Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongsaf aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen, die in die jaren dezelfde studie volgde. In 1926 nam voor het eerst een literair tijdschrift gedichten van hem op. In 1927 doet hij artsexamen, waarna hij tot 1932 als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam is. Nog steeds niet zeker van zijn roeping studeert hij in 1928 in Leiden korte tijd filosofie met als hoofdvak psychologie. Ook houdt hij zich bezig met astrologie. Net als Slauerhoff was hij korte tijd scheepsarts. Na 1932 wijdde hij zich geheel aan de literatuur. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum. Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. Als eerste van die cyclus wordt in 1934 Terug tot Ina Damman uitgegeven door de uitgeverij Nijgh & van Ditmar. Deze uitgever en – vanaf 1946 – uitgeverij De Bezige Bij zullen tot Vestdijks overlijden in 1971 zijn totale romanoeuvre uitgeven. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Zijn poezie heeft ten onrechte altijd een wat stiefkinderlijk bestaan geleid. Vandaar dat ik hier nu maar eens niet uit een van zijn 52 romans citeer, maar uit de bundel Gestelsche Liederen.
De uiterste seconde
Voor Ans
Doodgaan is de kunst om levende beelden
met evenveel gelatenheid te dulden
als toen zij nog hun rol in ’t leven speelden,
ons soms verveelden, en nochtans vervulden.
Hier stond ons huis; hier liep zij met de honden;
hier maakte zij de bruine halsband los;
hier hebben wij de stinkzwammen gevonden,
op een beschutte plek in ’t sparrenbos.
Doodgaan is niet de aangrijpende gedachte,
dat zij voortaan alleen die paden gaat,-
want niemand is alleen die af kan wachten,
en niemand treurt die wandelt langs de straat,-
maar dat dit alles was: een werk’lijkheid,
die duren zal tot in de uiterste seconde;
dit is de ware wedloop met de tijd:
de halsband los, en zij met de twee honden.
Oktober
Een stervend blad is levender dan geen.
Het is als half geronnen bloed aan ’t stroomen.
Aan alle kleuren is de kleur ontnomen
Die niet naar deze lijdensdroppen zweemt.
De hemel haalt de schatten uit de boomen,
En kijkt langs kaalgerukte takken heen
Om na die overdaad van edelsteen
Zijn eigen bleeke droom te kunnen droomen.
Rood is de kleur van wilde nachtsignalen,
Van jacht en van barbaarsche overvloed
En van ’t verterend smachten naar een vrouw.
Bewaar uw teederheid voor ’t hemelblauw,
October; laat uw hartstocht nederdalen
In blaad’ren die gedrenkt zijn in uw bloed!
Ganymedes
Toen hij voor ’t eerst de beker in moest schenken,
Naakt en berooid nog na zijn arendsvlucht,
Verwarden hem van meet af aan de wenken
Der oud’re dienaren, en zeer beducht
Hun lang gewende dienstbaarheid te krenken,
Boog hij zich onder die denkbeeld’ge tucht,
Niet wetende wat van hun blik te denken
En van dat voortgefluisterde gerucht:
Wie was hier schoon? Wie zou hier de eerste zijn?
Wie was de jong’ling die door God geschaakt was?
De zaal gonsde ervan. Hij bracht de wijn,
Beefde en morste, en zag de borstelbrauwen
Van vader Zeus zich spiedende vernauwen,
En bloosde, en schaamde zich omdat hij naakt was.
Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)
De Duitse schrijver Georg Büchner werd geboren op 17 oktober 1813 in Goddelau. Büchner is een van de opmerkelijkste figuren uit de Duitse literatuur: tijdens zijn zeer korte leven heeft hij vier werken van uitzonderlijk experimentele kwaliteit afgeleverd, die voor twintigste-eeuwse avant-garde-auteurs een inspiratiebron vormden.
Uit: Lenz
„Den 20. Jänner ging Lenz durchs Gebirg. Die Gipfel und hohen Bergflächen im Schnee, die Täler hinunter graues Gestein, grüne Flächen, Felsen und Tannen.
