De Spaanse schrijver Rafael Chirbes werd geboren op 27 juni 1949 in Tabernes de Valldigna bij Valencia. In zijn eerste romans hield hij zich bezig met het tijdperk van Franco. In zijn roman De lange mars beschrijft hij – generatieoverschrijdend – het lot van zeven families tussen 1940 en 1970. La Caída de Madrid (De val van Madrid) speelt op de sterfdag van Franco, 19 november 1975.
Uit: Der Fall von Madrid (La Caída de Madrid, vertaald door Antje Kunstmann)
““Sie sind in einem schwierigen Alter. Beide haben ihre Ideale und halten sie für die einzig wahren. So ist die Jugend. Mit der Zeit werden sie ruhiger. Das einzige, was mir Sorgen macht, ist, dass sie gewalttätig werden könnten. Dass sie wie Katze und Hund sind, ist normal. Sie sind fast gleichaltrig, sie bilden gerade ihre Persönlichkeit aus, du weißt ja, Brüder sind die schlimmsten Rivalen, Kain und Abel, diese Jungs in dem James-Dean-Film. Du solltest die Dinge nicht so ernst nehmen.” Er sollte das alles nicht so ernst nehmen. Für Josemari war er ein Feigling, ein Weichling. Für Quini ein Sklavenhalter. Für seinen Vater ein Trottel, der nicht bemerkte, dass sich alles verändert hatte. Für seine Frau ein Rohling, dem es an Sensibilität für ein gutes Konzert, eine Kunstausstellung, einen Roman mangelte. Er tröstete sich mit dem Gedanken, dass sie ihm zumindest die Wahl der Zigarren und der Getränke für das Fest überlassen hatte. Wenig genug, aber besser als nichts. Olga und er. Seiner Überzeugung nach machten die jungen Leute wie auch die Frauen den Fehler, nicht wahrhaben zu wollen, dass nie etwas Außerordentliches geschah, zumindest nicht in der Hinsicht, in der sie es erwarteten. Die jungen Leute und die Frauen standen jeden Morgen in der Überzeugung auf, dass ihnen etwas Erstaunliches widerfahren würde, egal ob schön oder tragisch, und sie wollten nicht wahrhaben, dass selbst das wahrhaft Überraschende sich immer nur im Rahmen der Monotonie einstellte. Sein Vater hatte recht, wenn er sagte: “Zum Glück nutzt sich die Einbildungskraft allmählich ab und lässt uns in Frieden.” Olga dachte anders, für sie war ein Leben ohne Einbildungskraft nicht lebenswert. “Die Einbildungskraft ist das Salz des Lebens” sagte sie.“
Rafael Chirbes (Tabernes de Valldigna, 27 juni 1949)
De Duitse schrijver Marcus Jensen werd geboren op 27 juni 1967 in Hamburg. In de jaren 1986/87 vervulde hij zijn dienstplicht. Van 1987 tot 1998 studeerde hij germanistiek, filosofie, pedagogie en politieke wetenschappen aan de universiteit van Hamburg. Sinds 1994 vormt hij een stel met de schrijfster Silke Andrea Schuemmer. Sinds 2002 woont hij in Berlijn. Hij is mederedacteur van het tijdschrift Am Erker. In 1999 debuteerde hij met de verhalenbundel Red Rain.
Uit: Oberland (2004)
“Sprühregen schüttet gegen fetten Schiffslack. Ein Zwinkern in der Zeit, nur einen Augenblick später, die Szene bleibt dran, aber schon bin ich durchnässt. Der Anorak glänzt schwarz, der Stoff beginnt um meine Arme festzuschrumpfen, eine Böe wischt mir Schwärme zersprengter Tropfen ins Gesicht, ich taste mit gesenktem Kopf nach der Reling und fuchtele herum, schlage einmal daneben, zweimal, rutsche fast aus, dann schließe ich alle Finger um den Handlauf, der so kalt ist, dass ich kreische. Klingt nach einer Möwe. Ich schreie und schreie, kann dabei bloß den Donner hören, kneife die Augen zu. Nach oben gepresste Gischt wird vom Wind krumm abgelenkt und wendet wie von einer Schippe geschleudert, rattert an die Fenster. Wenige Meter unter mir prallen die Wasserfronten aufeinander, zerhacken die Nordsee in Risse, in die Kriegsmaserung, grüner Schaum über scharfkantigen Graten, Wellenheere steigen gehorsam aus ihrer Tiefenschwere, schaukeln sich gegenseitig hoch, spitzen die Kämme so zu, dass sie mit einem Zischen vor meinen Schuhen niederprasseln. Das Schiff bäumt sich auf, stampft zurück ins gezackte Meer, der Himmel hängt voller tiefgrauer Feudel, lauter letzte Vorhänge bis zum Horizont. Ich klammere mich noch fester ans Holz, bis meine Knöchel weiß werden. Langgezogene Nebelfahnen huschen durch die Linien, stumme Späher zwischen den Gräben, ein violetter Blitz fällt aus einem Wolkenspalt, findet kein Ziel und zerplatzt. Verspätet kracht es, und endlich schaue ich hin.”
Marcus Jensen (Hamburg, 27 juni 1967)
De Franse filosoof en dichter Gaston Bachelard werd geboren op 27 juni 1884 in Bar-sur-Aube. Hij hield zich evenveel met wetenschap als met literatuur bezig. In de wetenschap en in de artistieke verbeelding zag hij twee verschillende, maar gelijkwaardige mogelijkheden om zich tegenover het nieuwe open te stellen en als mens te groeien.
Maison de vent
Longtemps je t’ai construite, ô maison!
A chaque souvenir je transportais des pierres
Du rivage au sommet de tes murs
Et je voyais, chaume couvé par les saisons
Ton toit changeant comme la mer
Danser sur le fond des nuages
Auxquels il mêlait ses fumées
Maison de vent demeure qu’un souffle effaçait.
Gaston Bachelard (27 juni 1884 – 16 oktober 1962)
De Nederlandse schrijver Everhardus Johannes Potgieter werd geboren in Zwolle op 27 juni 1808. Hij richtte in 1835 het progressief-liberale De Gids op. Potgieter leidde een weinig avontuurlijk leven. Hij woonde in Amsterdam samen met zijn zuster. Een lange periode was Potgieter de belangrijkste redacteur van De Gids. Vooral in de jaren zestig wijdde hij zich aan de internationale literatuur. Potgieter had de overtuiging dat de suffe 19de-eeuwse Nederlander moest wakker worden geschut en een voorbeeld moest nemen aan de daadkracht en vernieuwingsdrang van zijn 17de-eeuwse voorvaderen. Het bekendste werk van Potgieter is “Jan, Jannetje en hun jongste kind” uit 1842.
Uit: Jan, Jannetje en hun jongste kind
“Oudejaars-avond heeft in ons Vaderland het eigenaardige behouden, dat weleer alles wat Hollandsch was onderscheidde: hij is huiselijk en degelijk. Ik mag JAN en JANNETJE wèl, op den laatsten December, bij het invallen der schemering vóór een groot vuur gezeten, in een vertrek, welks voorkomen ietwat feestelijk is; – ik mag het paar, dat met een opgeruimd gelaat de komst van hunne kinderen en kleinkinderen verbeidt, ten einde te zamen uitgang en ingang te vieren. Het pleegt een vrolijk uur te zijn, maar dat een ernstig doel heeft. Laat vreemdelingen beweren, dat er slechts halve vreugde heerscht, waar de lach uit tranen schemert; als zij een beetje meer zin hadden voor onzen volksaard, zouden zij er verstandelijke levensbeschouwing in zien, die over de zwakheden des harten zegeviert. Om echter mijn doel te bereiken, om u eene schets van zulk eenen avond te geven, laat ik dien verdedigenden toon varen, hij strookt kwalijk met de stemming van het paar.
”Wat brui ik me er om, wat ze van mij zeggen?” zou mijn hoofdpersoon mij toeroepen; immers JAN is in den laatsten tijd voor lof en voor laster zoo onverschillig geworden, dat zij hem niet eens aan zijne koude kleêren meer raken, – laat staan aan zijne onderziel.”
Potgieter (27 juni 1808 – 3 februari 1875)
De Engelse schrijfster Catherine Cookson (pseudoniem van Kate McMullen) werd geboren in Tyne Dock, County Durham op 27 juni 1906. Zij schreef ook onder de pseudoniemen Catherine Marchant en Katie McMullen. Geboren in armoede, verkeerde ze lang in de mening dat haar biologische moeder haar oudere zus was. Ze werd opgevoed door haar grootmoeder. Ze begon pas op latere lee
ftijd te schrijven – ruim na haar veertigste. Ze is twee decennia lang, tot 2004, de meest uitgeleende auteur geweest in Engelse bibliotheken. Van haar boeken zijn meer dan honderd miljoen exemplaren verkocht en ze zijn in meer dan twintig talen vertaald.
Uit: The Glass Virgin
“Redford Hall was situated in the County of Durham, six miles from Newcastle and five miles from South Shields, or Jarrow, depending on which path you took at the crossroads. Its grounds extended to sixty acres, ten of which were given over to pleasure gardens, the remainder to the home farm.
The Hall itself was comprised of two separate houses, the Old Hall and the House. The Old Hall had been built in 1640 of blocks of quarried stone and contained only twelve rooms. The House was built in 1780 of red bricks and timber. It had twenty-six rooms spread over three floors. A long, broad gallery connected the two buildings, its west wall being made up of six arched windows set in deep bays. These overlooked the west drive and gave a panoramic view of the gardens beyond. Below the gallery was a small chapel that had been attached to the Hall.
On wet or cold days Annabella was allowed to play in the gallery. Her favorite game was to run the length of it, from the door which led out of the House to that which led into the Old Hall. When she reached this door, she would throw herself against its black oak face, her arms spread wide as if in an embrace, and like that she would listen for as long as she dared, for she was never alone in the gallery—Watford or old Alice was always present. Sometimes she heard her father’s voice calling loudly to Constantine. Sometimes she heard him laughing. She loved to hear him laughing. Once she had fallen on her back when the door was pulled open and the half-caste valet, with his negroid features set on pale skin, had come through balancing a great silver tray laden with breakfast dishes”
Catherine Cookson (27 juni 1906 – 11 juni 1998)
De Amerikaanse schrijfster Helen Keller werd geboren in Tuscumbia, Alabama op 27 juni 1880. Toen zij 19 maanden oud was, werd zij ten gevolge van een hersenvliesontsteking doof en blind. Toch wist zij gebarentaal én braille te leren, en als eerste doofblinde een middelbare schoolopleiding te voltooien. In 1904 promoveerde zij in Boston cum laude in de taalwetenschap. Zij schreef talrijke boeken, waaronder haar autobiografie “The Story of My Life”, aanvankelijk in afleveringen gepubliceerd in het “Ladies’ Home Journal”. Dankzij het verfilmde toneelstuk The miracle worker werd zij wereldberoemd. Tijdens haar leven hield zij over de gehele wereld talrijke lezingen over het onderwijs aan blinden en doofstommen. Zij beheerste zeven talen en bezat verscheidene eredoctoraten.
Uit: The Story of My Life
“The most important day I remember in all my life is the one on which my teacher, Anne Mansfield Sullivan, came to me. I am filled with wonder when I consider the immeasurable contrasts between the two lives which it connects. It was the third of March, 1887, three months before I was seven years old.
On the afternoon of that eventful day, I stood on the porch, dumb, expectant, I guessed vaguely from my mother’s signs and from the hurrying to and fro in the house that something unusual was about to happen, so I went to the door and waited on the steps. The afternoon sun penetrated the mass of honeysuckle that covered the porch, and fell on my upturned face. My fingers lingered almost unconsciously on the familiar leaves and blossoms which had just come forth to greet the sweet southern spring. I did not know what the future held of marvel or surprise for me. Anger and bitterness had preyed upon me continually for weeks and a deep languor had succeeded this passionate struggle.
