Dolce far niente
Summer Heat
Still we didn’t talk,
the summer heat hanging in a haze
as the lake turned
to pale gold and red,
sunset settling
into silhouettes of trees.
Across paddocks
we heard the cries of crickets,
night-birds,
whine of mosquitoes,
went inside where
you lit the stove.
And still we didn’t talk
as smoke began
to plume from the griller.
And I threw out
two pieces of black toast,
burnt as our moods.
Then your laughter
cut through the heat
like a cool breeze.
De Nederlandse schrijver en vertaler Rob van Essen werd op 25 juni 1963 geboren in Amstelveen. Zie ook alle tags voor Rob van Essen op dit blog.
Uit: De goede zoon
“Ik had vandaag ruzie bij de kassa van de Albert Heijn in de Rijnstraat. Bijna ruzie, niet eens echt. De vrouw achter mij zette haar boodschappen al op de band toen ik nog bezig was mijn boodschappen op de band te zetten, ik kan daar slecht tegen, iemand maakt inbreuk op jouw ruimte, op ruimte die in ieder geval op dat moment van jou is en ik weet ook wel dat je zo geen roman moet beginnen, ik ben godverdomme geen columnist, maar witheet kan ik van zoiets worden, iemand negeert je bestaan en alleen al daarom zou je haar ter plekke dood moeten maken en tegelijkertijd was er niets aan de hand omdat de vrouw zag hoeveel boodschappen ik nog op de band moest zetten en genoeg ruimte overliet. Geen enkel probleem dus, je zou zelfs kunnen zeggen dat we gestroomlijnd bezig waren met z’n tweeën, alsof we afgesproken hadden het afrekenen zo snel en soepel mogelijk te laten verlopen, maar dan nog, je zou haar op z’n minst een harde duw moeten geven, of met een breed gebaar al haar boodschappen van de band vegen, ik zag haar pot jam al uiteenspatten op de tegels, je zou haar op z’n minst moeten kunnen aanspreken op haar gedrag maar ook dat kan niet omdat ik weet dat ik dan niet uit m’n woorden ga komen en ik kan wel thuis van tevoren dingen op schrift gaan stellen die je bij dit soort gelegenheden de ander moet toevoegen maar ook dan zou ik niet weten waar ik de superieure vanzelfsprekendheid vandaan moest halen om zo’n tekst met overtuiging te kunnen uitspreken, ik ben niet iemand voor dat soort teksten, ik ben niet iemand voor dit soort situaties, ik ben te aardig, te meegaand, ik zeg toch: ik had bijna ruzie, en in plaats van dat ik daar wat aan doe heb ik die slappe meegaandheid van me alleen maar versterkt met dat boeddhisme en die meditatiecursussen. Wat hebben al die pogingen om mezelf redelijkheid en compassie bij te brengen nu eigenlijk opgeleverd? Er heeft zich de afgelopen jaren in mij een kleine halfbakken boeddhist genesteld, een kleine kale boeddhist in een oranje pij, ik heb hem vetgemest met meditatiecursussen en boeken en boekjes en als dank doet hij me de onthechte glimlach voor waarmee ik situaties als die bij de kassa zou moeten begroeten, laat het voorbijgaan, het is woede, niet jouw woede, het is ergernis, niet jouw ergernis, je veroorzaakt je eigen lijden door gehechtheid aan je stemming. Ik zou de glimlach van zijn gezicht moeten slaan, het liefst zou ik mijn vingers links en rechts om de randen van mijn ribbenkast haken, de boel uit elkaar trekken en mijn handen naar binnen steken om die kleine kale innerlijke boeddhist eigenhandig te wurgen, om zijn keel zo strak te omklemmen dat zijn hoofdje opzwelt en zijn oogbollen als kleine knikkers naar buiten schieten om stuk te spatten tegen de muur.”
De Canadese schrijver Yann Martel werd op 25 juni 1963 geboren in Salamanca. Zie ook alle tags voor Yann Martel op dit blog.
UIt: The High Mountains of Portugal
“He
had never said that to anyone, commented so flatly and truthfully about
his father’s checkered career, the business plans that collapsed one
after the other, leaving him further beholden to the brother who rescued
him each time. But to Dora he could reveal such things.
“Oh, you say that, but rich people always have troves of money hidden away.”
