Hendrik Marsman, Rudolf Karl von Gottschall

De Nederlandse dichter en schrijver Hendrik Marsman werd geboren op 30 september 1899 in Zeist. Zie ook alle tags voor Hendrik Marsman op dit blog.

Uit: Tempel en kruis

II

De toren slaat.
hij ziet hem echter niet.
alleen den dunnen gouden ring
der wijzerplaat, een roerloos rad,
dat in het hart staat
van het zwarte niets:
de windroos van den tijd,
als een rozet
tegen het dof fluweel der eeuwigheid.
dan, onder ’t verder gaan,
voelt hij de slagen door zijn lichaam gaan
en denkt: de Vader dus, geradbraakt in den Zoon,
en opziend naar de middernachtelijke zon,
ontwaart hij ’t draaiend kruis,
dat de apostelen als cijfers draagt,
een medaillon, God met den doornenkroon.
Dus zoo ondraaglijk werd de eeuwigheid
dat zij zich grijpen liet
door ’t vliegwiel van den tijd
en in een speeldoos zich vermalen deed!
door ’t vliegwiel van den tijd?
als hij het kruipen van de naalden ziet
beseft zijn trots met een rebelschen spijt
dat ook die ongeboren duizeling,
gebroken en gestremd,
den mensch wordt voorgezet
in ’t drama van de kreeft op het tapijt,
en waar eens God in de arena stond
en met een weerbaar man den strijd aanbond
onder de vlaggen van het morgenrood,
knielt nu een schaaldier traag den kruisweg rond
en bidt de staties van de wijzerplaat.

 

Hendrik Marsman (30 september 1899 – 21 juni 1940)

 

De Duitse schrijver, dichter, literair historicus en criticus Rudolf Karl von Gottschall werd geboren op 30 september 1823 in Breslau als zoon van een Pruisische artillerieofficier. Von Gottschall bezocht de Herzog Albrechts School in Rastenburg, Oost-Pruisen. Nadat hij de middelbare school had afgerond, studeerde hij vanaf 1841 rechten aan de Albertus Universiteit van Königsberg. Daar sloot hij zich aan bij de studentvereniging Gothia. Ndat hij vanwege politieke onrust was weggestuurd uit Königsberg, vervolgde hij zijn studie aan de Silezische Friedrich Wilhelm Universiteit in Breslau. In 1843 werd hij lid van de Alte Breslauer Burschenschaft der Raczeks. Hij voltooide zijn studie aan de Friedrich Wilhelm Universiteit in Berlijn. Hij promoveerde in 1846 in Königsberg op een proefschrift over de Romeinse straffen voor overspel. In 1847 werd hij dramaturg bij de stadsschouwburg van Königsberg. Hij ging in 1848 naar Hamburg en in 1852 naar Breslau. Daar trouwde hij in hetzelfde jaar met Marie Freiin v.. Sehrer-Thoß en ging in 1862 naar Posen, waar hij korte tijd redacteur was van de Ostdeutsche Zeitung. Vanaf 1864 – het jaar waarin hij naar Leipzig verhuisde – tot 1888 was Gottschall redacteur van de “Blätter für literarische Unterhaltung” en “Unsere Zeit” in Leipzig. In 1877 werd Gottschall door koning Wilhelm I van Pruisen in de adelstand verheven vanwege zijn verdiensten voor de Duitse literatuur. Von Gottschalls vooruitstrevende werk werd tijdens zijn leven gerespecteerd en zijn toneelstukken waren populair.

 

Das Leben

Das Leben ist nur eine Schlacht!
Es sausen rechts und links
In leichtem Tanz vorüber die Geschosse
Wie Bälle, die ein spielend Schicksal schlägt.
Wer erst die Kugel tief im Herzen trägt,
dem gilt es gleich,
Von welchem Feind sie kommt.

 

Dem Mond

Ich flüchte aus der Welt der Sonnen
In deine bleiche Schattenwelt!
Erquickung strömt, ein frischer Bronnen,
Dein Strahlenquell am Himmelszelt.
Du wanderst über fernen Gipfeln
Wie ein geheimes Sehnen hin,
Und über den verklärten Wipfeln
Schwebst du, der Blüten Königin.

Aufdringlich ist des Tages Leuchte,
Die spähend ins Verborgne schaut;
Dich grüßt die Flur, die tränenfeuchte,
Die dir ein stilles Glück vertraut,
Und wachgeküßt von nächt’gen Winden
Erschließt die scheue Blume sich;
Wenn Schatten sich zu Schatten finden,
Ergreift’s die Seele heimatlich.

Ja leuchten mag den ewig Klaren
Das Taggestirn mit prächt’gem Schein
Ein ahnungsvolles Offenbaren
Quillt aus der Mondennacht allein.
Wenn zwischen Blumen unter Sternen
Der Falter durch den Dämmer schwebt,
Dann wirst du das Geheinnis lernen,
Das zwischen Erd’ und Himmel webt.

Dann schmilzt und löst sich alles Feste
Und jede starre Schranke bricht;
Dann scheint das Schlimmste und das Beste
Mir nur das gleiche Traumgesicht:
Der Mächt’gen Trotz, die Not der Armen,
Der Tugend Qual, des Frevels Lust,
Und mit unendlichem Erbarmen
Erfüllt der Menschheit Los die Brust.

 

Rudolf Karl von Gottschall (30 september 1823 – 21 maart 1909)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *