De Amerikaanse schrijver Philip José Farmer werd geboren in North Terre Haute (Indiana) op 26 januari 1918. Zie ook mijn blog van 26 januari 2010.
Uit: The Magic Labyrinth
“Everybody should fear only one person, and that person should be himself.”
That was a favorite saying of the Operator.
The Operator had also spoken much of love, saying that the person most feared should also be much loved.
The man known to some as X or the Mysterious Stranger neither loved nor feared himself the most.
There were three people he had loved more than he loved anybody else.
His wife, now dead, he had loved but not as deeply as the other two. His foster mother and the Operator he loved with equal intensity or at least he had once thought so.
His foster mother was light-years away, and he did not have to deal with her as yet and might never. Now, if she knew what he was doing, she would be deeply ashamed and grieved. That he couldn’t explain to her why he was doing this, and so justify himself, deeply grieved him.
The Operator he still loved but at the same time hated.
Now X waited, sometimes patiently, sometimes impatiently or angrily, for the fabled but real Riverboat. He had missed the Rex Grandissimus. His only chance now was the Mark Twain.
If he didn’t get aboard that boat . . . no, the thought was almost unendurable. He must.
Yet, when he did get on it, he might be in the greatest peril he’d ever been in, bar one. He knew that the Operator was downRiver. The surface of his grail had shown him the Operator’s location. But that had been the last information he would get from the map.“
Philip José Farmer (26 januari 1918 – 25 februari 2009)
De Surinaamse dichter Bhai (eig.James Ramlall) werd geboren op 26 januari 1935 in het toenmalige district Suriname. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007 en ook mijn blog van 26 januari 2008 en ook mijn blog van 26 januari 2009 en ook mijn blog van 26 januari 2010.
De stilte
Hangt
Op de lippen
De wimpers
Kussen
Elkaar
Nu ook
De adem
Is ontslapen
Is de tijd
Tot niet tijd
Ontbonden
Dit leven
Tot de dood
Gepromoveerd
ahân se dur
Ginds, ver van hier
bloeien de amandelbomen
met hun brede bladeren.
Daar heb ik veel verloren
wat ik nimmer
hervinden zal.
Bhai (District Suriname, 26 januari 1935)
De Duitse dichter en schrijver Rudolf Alexander Schröder werd geboren op 26 januari 1878 in Bremen. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007 en ook mijn blog van 26 januari 2008 en ook mijn blog van 26 januari 2009 en ook mijn blog van 26 januari 2010.
An die Nelke
Blume, runder Sternenkreis,
Du, der Rose jüngre Schwester,
die sich stolzer noch und fester
In sich selbst zu schließen weiß,
Offen weisest du dein Herz;
Aber zwo gerollte Flammen
Züngeln über ihm zusammen,
Zückend brünstig himmelwärts
Bittersüßen Würzgeruch
Feuerstrahl aus dunklen Schlüften;
Und doch schwebst du rank in Lüften
Wie der Falter, dein Besuch.
Blühst im Fenster noch, wenn neu
Sich der Garten vorbereitet,
Schöne Blume, die mich treu
Durch das ganze Jahr begleitet.
Rudolf Alexander Schröder (26 januari 1878 – 22 augustus 1962)
Hier links tijdens een tv-interview in 1958
De Duitse dichter, schrijver en journalist Alfons Paquet werd geboren op 26 januari 1881 in Wiesbaden. Zie ook mijn blog van 26 januari 2009 en ook mijn blog van 26 januari 2010.
