Ricus van de Coevering, Ovidius, Christoph Ransmayr, Henrik Ibsen, Alicia Kozameh

De Nederlandse schrijver Ricus van de Coevering werd op 20 maart 1974 in Asten geboren. Zie ook alle tags voor Ricus van de Coevering op dit blog.

Uit: Noordgeest

“Het schip helde naar bakboord, voelde Willem, en iets dat onder zijn bed lag, schoof over de vloer; zijn agenda misschien, die hij al dagen kwijt was.
Zijn rug was klam van het zweet, voelde hij toen hij  geschrokken  overeind  kwam.  Hij  vroeg zich af waarom het schip zo overhelde. In de decennia dat hij op zee geweest was, had hij dit nog nooit meegemaakt. Toen hij het alarm in de gang hoorde  huilen,  voelde  hij  de  sensatie  van  angst  en opwinding weer, die hij ook gevoeld had toen hij ’s avonds naar het dreigende kielzog getuurd had en overwogen had om te springen. Een ramp, schoot door zijn hoofd – een prachtige ramp zal me bevrijden.
[…]

Er klonk schreeuwen op de gangen. Hij schreeuwde terug en reikte naar de klink, maar kon er niet bij, omdat zijn rechterknie tussen de stalen spijlen van zijn  nest  klemde.  Hij  trok  aan  zijn  been, steeds harder, totdat er een felle pijn door zijn knie sneed, alsof iemand er een mes in stak. Alles begon te trillen en te schudden. De containers beginnen te schuiven, schoot door zijn hoofd. Maar dan was er geen houden meer aan. Toen hoorde hij lucht door de gangen suizen en glas uiteenspatten en ging zelfs het noodlicht uit.
Al  snel  kwam  het  koude  water, van zijn tenen naar zijn enkels en hoger. Dit was het dan, dacht hij, dit is het einde – en hij werd overrompeld door herinneringen. De keuzes die zijn brein met hinkstapsprongen door de tijd heen scheen te maken, verraste hem. Hoe een Dakota laag over de kerktoren scheerde en de mensen uit de buurt van blijdschap de straten op renden en elkaar in de armen vlogen. Zijn joodse buurmeisje dat hij jaren niet gezien had, was ook naar buiten gekomen. Ze lachte naar hem met een bleek en mager gezicht. Hoe hij de kades afspeurde op zoek naar moois voor zijn museumpje thuis. Hoe zijn vader een krijsende big slachtte. Het hulpeloos trappelen van het beest. De dompige lokalen van de scheepvaartschool, zijn eerste vaart over het kanaal naar de sluizen.”

 
Ricus van de Coevering (Asten, 20 maart, 1974)

 

De Romeinse dichter Publius Ovidius Naso werd geboren op 20 maart 43 v. Chr. uit een welgestelde ridderfamilie te Sulmo, nu het stadje Sulmona. Zie ook alle tags voor Ovidius op dit blog.

Uit: Metamorphoses

Daedalus en Icarus

– Daedalus intussen, zijn lange ballingschap op Kreta meer dan zat en
geplaagd door heimwee naar Athene, riep uit:
‘Laat Minos de aarde en de zee versperren,
het luchtruim ligt dan toch open: daar ligt onze weg:
hij mag dan alles bezitten, de lucht bezit hij niet!’
Na deze woorden wijdde hij zich aan een onbekend ambacht
en gaf de natuur een nieuw gezicht; want hij legde veren op volgorde neer
te beginnen met de kleinste zodat een lange de korte volgde
en je zou menen dat ze langs een helling gegroeid waren: zo wordt ook
een panfluit met ongelijke rietstengels allengs breder.
Dan verbindt hij hun midden met draad en de uiteinden met was
en zo vastgemaakt buigt hij ze met een lichte welving,
zodat hij echte vogels nabootst. Zijn zoontje Icarus stond er bij en,
niet begrijpend dat hij zijn met eigen gevaren speelde, pakte hij
met stralend gezicht nu eens de veren die opwaaien in een windvlaag,
weer op; dan weer drukte hij met zijn duim in de gele was
en hinderde met zijn spel het wonderwerk van zijn vader.
Nadat hij de laatste hand had gelegd aan zijn onderneming
hield de maker zich met beide vleugels in evenwicht
en liet eerst zichzelf in de luchtstroom hangen en
gaf toen ook zijn zoontje instructies: ‘Denk erom dat je halfhoog vliegt,
Icarus zodat niet, als je te laag vliegt, het zeevocht
je veren verzwaart of, te hoog, de hitte ze roostert:

