Prinz Karneval (Rudolf Karl von Gottschall), John Hennessy

 

 

Allez, un petit carnaval door Philippe Walle, 2020

 

Prinz Karneval

Die Fahne hoch in freiem Flug,
Und hinterdrein ein langer Zug
Von lustigen Gesellen!
Prinz Karneval ist eingekehrt,
Die Pritsche ist sein Heldenschwert,
Es klingeln seine Schellen.

Fort alles, was das Herz bedrängt,
Was uns in enge Fesseln zwängt,
Die Heuchelei und Lüge!
Das kühne Wort schlägt zündend ein
Und fegt die dumpfen Lüfte rein
Für freie Atemzüge.

Und des Champagners Glut erhellt
Mit rosigem Schimmer Herz und Welt,
Und Gram und Sorge schwinden,
Und schöne Tage, längst verträumt,
Erstehn zum Leben lichtumsäumt,
Uns neuen Kranz zu winden.

Die Maske vor in Spiel und Scherz,
Die Maske fort von Geist und Herz,
Die wir im Leben tragen!
Heut hat die Narrheit Feiertag
Und ohne jeden Schleier mag
Sie selig sich behagen.

Du Prinz und Herr im Narrenreich,
Du bist beschwingten Faltern gleich,
Die farbenprächtig funkeln –
Doch naht mit seinem Mottenflug
Der Aschermittwoch früh genug,
Dein Leuchten zu verdunkeln.

Bald löscht er aus der Lichter Glanz,
Hat wie gespenstigen Totentanz
Den Maskenscherz vertrieben;
Doch blieb ein Leuchten noch zurück,
Und Funken sind’s von Lust und Glück,
Die aus der Asche stieben.

 

Rudolf Karl von Gottschall (30 september 1823 – 21 maart 1909)
De katholieke St. Maria Magdalenakerk in Wrocław (vroeger Breslau), de geboorteplaats van Rudolf Karl von Gottschall

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse dichter John Hennessy werd geboren in 1965 in New Jersey. Zie ook alle tags voor John Hennessy op dit blog. Zie ook alle tags voor John Hennessy op dit blog.

 

Half juni

Het is zo donker als je op East Hill Road loopt
Dat we elkaar niet meer zien,

wat maakt het uit? Het silhouet
van bomen die de hemel vullen, mist die daalt,

onze lichamen gehaast, lastig, opnieuw uitgevonden.
Ooit zou ik getrouwd zijn,

Zeg je. Om ons heen dringt geen licht
binnen. Het dennenbos heeft zich

vast zich in zichzelf opgesloten, een water
lichaam wordt dieper. Hij klom net

van het dak af
toen hij viel,

zeg je. Drie verhalen.
Je hand maakt een rechte lijn

in de lucht, hij stopte gewoon met voelen.
Ik herinner me de verborgen weide,

dicht met zwenkgras en torenbloem.
Ik vraag me af of hij je herkende

daarna, als je daar stond en zei
wie ben ik

om je eraan te herinneren? Voel iets.
Waar de weg eindigt, keren we

terug, en voor een keer begrijp ik
het blinde hart dat rondtast, de manier waarop

taal ons gebruikt: vlierbes, vingerhoeds-
kruid, de roze trompetten van de ochtend

weerklinken op het vliegveld.
Er is geen pijn die je niet kunt ontdenken.

Om ons heen steekt een trage wind op.
Hij zal tenminste nooit verdriet voelen,

zeg je, en ik denk dat ik je zie,
je armen zwaaien

langs je lichaam, niet in staat om te kiezen
waar je zonder kunt leven.

 

John Hennessy (Philadelphia, 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e februari ook mijn blog van 12 februari 2023 en ook mijn twee blogs van 12 februari 2022 en ook mijn blog van 12 februari 2019 en ook mijn blog van 12 februari 2017 deel 2 en eveneens deel 3.

Hendrik Marsman, Rudolf Karl von Gottschall

De Nederlandse dichter en schrijver Hendrik Marsman werd geboren op 30 september 1899 in Zeist. Zie ook alle tags voor Hendrik Marsman op dit blog.