Uit: Im kommunistischen Rußland
„Der Bahnhof von Eydtkuhnen mit seinem schwärzlichgelben Gebäude, noch einmal Zusammenfassung preußischster Nüchternheit, entläßt den Reisenden kasernenniäßig. Wirballen ist überstanden; an der Stelle des russischen Gendarmen stand ein Männlein vom Bodensee; wie geht sie einem hier zu Herzen, die dunkelblaue Dienstmütze mit der schwarzroten württembergischen Kokarde, Das Land beginnt sich aufzutun; unter der Memelbrücke liegt die dörfliche Stadt /Coze’wo; Auf dem von grünen Festungskegeln beherrschten Bahnhof ist feiertägliche Leere. Unter grauen Wolken, die in der Ferne schwärzhch werden und sich regnend ausschütten wie angeschnittene Säcke, wogen litauische Hügel. Ockerbraune hölzerne Stationsgebäude stehen unter hohen zot-
tigen Tannen. Lokalzüge mit Landvolk, offene Güterwagen mit grauen Soldaten halten an, und hellgrüne Birkenzweige an den Geschützen wehen Abschied von den tiefen Wäldern. In Wilna geht ein Alltag zu Ende, voll Gewöhnung an das Leiden, vom Schicksal abseits gestellt zu sein, bis eines Tages das Weitere geschehen wird. Die bronzene Kaiserin Katharina, nach rascher Eroberung einst Herrin dieser Stadt, hat sich nach unbekanntem Ort begeben. Die rötlichen Marmorquadern ihres
Denkmals klaffen, kunstgerecht zerlegt, vor den Laubkulissen der öffentlichen Anlage. Volk ist über die warmen Straßen ausgeschüttet, bäuerlich langsam geht es einher, oder steht bettlerhaft vor Kircheneingänge hingepflanzt oder kleinhandelsmäßig in Läden beschäftigt. Landsturmleute mit gelben Blasinstrumenten gehen durch Geschäftsstraßen in der Richtung auf das Kasino. Aus oberen Stockwerken bellen Grammophone. Ein ländlich gebogener Fluß in hängenden Ufern umschimmert
Flöße, gibt Anglern ihr dunkles Spiegelbild. Die weiße Kathedrale, griechisch und barock, bewacht den weiten Platz vor dunkel dämmernden Bäumen des Stadtgartens.“
Alfons Paquet (26 januari 1881 – 8 februari 1944)
De Vlaamse schrijver Lode Baekelmans werd geboren in Antwerpen op 26 januari 1879. Zie en ook mijn blog van 26 januari 2010.\
Uit: Mijnheer Snepvangers
„Mijnheer Snepvangers en Madame Snepvangers, geboren Verstraete, hadden jaren gediend bij Notaris Boeykens in de Hobokenstraat. In het statig, oude huis werd de vrijage van den heerenknecht met de keukenmeid niet opgemerkt of stilzwijgend geduld. Daarbij gaf de minnehandel geen aanstoot, geen stoornis in den dienst. Beiden waren zeer degelijk en ernstig, en alle aardsche zotternij was hun oogenschijnlijk vreemd. Om de veertien dagen profiteerden zij van een half Zondagmiddagverlof om te wandelen en om plannen voor de toekomst te beramen. De andere Zondagen, wanneer bovenmeid en koetsier op gang waren, zaten zij gezellig voor het keukenraam uit te rekenen wat er nog aan hun spaarpot ontbrak. Jaren lang hadden zij zoo hun leven gesleten, gierig gespaard hun loon En de fooien, tot zij eindelijk een flinken duit bezaten. En op een Zondag, zij waren toen zes-en-dertig jaar geworden, was de beslissing gevallen. Een eenige gelegenheid bood zich aan om een bloeiende kruidenierszaak over te nemen en hun eigen meester te worden. Spitsvondig onderzochten zij de kansen om noch Mevrouw noch den Notaris te krenken, vermits zij in de buurt bleven en de oude meesters goede klanten konden wezen. Daarbij was de bescherming niet te versmaden voor kleine lieden! Toen zij het eens waren dat Snepvangers M. Boeykens onder vier oogen om raad zou vragen, zaten zij in de schemering te staren naar de poort van het krijgsgasthuis aan den overkant der straat. En toen het tijd werd om voor het avondmaal te zorgen, overviel hun voor de eerste maal het gevoel vreemden, ondergeschikten in dit huis te zijn.
Na het souper zat de Notaris meestal nog een uurtje op zijn bureel en las er, onder pruttelend gaslicht, zijn gazet. Snepvangers talmde niet, waagde het voor den eersten keer zijn meester te storen in zijne rustige afzondering.“
Lode Baekelmans (26 januari 1879 – 11 mei 1965)