De Oostenrijkse dichter en schrijver Peter Rosei werd geboren op 17 juni 1946 in Wenen. Zie ook alle tags voor Peter Rosei op dit blog.
Uit: Das große Töten
„Nachdem er diesen Schriftzug eingehend studiert hatte, als enthalte der in seiner Lakonie irgendeine verborgene oder verklausulierte Nebenbedeutung, eine Botschaft, die sich vielleicht gerade an den Betrachter jetzt richtete, senkte der Mann langsam den Kopf, so als bedenke er, was er gesehen, ging er aus der Küche, in der er gesessen war, in die anliegende Kammer hinaus und betrachtete sich im Spiegel, der da über dem Waschtisch hing: Ja – ohne Zweifel: Er sah dem Vater ähnlich!
Warum schaute er das Photo nur so gern an? Waren das nicht Dummheiten?
Langsam ging der Mann jetzt wieder in den anderen Raum, in die weiß möblierte und mit einem Kohlenherd ausgestattete Küche, und setzte sich neuerlich an den Tisch. Er überrechnete, das Bild wieder zur Hand nehmend, wie lang die Aufnahme jetzt zurücklag.
Dreißig, fünfunddreißig Jahre?
Eine kleine Weile studierte der Mann den lose fallenden Uniformrock des Vaters. – War es ein Mantel? In der Mitte war ein großer, runder Knopf, der den Kragen zusammenhielt.
Das Photo war wohl im Herbst oder Spätherbst aufgenommen. Als der Mann von draußen, vom Hof her, eine Tür, die Eingangstür gehen hörte, hängte er das Photo, das er so ausführlich betrachtet hatte, rasch an den Nagel an der Küchenwand: Dort hing das Bild alle Tage.
“Hallo, Franz!” sagte die Frau, die jetzt geschäftig in die Küche trat.
“Hallo, Mama!” sagte er, ohne indes vom Tisch aufzuschauen oder sich sonstwie freundlich zu zeigen. Die Mutter ging, ihr schwarzes Kopftuch abbindend, an den großen Kühlschrank, nahm eine Flasche Bier heraus, machte sie auf und stellte sie vor ihren Sohn hin.
“Bist frei heute?” fragte die Frau.
“Was dagegen?!” antwortete der.“
De Algerijnse schrijver en journalist Kamel Daoud werd geboren op 17 juni 1970 in Mostaganem, Algerije. Zie ook alle tags voor Kamel Daoud op dit blog.blog.
Uit: Moussa, of de dood van een Arabier (Vertaald door Manik Sarkar)
“Vandaag is mijn moeder nog in leven.
Ze zegt niets meer, maar ze zou heel veel kunnen vertellen. Anders dan ik, die deze geschiedenis zo vaak ophaal dat ik me er nauwelijks iets van herinner.
Ik bedoel, het verhaal is ruim een halve eeuw oud. Het is gebeurd en er is veel over gepraat. Er wordt nog steeds over gepraat, maar de mensen noemen maar één dode – volkomen schaamteloos, begrijp je, terwijl er toch twee waren. Twee doden. Twee, ja. De oorzaak van die omissie? De eerste kon vertellen, zo goed dat hij zijn misdaad deed vergeten, terwijl de tweede een ongeletterde drommel was die kennelijk alleen door God was geschapen om een kogel te vangen en tot stof te vergaan, een naamloze die niet eens de tijd kreeg om een voornaam te dragen.
Ik zal er niet omheen draaien: die tweede dode, die vermoord werd, was mijn broer. Er is niks van hem over. Alleen ik ben er nog om voor hem het woord te voeren, hier in deze bar, hopend op condoleances die niemand me ooit aanbiedt. Je kunt erom lachen, maar dat is min of meer mijn missie: de stilte in de coulissen uitventen terwijl de zaal leegloopt. Dat is trouwens ook de reden dat ik deze taal heb leren spreken en schrijven: om te praten namens een dode, om zijn zinnen nog even te laten doorklinken. De moordenaar is beroemd geworden en heeft zijn verhaal zo goed opgeschreven dat het niet eens in me zou opkomen hem na te volgen. Het was zijn taal. Daarom doe ik wat sinds de Onafhankelijkheid iedereen in dit land doet: de stenen van de oude koloniale huizen een voor een weghalen om er een huis voor mezelf, een taal voor mezelf mee te bouwen. De woorden van de moordenaar, zijn zegswijzen, zijn mijn ‘onbeheerde eigendommen’. Het land ligt bezaaid met woorden die niemand meer toebehoren; ze staan op de voorgevels van oude winkels, in vergeelde boeken, op gezichten, of ze zijn vervormd door het vreemde creools dat de dekolonisatie tot stand heeft gebracht.
Het is dus behoorlijk lang geleden dat de moordenaar is doodgegaan, en te lang geleden dat mijn broer voor iedereen behalve mij ophield te bestaan.”
De Australische schrijfster Gail Jones werd geboren op 17 juni 1950 in Harvey. Zie ook alle tags voor Gail Jones op dit blog.
