De Nederlandse dichter Ruben van Gogh werd geboren in Dokkum op 22 februari 1967. Hij debuteerde in 1996 met “De Man van Taal”. Daarop volgde in 1999 de bundel “De hemel in, de hemel uit”. Deze twee bundels werden in 2001 gezamenlijk herdrukt in “Aan het eind van het begin”. Vervolgens schreef hij de bundel “Zoekmachines” en in januari 2006 verscheen zijn vierde bundel: “Klein Oera Linda”, een bundel met afwijkende typografie, die een alternatieve wijze van poëzie lezen vereist. Van Gogh was in 1999 de samensteller van de bundel “Sprong naar de sterren”, de laatste generatie dichters van de twintigste eeuw, met werk van jonge aanstormende dichters waaronder: Bart FM Droog, Serge van Duijnhoven, Jo Govaerts, Ingmar Heytze, Peter Holvoet-Hanssen, Erik Menkveld, Ronald Ohlsen, Hagar Peeters, Ilja Leonard Pfeijffer, Alfred Schaffer, Ilse Starkenburg, Mustafa Stitou, Tommy Wieringa, Albertina Soepboer en Menno Wigman. De titel van de bundel was ontleend aan Arjan Witte’s Kikkerbloed. De bundel deed nogal wat stof opwaaien onder meer vanwege de inleiding die Van Gogh bij de bundel schreef. Daarin ageerde hij onder meer tegen gevestigde dichters zoals Piet Gerbrandy die ‘openlijk toegeeft nooit televisie te kijken’. Onder de titel “We hebben elkaar lief” vertaalde Ruben van Gogh een aantal liefdesgedichten van Jacques Prévert. Van Gogh was onder meer te zien op het 2003 Taipei International Poetry Festival in Taiwan, bij Dichter aan Huis in Den Haag en op het Stockholms Poesifestival. In 2004 trad hij op in Milaan en stond hij op Lowlands. Tevens schreef hij voor Yo! Opera Festival twee libretto’s voor busopera’s. In 2006 presenteerde hij met collega-dichter Joost Zwagerman Poëzie in Carré.
Van dat soort dingen
Polen in het park, halsbandparkieten
in een boom erboven, en ik
met m’n Tibetaanse terriër, loop langs:
kwart Hongaars, kwart Frans, de rest
Fries, enkel wat Nederlands machtig
Een Engelsman springt van de brug,
liefdesverdriet om een Afrikaanse
van de overkant. Wat staan ze daar
te kijken, die Marokkanen, hij is al
geland, er wordt al gebeld, niets
aan de hand – de halsbandparkieten
krijsen, krijsen. Ik herinner me ineens
wat woordjes Frans: l’amour, la tristesse,
dat soort dingen, besluit dan in mijn
beste koeterwaals zacht voor me uit
te zingen. Van dat soort dingen dus,
van dat soort dingen.
Wateraubade
Zacht water, rietkraagbehager, vissenkomvuller,
voortdurende kabbelaar bij zwoel namiddagwandelen:
zonvanger in avondrood, luchtbellendrager.
Nooit iemand zo mooi dood gezien als zwevend
in jou. Begeleider van gewijd leven, wijdverbreide
aarde-omhuller, dorstlesser van de bovenste plank,
oceaanstomer-medium. Wolkenvormer, regenpak-
bestormer, lichtbreker, hitteverkoeler. Voeler
van inhoud: koud water, warm water, kokend heet water,
stoom en damp. Laat mij je aquanaut zijn, je H2O-heraut,
badbewoner, regendanser – geen vijver voor vissen
maar enkel voor jou. Lief rimpeloppervlakje op elk
maatbekerbakje, zodat ik altijd weet hoeveel je wel
niet bent. O noodgedwongen longen van het buitengaatse,
naar binnen gedrongen kieuwen, nooit zal ik je kunnen
ademen: ok, ik kan me in je onderdompelen,
maar ik kom altijd boven. Kranen – blijf altijd stromen,
woestijnen – blijf altijd dromen met je fata morgana’s
vol levenselixer. Genoeg nu, ik mis je, mis je, mis je
Ruben van Gogh (Dokkum, 22 februari 1967)