He laughed. “Do they? I’ve never thought of my uncle as a man who was
secretive about his wealth. And if that’s so, if I’m rich, why won’t you
marry me?”
People stare at him as he walks. Some make a comment, a
few in jest but most with helpful intent. “Be careful, you might trip!”
calls a concerned woman. He is used to this public attention; beyond a
smiling nod to those who mean well, he ignores it.
One step at a
time he makes his way to Lapa, his stride free and easy, each foot
lifted high, then dropped with aplomb. It is a graceful gait.
He steps on an orange peel but does not slip.
He does not notice a sleeping dog, but his heel lands just short of its tail.
He misses a step as he is going down some curving stairs, but he is
holding on to the railing and he regains his footing easily.
And other such minor mishaps.
Dora’s smile dropped at the mention of marriage. She was like that; she
went from the lighthearted to the deeply serious in an instant.
“No, your family would banish you. Family is everything. You cannot turn your back on yours.”
“You are my family,” he replied, looking straight at her.
She shook her head. “No, I am not.”
His eyes, for the most part relieved of the burden of directing him,
relax in his skull like two passengers sitting on deck chairs at the
rear of a ship.”
De Nederlandse schrijfster Nina Polak werd geboren in Haarlem op 25 juni 1986. Zie ook alle tags voor Nina Polak op dit blog.
Uit: Gebrek is een groot woord
“Met
behulp van twee vergeelde bibliotheekboeken en een folder van het
havenmuseum in IJmuiden produceer ik in een Alfred J. Kwak-schrift een
wiebelige tekst, waarin de zeecontainer de hoofdrol vervult als een
miskende held van onze tijd, een stille revolutionair. Je ziet ze in het
dagelijks leven bijna nooit, maar ze zijn er áltijd. Zonder
zeecontainers hadden we alleen spullen uit ons eigen land, zo luidt de
wat grove conclusie. Mensen aan de andere kant van de wereld hadden dan
misschien wel geen werk gehad en in Japan zouden ze geen Heineken- bier
drinken. Leve de zeecontainer.
Als ik de tekst wil uitproberen op
Nellie zijn de gordijnen dicht. Ik klop op de deur van haar slaapkamer,
waar ze zich heeft teruggetrokken, maar ik krijg geen gehoor. Morgen,
klinkt het uiteindelijk zacht, als ik zeur dat ik mijn spreekbeurt wil
oefenen. Morgen, poppetje, morgen, goed?
Goed. Maar het wordt morgen
en het wordt overmorgen en overovermorgen en de gordijnen blijven
dicht. Ik oefen de spreekbeurt zittend op de keukentafel, in de spiegel
die erboven hangt. ‘Een standaard zeecontainer is twintig voet lang,
acht voet breed en achteneenhalve voet hoog.’ ‘De eerste container in
Nederland werd gelost in 1966, in de haven van Rotterdam.’ ‘Ongeveer
zestig procent van alle goederen ter wereld wordt per zeecontainer
getransporteerd.’
De ‘ruim voldoende’ die meester Marcouch me geeft,
weet ik een paar dagen lang pijnlijk zeker, had een ‘goed’ of zelfs een
‘zeer goed’ kunnen zijn als ik maar de kans gekregen had om op een
levend publiek te oefenen. Maar tegen de tijd dat het woensdag is, de
gordijnen weer open zijn en er twee puddingbroodjes met extra
poedersuiker op de keukentafel staan als bolle, blanke vredeoffers, ben
ik het vergeten.
Voordat ik terugfiets naar het centrum koop ik in
Ruigoord bij een hippievrouw een doosje huisgemaakte, slaafvrije
chocolatjes om Mascha en Nico alvast te bedanken voor hun gastvrijheid,
voor ik ze zal vragen me nog wat langer te huisvesten. Waar ik me
gisteren nog zeker voelde van mijn zaak, vraag ik me nu af of het niet
al te vrijpostig is. Het is dat de situatie acuut is en de alternatieven
—Borg inlichten, een dure bezemkast huren in de stad — nogal
onvoorstelbaar zijn, anders had ik gewacht tot de Zeno’s me zelf zouden
uitnodigen. Kunnen jullie me nog een paar maanden verdragen? Ik besluit
Mascha en Nico meteen aan te spreken als ik weer thuis ben en oefen een
luchtige toon. Tegen de tijd dat ik de Overtoom bereik ben ik
zenuwachtig, maar wanneer ik vanuit het steegje de tuin in kom, zit daar
alleen Nico aan de tuintafel, voor hem een uitgevouwen bouwplan en een
pot thee. Jij was vroeg op,’ constateert hij. `Ik had zin om een stuk te
fietsen. Ben helemaal in de havens geweest.’ Hij lacht. ‘Kon je het
niet laten?’ Ik vertel hem het containerverhaal, zonder de zielige
details, en zie zijn gezicht oplichten met nobele interesse. Grijs of
niet, Nico kan eruitzien als zo’n kind uit de jaren vijftig: keurige
scheiding, onbezorgd rond gezicht. Ik kan me voorstellen dat je hem zou
typeren als ‘ontwapenend’, maar zijn eeuwige zonnigheid wekt bij mij
eerder wantrouwen. Ik weet dat daaronder de onverzettelijkheid
schuilgaat van iemand die nooit is verzet.”