Uit: Sorry
“When they met. my father was in his final year reading anthropology at Cambridge; my mother worked as what was then still known as a ‘lady‘s companion’. My father, Nicholas Keene. had money enough: his father owned four haberdashery stores in London, which he had invited his son to manage. In any case, they promised an independent yearly income. But the sight of mannequins in windows filled Nicholas with dread.
He could not have told anyone why he felt swindled by the life his father offered him, and why. when he gazed into the shop windows he would eventually inherit. he felt a dull quiver of morbid trepidation. The garments hanging on lifeless bodies reminded him of the war. He saw before him again the ghastly carnage of 1918. the ruin of mud-caked men. discoloured khaki with death, lying there. gone. His own surprised aliveness had made him feel special, one of the elect, a survivor, a lucky man, even when he was blasted from behind and found his back torn open. He could not have stood behind a counter. Dealing with body-shapes of clothing. the arms flapping loose on coathangers. the slack torso of any shirt. An anguish he did not recognise made him think of this often ~- bodies blown to kingdom come. the muck of it. the flesh. He would spend his life negotiating a dangerous contradiction. wanting both to remember and to forget the war.
Nicholas met Stella. my mother. in a shadowy little teashop opposite King’s College in Cambridge. As he pushed past a customer. looking sideways for a cosy booth on a freezing day, the tea on Nicholas‘s tray toppled and splashed someone sitting to his left. My mother called out, sprang to her feet, and with agitated gestures began to whip away the scalding liquid. Apologising, my father bent to wipe her.”
De Vlaamse schrijver Ward Ruyslinck (pseudoniem van Raymond Charles Marie De Belser) werd geboren in Berchem op 17 juni 1929. Zie ook alle tags voor Ward Ruyslinck op dit blog.
Uit: Het dal van Hinnom
“Maar ja, aan de andere kant wordt hun taak ook erg bemoeilijk door iets, dat een rechtstreeks uitvloeisel van de tijdsomstandigheden blijk te zijn: het ontstaan van een nieuwe klasse, deze van de intellectuele botkluivers.
Een verschrikkelijk woekergezwel. jaarlijks groeit dat legertje van overlopers met enkele duizenden aan, zij vormen als het ware een sociale middenlaag die noch naar boven noch naar beneden een uitweg vindt en ondertussen voortdurend uitzet, als een gistend deeg binnen een gesloten bakvorm.’ (… ) ‘De bestanddelen van dit deeg,’ ging Zijne Hoogwaardigheid voort, ‘komen doorgaans uit de lagere standen. Zij hebben, dankzij de verhoogde levensstandaard en de sociale verbeteringen, een vrij verzorgde opvoeding en algemene ontwikkeling genoten en slepen Plato, Marx en de logaritmetafiels in hun geestelijke bagage mee. Niettemin blijven de meesten onder hen op de drempels van de universiteiten zitten. Waarom? Zeer eenvoudig, omdat in onze tijd, die de volksklasse niet langer uitsluit van de weldaden der beschaving, hogere eisen dan ooit tevoren gesteld worden aan degenen die tot de verantwoordelijke posten worden geroepen. Velen zijn echter geroepen en weinigen uitverkoren. De candidaten worden onverbiddelijk gezeefd en het uitzeefsel, het afval, glijdt verder af naar de kantoren en de handelszaken, waar het nogmaals door de wan gaat. Degenen die boffen kunnen voor de rest van hun leven Plato en Marx van spijker tot spijker bestuderen of van een logaritmische provisie dromen voor de koelkasten en de stofzuigers die ze aan de man gebracht hebben.”
De Nederlandse dichter en literatuurcriticus Adriaan van der Hoop jr werd geboren in Rotterdam op 17 juni 1802. Zie ook alle tags voor Adriaan van der Hoop op dit blog.
Geen liefde is de eerste min gelijk
Geen liefde is de eerste min gelijk,
Hoe men zich zelf misleidt,
Geen is zoo zuiver, geen zoo rijk
Aan onbaatzuchtigheid.
Ach, schoon men mij van liefde spreek’
‘k Gevoel het diep in’t hart,
Het beeld van hem, die van- mij week,
Diens liefde baart mij smart.
Geen liefde is de eerste min gelijk,
Geen dieper hartewond,
Dan als, ná ’t eerste liefdeblijk,
Men ontrouw ondervond. –
Al toon ik soms een blij gezicht,
En opgeruimden zin,
In ’t binnenst van mijn boezem ligt
Altijd nog de eerste min.
Geen liefde is de eerste min gelijk,
Hoe men ook de andre roem:
Is ’t lieflijkst waar deze aard meê prijk:
Niet de eerste lentebloem?
Klinkt de eerste toon niet dubbel schoon
Van ’t nachtegalenlied;
Is de eerste min, hoe snel gevloôn,
De teêrste en eêlste niet?
De Zwitserse schrijfster Hanna Johansen (eig. Hanna Margarete Meyer) werd geboren op 17 juni 1939 in Bremen. Zie ook alle tags voor Hanna Johansen op dit blog.