 
Ovidius (20 maart 43 v. Chr. – 17 na Chr.)
De val van Icarus door Jacob Peter Gowy, tussen 1635 and 1637

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Christoph Christoph Ransmayer werd geboren op 20 maart 1954 in Wels. Zie ook alle tags voor Christoph Ransmayer op dit blog.

Uit: Der Weg nach Surabay

„Als bloße Karikatur einer Katastrophe eignete er sich vielleicht auch wie kaum ein anderes Bild zur Illustration jener verborgenen Angst, die dem Anblick von Staudämmen als Makel anhaftet –der Angst vor der Flutwelle, die nach dem Bersten der Limbergsperre hoch wie ein Dom die langen Stufen des Kapruner Tales hinabspringen würde. Innerhalb von zwanzig Minuten – man hat auch das »Undenkbare« längst an Modellen im Maßstab eins zu hundert geprobt – würde die ungeheure Welle das am Talausgang liegende Dorf erreichen, darüber hinwegrasen, dann in das Salzachtal hinausfluten und nichts hinter sich lassen als Schutt und einen großen Morast.
Aber in Kaprun, heißt es, fürchte sich schon lange keiner mehr. In den drei Jahrzehnten, die seit der Krönung der Kapruner Talsperren vergangen sind – der 120 Meter hohen und 357 Meter langen Limbergsperre, die den Stausee am Wasserfallboden hält, und der ähnlich mächtigen Drossen- und Moosersperre, zwei durch einen Felskegel voneinander getrennte Mauern, die den im höchsten und letzten Ausläufer des Tales auf zweitausend Meter gelegenen Stausee Mooserboden dicht unter die Gletscher zwingen -, in diesen drei Jahrzehnten also haben die Inklinatoren, die Teleformeter, Sammelglocken, Klinometer, Pegel und Pendel, haben Hunderte in die Dämme eingemauerte Kontrollvorrichtungen keinen Wert angezeigt, der Furcht bestätigt oder gar einen Alarm ausgelöst hätte. Daß für die Stunde des Undenkbaren nach wie vor acht Sirenenwagen bereitstehen, daß auf einer Almwiese im Ortsteil Lehen, unerreichbar für die Flutwelle, nach wie vor ein weißgekalktes Häuschen instand gehalten wird, das dem Bürgermeister und der Exekutive in dieser Stunde als Kommandostand dienen soll, und daß schließlich auch der Flutwellenalarm nach wie vor und regelmäßig geübt wird, ist bloß Vorschrift und Routine. Im Kapruner Tal ist das Vertrauen in die Technik groß wie die Staumauern selbst: Die Alarmübungen bleiben stets auf wenige Eingeweihte beschränkt, von den Sirenen wird auch probeweise kein Gebrauch gemacht, kein Laut soll die Touristen beunruhigen, und die Hinweistafeln für das Verhalten im Ernstfall sind längst aus dem Ortsbild verschwunden. Alle nötigen Anweisungen wurden auf diskrete Flugblätter gedruckt und an die Kapruner Haushalte verschickt. Dort vergilben sie jetzt. Das ist alles. Es herrscht Ruhe im Tal.“

 
Christoph Ransmayr (Wels, 20 maart 1954)

 

De Noorse toneelschrijver en dichter Henrik Johan Ibsen werd geboren op 20 maart 1828. Zie ook alle tags voor Henrik Ibsen op dit blog.

