiris, Sartre, e.a.). Dit laatste is ook bij H. Raes het geval: hij staat als jong Vlaams auteur ingeschakeld in dit internationaal klimaat.”