De Canadese schrijver Michel Tremblay werd geboren in Quebec op 25 juni 1942. Zie ook alle tags voor Michel Tremblay op dit blog.
Uit: Bonbons assortis
« Nous nous étions donc tous mis au lit ce soir-là en espérant être réveillés par ledoux bruissement de la pluie dans les arbres et la fraîcheur de l’automne àtravers nos draps propres. Dix per sonnes s’entassaient dans ce grandappartement de sept pièces: ma grand-mère Tremblay, sa fille Robertine et sesdeux enfants, Hélène et Claude; son fils, mon père, avec sa femme et leurs troisfils, mes deux frères, Jacques et Bernard, et moi. Mon oncle Lucien, le mari dema tante Robertine, était disparu depuis un certain temps et personne ne s’enplaignait. Quant à mes deux oncles célibataires, Fernand et Gérard, ilspartageaient une petite chambre en attendant de se trouver du travail.Mais ce furent les grandes orgues de la foudre qui nous réveillèrent. Unspectaculaire coup de tonnerre se fit entendre vers les deux heures du matin,pendant qu’un véritable cataclysme s’abattait sur Montréal endormie.Des hurlements sortirent aussitôt des chambres: «Fermez les châssis!- Mon Dieu, c’est la fin du monde!
– Mon lit est déjà tout mouillé!- J’ai jamais entendu une affaire de même!- Avez-vous vu ça? Je pensais que quelqu’un prenait des portraits!- On n’a pus d’étriceté! On n’a pus d’étri ceté! »C’était vrai. Le quartier au complet était plongé dans le noir. Ma mère se leva entâtonnant dans l’obscurité et ferma la fenêtre de la chambre qui se trouvait justeà côté de mon lit.«J’espère que ça durera pas longtemps, parce qu’on va avoir chaud t’à l’heure! »La porte de la chambre s’ouvrit brusquement et claqua contre le mur. Ma tanteRobertine tenait une chandelle et un rameau à bout de bras; elle avait de ladifficulté à s’exprimer tant elle était énervée.«Moman a disparu! »Maman lui prit la chandelle des mains et, tout en lui répondant, vint vérifier sij’étais réveillé. «As-tu regardé dans son garde-robe? C’est toujours là qu’a’ secache quand y tonne! Même la nuit!- Mon Dieu, c’est vrai, j’ y avais pas pensé tellement j’étais énarvée ! »Ma mère avait déjà allumé une chandelle trouvée au fond du tiroir de sa table dechevet.Ma tante repartit avec la sienne et disparut vers le devant de la maison.«Moman! Moman, êtes-vous dans le garde robe? Vous auriez pu me le direquand chus rentrée dans votre chambre! J’étais là que je m’époumonais pourrien! »Mon père venait juste de se réveiller. Partielle ment sourd et toujours difficile à tirer du sommeil tellement il dormait dur, il n’avait pas dû entendre ladéflagration et se demandait ce qui se passait.«Que c’est que tu fais avec une chandelle, Nana? Es-tu somnambule?»Un éclair illumina la fenêtre, suivi d’un second coup de tonnerre, pire que lepremier. Il comprit aussitôt et sauta du lit.«Bon, ben, je suppose que toute la maison est sens dessus dessous, là ! »D’autres cris s’étaient élevés d’un peu partout dans l’appartement.«Poussez-vous, moman, que je m’enfarme avec vous!- J’ai échappé ma chandelle dans mon lit!J’ai échappé ma chandelle dans mon lit! Ah, la v’là! Ma chandelle est éteinte!Ma chandelle est éteinte! »
De Nederlandse dichter en schrijver Leendert Witvliet werd geboren in Werkendam op 25 juni 1936. Zie ook alle tags voor Leendert Witvliet op dit blog.