Uit: Tempel en kruis

II

De toren slaat.
hij ziet hem echter niet.
alleen den dunnen gouden ring
der wijzerplaat, een roerloos rad,
dat in het hart staat
van het zwarte niets:
de windroos van den tijd,
als een rozet
tegen het dof fluweel der eeuwigheid.
dan, onder ’t verder gaan,
voelt hij de slagen door zijn lichaam gaan
en denkt: de Vader dus, geradbraakt in den Zoon,
en opziend naar de middernachtelijke zon,
ontwaart hij ’t draaiend kruis,
dat de apostelen als cijfers draagt,
een medaillon, God met den doornenkroon.
Dus zoo ondraaglijk werd de eeuwigheid
dat zij zich grijpen liet
door ’t vliegwiel van den tijd
en in een speeldoos zich vermalen deed!
door ’t vliegwiel van den tijd?
als hij het kruipen van de naalden ziet
beseft zijn trots met een rebelschen spijt
dat ook die ongeboren duizeling,
gebroken en gestremd,
den mensch wordt voorgezet
in ’t drama van de kreeft op het tapijt,
en waar eens God in de arena stond
en met een weerbaar man den strijd aanbond
onder de vlaggen van het morgenrood,
knielt nu een schaaldier traag den kruisweg rond
en bidt de staties van de wijzerplaat.

 

Hendrik Marsman (30 september 1899 – 21 juni 1940)

 

De Duitse schrijver, dichter, literair historicus en criticus Rudolf Karl von Gottschall werd geboren op 30 september 1823 in Breslau als zoon van een Pruisische artillerieofficier. Von Gottschall bezocht de Herzog Albrechts School in Rastenburg, Oost-Pruisen. Nadat hij de middelbare school had afgerond, studeerde hij vanaf 1841 rechten aan de Albertus Universiteit van Königsberg. Daar sloot hij zich aan bij de studentvereniging Gothia. Ndat hij vanwege politieke onrust was weggestuurd uit Königsberg, vervolgde hij zijn studie aan de Silezische Friedrich Wilhelm Universiteit in Breslau. In 1843 werd hij lid van de Alte Breslauer Burschenschaft der Raczeks. Hij voltooide zijn studie aan de Friedrich Wilhelm Universiteit in Berlijn. Hij promoveerde in 1846 in Königsberg op een proefschrift over de Romeinse straffen voor overspel. In 1847 werd hij dramaturg bij de stadsschouwburg van Königsberg. Hij ging in 1848 naar Hamburg en in 1852 naar Breslau. Daar trouwde hij in hetzelfde jaar met Marie Freiin v.. Sehrer-Thoß en ging in 1862 naar Posen, waar hij korte tijd redacteur was van de Ostdeutsche Zeitung. Vanaf 1864 – het jaar waarin hij naar Leipzig verhuisde – tot 1888 was Gottschall redacteur van de “Blätter für literarische Unterhaltung” en “Unsere Zeit” in Leipzig. In 1877 werd Gottschall door koning Wilhelm I van Pruisen in de adelstand verheven vanwege zijn verdiensten voor de Duitse literatuur. Von Gottschalls vooruitstrevende werk werd tijdens zijn leven gerespecteerd en zijn toneelstukken waren populair.

 

Das Leben

Das Leben ist nur eine Schlacht!
Es sausen rechts und links
In leichtem Tanz vorüber die Geschosse
Wie Bälle, die ein spielend Schicksal schlägt.
Wer erst die Kugel tief im Herzen trägt,
dem gilt es gleich,
Von welchem Feind sie kommt.

 

Dem Mond

Ich flüchte aus der Welt der Sonnen
In deine bleiche Schattenwelt!
Erquickung strömt, ein frischer Bronnen,
Dein Strahlenquell am Himmelszelt.
Du wanderst über fernen Gipfeln
Wie ein geheimes Sehnen hin,
Und über den verklärten Wipfeln
Schwebst du, der Blüten Königin.

Aufdringlich ist des Tages Leuchte,
Die spähend ins Verborgne schaut;
Dich grüßt die Flur, die tränenfeuchte,
Die dir ein stilles Glück vertraut,
Und wachgeküßt von nächt’gen Winden
Erschließt die scheue Blume sich;
Wenn Schatten sich zu Schatten finden,
Ergreift’s die Seele heimatlich.

Ja leuchten mag den ewig Klaren
Das Taggestirn mit prächt’gem Schein
Ein ahnungsvolles Offenbaren
Quillt aus der Mondennacht allein.
Wenn zwischen Blumen unter Sternen
Der Falter durch den Dämmer schwebt,
Dann wirst du das Geheinnis lernen,
Das zwischen Erd’ und Himmel webt.

Dann schmilzt und löst sich alles Feste
Und jede starre Schranke bricht;
Dann scheint das Schlimmste und das Beste
Mir nur das gleiche Traumgesicht:
Der Mächt’gen Trotz, die Not der Armen,
Der Tugend Qual, des Frevels Lust,
Und mit unendlichem Erbarmen
Erfüllt der Menschheit Los die Brust.

 

Rudolf Karl von Gottschall (30 september 1823 – 21 maart 1909)