Uit: Hedda Gabler

“MISS JULIANA TESMAN, with her bonnet on a carrying a parasol, comes in from the hall, followed by BERTA, who carries a bouquet wrapped in paper. MISS TESMAN is a comely and pleasant- looking lady of about sixty-five. She is nicely but simply dressed in a grey walking-costume. BERTA is a middle-aged woman of plain and rather countrified appearance.
MISS TESMAN.
[Stops close to the door, listens, and says softly:] Upon my word, I don’t believe they are stirring yet!
BERTA.
[Also softly.] I told you so, Miss. Remember how late the steamboat got in last night. And then, when they got home!–good Lord, what a lot the young mistress had to unpack before she could get to bed.
MISS TESMAN.
Well well–let them have their sleep out. But let us see that they get a good breath of the fresh morning air when they do appear.
[She goes to the glass door and throws it open.
BERTA.
[Beside the table, at a loss what to do with the bouquet in her hand.]
I declare there isn’t a bit of room left. I think I’ll put it down here, Miss.
[She places it on the piano.
MISS TESMAN.
So you’ve got a new mistress now, my dear Berta. Heaven knows it was a wrench to me to part with you.
BERTA.
[On the point of weeping.] And do you think it wasn’t hard for me, too, Miss? After all the blessed years I’ve been with you and Miss Rina.(1)
MISS TESMAN.
We must make the best of it, Berta. There was nothing else to be done. George can’t do without you, you see-he absolutely can’t. He has had you to look after him ever since he was a little boy.
BERTA.
Ah but, Miss Julia, I can’t help thinking of Miss Rina lying helpless at home there, poor thing. And with only that new girl too! She’ll never learn to take proper care of an invalid.”

 
Henrik Johan Ibsen (20 maart 1828 – 23 mei 1906)

 

De Argentijnse schrijfster Alicia Kozameh werd geboren op 20 maart 1953 in Rosario. Zie ook alle tags voor Alicia Kozameh op dit blog.

Uit: Alcira in Yellows (Vertaald door David E. Davis)

“Alcira looks. She looks for moments, situations in her neighborhood sky, moments that might bear some resemblance to the words she hears everyday: from her father’s mouth, her mother’s eyes. From the food she eats and the meals she loves. From her cousins’ seemingly always round faces. From the mother’s insistence on drowning her meat with several ladlings of curdled milk and under her father’s satisfied eyes, while her grandmother’s pupils lower and tense, flickering down to neutralize confrontation, to distance effects, to alter the train of thought, during the long dinner at the long diningroom table in their home.
Alcira looks between her two feet pressed against the grooves of the wide pavement, which stretches into the shadows cast by the tall trees that flare out, she looks for why, why did grandma sink her finger of rings into my tummy, by my bellybutton, and she told me part in Spanish, part in her Aleppo Arabic, and part in Yiddish: “Now you listen good, Alcira, don’t you go concerning yourself with your father’s ridiculous notions, he’s a meshuggene. His ideas don’t have anything to do with you. You have to marry a Jew, you understand? A Jew.
Alcira, no answer. Marshaling a little effort, she studied the eyes of the old lady, and with more of an effort she followed the movements of the old ringheavy finger to make sure that it wasn’t going to poke through her empty, defenseless tummy again, and she hurried off to the table already set with food.
And on the following day she made the mistake of those who have the words and who use them: she went up to her mother and asked her the meaning of the episode and why her grandmother took such a spirited interest in her. Alcira’s mother, Raquel, every bit of her Raquel and fearful, planted upon Alcira a dry and concerned look, like somebody who has words but who doesn’t always use them, and with a measured slowness she approached the father. And after mulling it over for a few minutes, she decided to be straight with him, choosing not to keep her daughter’s cleverness from him, nor her mother’s wishes (although she kept them hidden, tucked away among the walls of her most personal openings, her secret but never forgotten feelings), and she related to him the whole story, not sparing any of the details.”

 
Alicia Kozameh (Rosario, 20 maart 1953)