Have you ever been at sea in a dense fog, when it seemed as if a tangible white darkness shut you in, and the great ship, tense and anxious, groped her way toward the shore with plummet and sounding-line, and you waited with beating heart for something to happen? I was like that ship before my education began, only I was without compass or sounding-line, and had no way of knowing how near the harbour I was. “Light! give me light!” was the wordless cry of my soul, and the light of love shone on me in that very hour.”
Helen Keller (27 juni 1880 – 1 juni 1968)
De Nederlandse dichter Kees Ouwens werd geboren op 27 juni 1944 in Zeist. Zie ook mijn blog van 27 juni 2006.
De Omstandigheden
Langzaam maar zeker werd het donker.
En stil. Ik bevond mij in een ruimte.
Ik stond. Daarn
a lag ik.
Vervolgens sloot ik de ogen.
Nu werd ik slaperig.
Toen het geheel donker was, ontwaakte ik,
waarna ik opstond.
Doelloos trad ik in de buitenlucht.
Daar hoorde ik een stem, die toevallig de mijne was.
Onwillekeurig sprak ik.
Van plezier daarom kletste ik mij met de vlakke hand
op de dijen.
Vervolgens besloot ik te gaan huilen.
De nacht gaf mijn tranen een verrassend aspect.
In het maanlicht werden zij als parels.
Bovendien maakte de stilte mijn snikken goed verstaanbaar.
De omstandigheden waren dus gunstig.
Dat maakte mij gelukkig.
beukenaanplanting wijst op het horen tot een goed
beukenaanplanting wijst op het horen tot een goed
de groepen bomen, groepen van een vormend, groeperen
hun onderscheidloosheid en stellen hun enigheid
hun plaats is het dat tussen hen, door hun omspreiding
genodigd, in die de grond zacht is van zoveel herfsten
als haar jarental en voelt als zwichtend, voorbijgegaan
worden tegelijk twee en vele, als zich begeeft in een schrede,
als met een gang, hem te kwijten zoekend, de steltbenige
(gestaltegevende).
Kees Ouwens (27 juni 1944 – 24 augustus 2004)
De Duitse schrijfster en vertaalster Zsuzsanna Gahse werd op 27 juni 1946 in Boedapest geboren. Haar moedertaal is het Hongaars. Na de Hongaarse opstand in 1956 vluchtte haar familie naar het westen en verstigde zich in Wenen. Gahse bezocht daar het gymnasium en leerde er Duits. Vanaf 1969 publiceert zij literaire teksten. Vanaf 1978 werd zij door haar mentor, de schrijver Helmut Heißenbüttel aangemoedigd om te schrijven. Tegenwoordig woont zij in het Zwitserse Müllheim.
Uit: durch und durch
“Aber das Bedeutende und worüber das Dorf nicht hinwegkommt, ist die Straße, eine alte Straße, die durch die Ortschaft führt, von Westen nach Osten, von Osten nach Westen, die halbe Welt fährt hier durch, Lastwagen, Lieferwagen, landwirtschaftliche Maschinen, Tiertransporter, Panzer, Reisebusse, Postbusse, und dass jemand einmal anhält, fällt kaum ins Gewicht. Sie halten so gut wie nie an, das ist kennzeichnend für einen Durchfahrtsort, unentwegt ziehen sie zwischen dem Platz mit der Linde und unserem Haus vorbei. Zwischendurch gibt es Pausen, zwei oder sogar drei ruhige Minuten, dann rollen drei Wagen hintereinander über die Straße, oder es sind acht, schnell kommen wieder zehn in die eine, zwölf in die andere Richtung, nach einer halbminütigen Pause dann sieben nach Osten und fünf nach Westen, manche können ihren Vorsprung ausbauen, den Hintermann um einige Meter abhängen, während ich zuschaue, und sie hören nicht auf zu fahren, mal schneller, mal langsamer, was auch den Ton verändert. Der Verkehr rauscht nicht, Rauschen ist etwas anderes, Sausen wäre auch falsch, es geht eher um ein immer wieder neu einsetzendes Forroror und Sösössös, eine Komposition mit Zufallstönen.”
Zsuzsanna Gahse (Boedapest, 27 juni 1946)