Onafhankelijk van geboortedata
De Nederlandse schrijfster Safae el Khannoussi werd geboren in Tanger, Marokko, in 1994. Toen ze vier jaar was verhuisde ze naar Amsterdam, waar haar vader al sinds de jaren zeventig woonde. Na het Amsterdams Lyceum studeerde ze politieke filosofie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Aan de UvA werkt ze aan een promotieonderzoek over politieke filosofie en gevangenisabolitionisme vanuit dekoloniaal perspectief. Ze schreef verhalen in De Gids en is lid van de redactie van dat blad. In 2019 debuteerde ze met De dobbelaar van Caïro in De Gids. Haar debuutroman “Oroppa” verscheen in 2024 en kreeg lovende recensies. “Oroppa” is de Arabische naam voor Europa. De roman vertelt de complexe levens van mensen buiten het centrum van Europa en laat Europa zien door de ogen van migranten. Safae el Khannoussi gebruikte de orale traditie van literatuur uit Zuidwest-Azië en Noord-Afrika en van haar familie voor de roman. Eind december 2024 werd Safae el Khannoussi door de Volkskrant uitgeroepen tot literair talent van het jaar 2025 en het boek “Oroppa” tot het beste boek van 2024. Door Het Parool werd “Oroppa” uitgeroepen tot het beste fictieboek van 2024. In 2025 werd de Vlaamse literatuurprijs De Boon voor fictie en non-fictie aan haar debuutroman toegekend en won zij hiervoor tevens de Nederlandse Libris Literatuur Prijs.
Uit: Oroppa
“De zoveelste schreeuw sneed door de kamer. Maar deze was anders. Op het bed lag de doodverklaarde met opengesperde ogen en mond, haar handen verkrampt in de lucht. De doodsreutel steeg op van het lichaam, klanken als rollend puin, een stem op straat vroeg om een aansteker en de stervende vrouw begon te schudden, te schudden alsof ze om een grap lachte. Salomé Abergel, geboren als Salma Abergel, in een voor haar lang vervlogen wereld nu bevolkt door nieuwe gezichten, krijste zichzelf terug de wereld in.
Met de rug tegen de balkondeuren gedrukt en haar minuscule hoofdje tussen de gordijnen gestoken, keek het kind verbijsterd toe met een ernst die niet bij haar jonge leeftijd paste, de stof in haar vuistjes geklemd. Salomé Abergels getuige zag hoe de herrijzenis zich voltrok en bedacht dat het geen fraai gezicht was, nee, dat het angstaanjagender is om terug te keren dan om heen te gaan.
Dokter Mehdi was laatst nog wezen kijken. Ze hadden hem laten zweren met geen woord over de vrouw in hun huis te reppen en hij had verrast maar met gepaste plechtigheid verklaard dat hij aan zijn tong boven het hellevuur mocht bungelen als hij erover zou spreken met wie dan ook. En laat me nu dan maar eens de patiënte zien, had hij streng gezegd – want hij verkeerde nog in de veronderstelling dat er iets te redden viel! Nadat hij de vrouw had onderzocht, had hij diep gefronst boven zijn ronde brilletje, waarvan de poten niet op zijn oren maar hoog in zijn grijzende krullen waren gestoken. Terwijl hij zijn neus in een propje snoot, verklaarde hij dat het een verloren zaak was. Dat deed hij door heel langzaam maar stellig, zodat er geen twijfel of sprankje hoop meer mogelijk was, zijn hoofd te schudden, waarna de anderen, die van de dokter naar de patiënte naar de dokter keken heel langzaam hun hoofd mee schudden.
De vrouw woog inmiddels nog geen veertig kilo. Daar hoefde je geen weegschaal voor te hebben. Dat kon je zo zien. Eén long, waarin een mysterieuze bacterie zich had genesteld, hing als een verschrompelde vrucht in de borstkas. Nu was de tweede aan de beurt. En ook die was in feite verloren.”

Safae el Khannoussi (Tanger, 1994)