Uit: Der schwarze Schirm
„Ab und zu schaute sie sich um. So schauen Menschen, die fürchten, etwas Schlimmes werde geschehen, wenn die Tür sich öffnet. Die Tür öffnete sich nicht, die junge Frau aber sah aus wie die Menschen im Kino, wenn sie verfolgt werden, nur nicht so schön, wie die Schauspielerinnen sogar dann noch sind. Außerdem schnippte sie mit den Fingern, bis der Zug schnell genug fuhr.
»Wann hält er?« sagte sie.
Ich wußte es nicht genau. Es war mir auch gleich. »In einer Stunde vielleicht.«
»Nicht vorher?«
»Nein.«
Diese Auskunft, so dürftig sie war, schien sie zu erleichtern. Nach fünf Minuten, in denen sie bloß auf den Boden gestarrt hatte, fragte sie wieder, ob ich wüßte, wann der Zug hielte. Als ich meine Auskunft, jetzt schon ein wenig sicherer, wiederholte, hob sie ihren Blick vom Boden und richtete ihn auf mich, vollkommen erschrocken, als könnte sie nicht ertragen, daß sie so lange fahren mußte. Sie keuchte wieder. Dann beruhigte sie sich, während sie mich ansah. Sie besichtigte mich geradezu und schien sich alles genau einzuprägen, was an mir zu sehen war.
„Dann haben wir ja Zeit«, sagte sie.
Die Tür wurde aufgeschoben, sie zuckte zusammen, als sie das Geräusch hörte, und schien erleichtert, als sie sah, daß der Schaffner hereinkam. Meine Fahrkarte war in Ordnung, sie hatte keine.
»Ich hätte fast den Zug verpaßt!« klagte sie. »Die fahren doch sonst nicht so auf die Sekunde?«
»Wir tun, was wir können«, sagte der Schaffner. Mir ist nicht wohl bei dieser Bezeichnung, sie heißen heute anders, seit sie Mitglieder eines Zugteams sind. Und weil alles privatisiert ist, müssen sie nun sogar Humor haben. »Und wohin soll’s gehen, schönes Fräulein?«
»Wie reden Sie denn mit mir!« keuchte sie.
»Also wohin?«
»Wohin fährt der Zug denn?«
De Nederlandse dichter en schrijver Max Dendermonde (pseudoniem van Hendrik Hazelhoff) werd geboren op 17 juni 1919 in Winschoten. Zie ook alle tags voor Max Dendermonde op dit blog.
Uit: De wereld gaat aan vlijt ten onder
‘‘Alec’, zei hij.
De heer Weatherwood opende zijn blauwe ogen, verdiepte zijn glimlach en rekte zich heerlijk uit. ‘Hallo…’, zei hij geeuwend.
‘Goede middag’, groette meneer Dall enigszins afgemeten. Hij haalde een kaart te voorschijn en zei: ‘Misschien zouden we hier…’
Alec J. Weatherwood nam de kaart over en spreidde hem uit op zijn knieën. Zijn vinger begon een kalme tocht langs een paar dikke lijntjes. ‘Verdorie’, zei hij, ‘we hebben zeker hàrd gereden’.
De ander bukte zich naar hem over en vroeg waar ze dan wel waren. De vinger tikte op de kaart.
‘Heel goed’, zei meneer Dall. ‘En dit is ons doel, nietwaar?’ Zijn vinger tikte nu ook, één keer. Alec zei ‘Hum hum’ en toen: ‘Dat is de goeie kant op’. De goeie kant was voor hem het verre, verre Maine. Zo lang de reis maar ging van West naar Oost was hem alles goed. Als hij maar vóór eind September in het goeie, ouwe Oaklake was. Meneer Dall keek op zijn horloge. ‘Vier minuten over drie’, zei hij.
‘Alle tijd dus’, zei Alec. ‘Om vijf uur zijn we er’.
‘Als we geen pech krijgen. En dan nog het opstellen en zo. ’t Is acht uur voor je het weet. Maar goed, neem maar eens over’.
Ze wisselden. Meneer Dall liep om de wagen heen, schopte tegen de banden, veegde met een doek de voorruit schoon, hoewel dat overbodig was, en keek achterin of de kostbare bagage nog goed op zijn plaats stond. Hij verschoof één der koffers met projectoren, zuchtte en liet zich naast Alec neer. Ze reden weer. Meneer Dall stak een sigaar aan en deed zijn best rustig te peinzen. Hij kon het niet laten van tijd tot tijd naar de speedometer te kijken, die maar niet over de vijf en dertig mijl wilde komen. Hij nam grote trekken en inhaleerde diep, maar zei niets.
Alec J. Weatherwood neuriede. Hij had het raampje verder opengezet en rook bij vluchtige vlagen de volle, prikkelende geur van de dennen. De warme wind tochtte een beetje in zijn slordige baard en hij overdacht met welbehagen hoe prettig het was, dat hij zich die ochtend niet had hoeven scheren.”
Zie voor nog meer schrijvers van de 17e juni ook mijn blog van 17 juni 2014 en ook mijn blog van 17 juli 2011 deel 2.