De Nederlandse schrijver en vertaler Rob van Essen werd op 25 juni 1963 geboren in Amstelveen en groeide op in Twente en op de Veluwe. Zijn eerste boek verscheen in 1996: “Reddend Zwemmen”. Daarna volgden: “Troje” (2000), “Kwade dagen” (2002), “Engeland is gesloten” (2004), “Het jaar waarin mijn vader stierf” (2006) en “Visser” (2008). Rob van Essen vertaalt vanuit het Engels, zowel fictie als non-fictie. Sinds 2005 maak t hij deel uit van de redactie van het Biografie Bulletin. Ook schrijft hij vanaf oktober 2007 voor NRC Boeken over Engelstalige literatuur.
Uit: In het restaurant (drie gangen)
“1. voorgerecht
Nadat hij mijn soep heeft neergezet, blijft de ober naast mijn tafeltje staan. Hij pakt het mes dat klaar ligt voor het hoofdgerecht en begint met de punt ervan in het tafellaken te tekenen. Hij trekt de lijnen van een slordige rechthoek, waarin hij her en der wat kleine vormen plaatst.
‘De woning van mijn grootmoeder,’ zegt hij zacht, en zonder mij aan te kijken trekt hij nog wat lijnen. Het tafellaken is dik, aan weerszijden van elke lijn bolt de stof een beetje op.
De kok komt naast hem staan en haalt zijn handen over zijn schort. ‘Kwam hij daar vandaan?’ Hij laat een dikke wijsvinger vlak boven de tekening zweven.
‘Nee, nee,’ zegt de ober. ‘Dat is de gang. Hij kwam via het balkon.’ Hij wijst met de punt van het mes.
De kok veegt met zijn hand over zijn ongeschoren kin en kijkt nadenkend naar de tekening. ‘Soep goed, meneer?’ vraagt hij wanneer hij mijn blik vangt.
‘Ja, ja,’ zeg ik haastig, hoewel ik nog niet heb geproefd. Ik steek mijn hand uit naar de lepel.
De kok richt zich weer naar de ober. ‘En de balkondeuren?’
De ober haalt zijn schouders op. ‘Ze lag ik bed, wat kan ze nou…’
De kok knikt en kijkt weer naar de tekening, waarvan de lijnen langzaam vervagen. De ober ziet het ook en zet met de mespunt sommige lijnen wat duidelijker aan.
Ik leg mijn lepel neer en strek mijn hand uit naar mijn glas rode wijn. Ik doe het niet goed, in plaats dat ik het glas oppak, gooi ik het om. De tekening van de ober wordt onmiddellijk bedekt door een grote paarsrode vlek.
De ober trekt wit weg. Hij keert zich naar mij, maar voor hij iets kan doen, pakt de kok hem vanachteren bij de schouders en trekt hem mee naar de keuken.
‘Alsof hij erbij was,’ sist de ober, ‘alsof hij erbij was.’ En hij blijft geagiteerd fluisteren. ‘Nee, nee, dat is onzin,’ zegt de kok, en hij blijft de ober kalmerend toespreken tot ze beiden achter de slappe klapdeuren naar de keuken zijn verdwenen.”