Schoolzwemmen
Iedere maandag half negen – zomer,
herfst, winter, lente – zwemmen,
’s zondags buikpijn en niet slapen,
’s maandags zwemmen in het overdekte bad.
Het is er leeg. Kinderen aan een touwtje,
de schreeuwende badmeneer in korte broek,
kom op de kop er onder, het water is zo
koud, je hart klopt vlugger dan gewoon.
Soms zit je moeder, heel alleen,
op een bankje op de tegels en de man,
die badmeneer, schreeuwt minder luid
en soms, als ’t vriest, hangt je juf
de jassen over de verwarming.
Iedere maandag half negen bad.
Evolutie
Toen we nog gewoon vissen waren
en zweefden door het water
of voor ons uit lagen te staren
toen dachten we niet aan later
als we geen vis meer zouden zijn,
maar wezens met twee benen
om te vallen, twee wangen om te
blozen, twee ogen om te wenen,
toen moeten we gelukkig zijn geweest
in het water, ons vlug voortbewegen
zonder vallen en zachtjes groeien
zonder steeds een kleur te krijgen
en als we huilen moesten
zag niemand onze tranen vloeien.
De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ingeborg Bachmann werd geboren op 25 juni 1926 in Klagenfurt. Zie ook alle tags voor Ingeborg Bachmann op dit blog.
Uit:Onder moordenaars en gekken (Vertaald door Paul Beers)
“De mannen zijn onderweg naar zichzelf, als ze ’s avonds bij elkaar zijn, drinken en praten en meningen ten beste geven. Als ze doelloos praten, zijn ze op hun eigen spoor – als ze hun meningen ten beste geven die met de rook van pijpen, sigaretten en sigaren opstijgen, en als de wereld rook en waan wordt in de herbergen van de dorpen, in de zaaltjes, in de achterkamers van de grote restaurants en in de wijnkelders van de grote steden.
We zijn in Wenen, meer dan tien jaar na de oorlog. ‘Na de oorlog’ – dat is de tijdrekening.
We zijn ’s avonds in Wenen en zwermen uit over de koffiehuizen en restaurants. We komen rechtstreeks van de redacties en de kantoren, van het werk en de ateliers, en treffen elkaar, houden het spoor vast, jagen op het beste dat we verloren hebben als op wild, verlegen en lachend. In de pauzes, als iemand een mop invalt of een verhaal dat beslist verteld moet worden, als iemand het zwijgen verbreekt en ieder in zichzelf verzinkt, hoort af en toe iemand het blauwe wild klagen – nog eenmaal, nog altijd.
Die avond ging ik met Mahler naar de ‘Kronenkeller’ in de binnenstad voor onze mannenclub. Overal waren, nu het avond in de wereld was, de kroegen vol, en de mannen praatten en beweerden en vertelden als zoekers en dulders, als titanen en halfgoden over de geschiedenis en de geschiedenissen; ze reden omhoog naar het nachtland en zetten zich neer bij het vuur, het gemeenschappelijke open vuur dat ze oppookten in de nacht en de woestijn waar ze zich bevonden. Vergeten waren ze hun beroepen en gezinnen. Geen van hen wilde eraan denken dat thuis de vrouwen nu de bedden opensloegen en zich ter ruste begaven omdat ze met de nacht niets wisten aan te vangen. Met blote voeten of in pantoffels, met opgebonden haar en moede gezichten deden de vrouwen thuis de ronde, sloten de gaskraan en keken angstig onder het bed en in de kasten, kalmeerden de kinderen met verstrooide woorden of gingen lusteloos bij de radio zitten, om dan toch met wraakgedachten te gaan liggen in de eenzame woning. Met de gevoelens van slachtoffers lagen de vrouwen daar, met opengesperde ogen in het donker, vol wanhoop en boosheid. Ze maakten de balans op van hun huwelijk, van de jaren en het huishoudgeld, ze manipuleerden, vervalsten en verduisterden.”
Zie voor nog meer schrijvers van de 25e juni ook mijn blog van 25 juni 2018 en ook mijn blog van 25 juni 2017 deel 2.