Es war naßkalt; das Wasser rieselte die Felsen hinunter und sprang über den Weg. Die Äste der Tannen hingen schwer herab in die feuchte Luft. Am Himmel zogen graue Wolken, aber alles so dicht – und dann dampfte der Nebel herauf und strich schwer und feucht durch das Gesträuch, so träg, so plump.
Er ging gleichgültig weiter, es lag ihm nichts am Weg, bald auf-, bald abwärts. Müdigkeit spürte er keine, nur war es ihm manchmal unangenehm, daß er nicht auf dem Kopf gehn konnte.
Anfangs drängte es ihm in der Brust, wenn das Gestein so wegsprang, der graue Wald sich unter ihm schüttelte und der Nebel die Formen bald verschlang bald die gewaltigen Glieder halb enthüllte; es drängte in ihm, er suchte nach etwas, wie nach verlornen Träumen, aber er fand nichts. Es war ihm alles so klein, so nahe, so naß; er hätte die Erde hinter den Ofen setzen mögen. Er begriff nicht, daß er so viel Zeit brauchte, um einen Abhang hinunterzuklimmen, einen fernen Punkt zu erreichen; er meinte, er müsse alles mit ein paar Schritten ausmessen können.“
Georg Büchner (17 oktober 1813 – 19 februari 1837)
Emanuel Geibel werd geboren op 17 oktober 1815 in Lübeck en liep daar nog rond, en zelfs als stadsdichter, toen er zo’n 60 jaar later Thomas Mann geboren werd. Hij was in 1868 in zijn geboortestad teruggekeerd nadat hij Műnchen om politieke redenen had moeten verlaten. Daarvoor had hij gestudeerd in Bonn en Berlijn waar hij vriendschap gesloten had met dichters als Chamisso, Bettina von Arnim und Eichendorff. Omdat koning Frederik Willem IV van Pruissen een groot liefhebber was van zijn poezie ontving Geibel sinds 1842 een levenslang pensioen van 300 Taler. Vanaf 1852 mocht hij zich von Geibel noemen.
Mein Herz ist schwer
Mein Herz ist schwer, mein Auge wacht,
Der Wind fährt seufzend durch die Nacht;
Die Wipfel rauschen weit und breit,
Sie rauschen von vergangner Zeit.
Sie rauschen von vergangner Zeit,
Von großen Glück und Herzeleid,
Vom Schloß und von der Jungfrau drin –
Wo ist das alles, alles hin?
Wo ist das alles, alles hin,
Leid, Lieb’ und Lust und Jugendsinn?
Der Wind fährt seufzend durch die Nacht,
Mein Herz ist schwer, mein Auge wacht.
Emanuel Geibel (17 oktober 1815 – 6 april 1884)
De dichter Jupiter Hammon werd geboren op 17 oktober 1711. Hij was de eerste zwarte schrijver wiens werk in de VS werd gepubliceerd. Hij wordt dan ook beschouwd als een van de vaders van de Afrikaans – Amerikaanse literatuur. Hammon was gedurende zijn hele leven een slaaf, in het bezit van verschillende generaties van de familie Lloyd op Long Island, New York. Desondanks was het hem toegestaan te studeren en deze opleiding was van invloed op zijn ontwikkeling als dichter. Hammon was eveneens een vrome Christen die werd beïnvloed door de religieuze opleving in de 18e eeuw in New England.
An Evening Thought: Salvation by Christ, With Penitential Cries
Salvation comes by Christ alone,
The only Son of God;
Redemption now to every one,
That love his holy Word.
Dear Jesus, we would fly to Thee,
And leave off every Sin,
Thy tender Mercy well agree;
Salvation from our King;
Salvation comes now from the Lord,
Our victorious King.
His holy Name be well ador’ed,
Salvation surely bring.
Dear Jesus, give thy Spirit now,
Thy Grace to every Nation,
That han’t the Lord to whom we bow,
The Author of Salvation.
Dear Jesus, unto Thee we cry,
Give us the Preparation;
Turn not away thy tender Eye;
We seek thy true Salvation.
Salvation comes from God we know,
The true and only One;
It’s well agreed and certain true,
He gave his only Son.
Lord, hear our penitential Cry:
Salvation from above;
It is the Lord that doth supply,
With his Redeeming Love.
Dear Jesus, by thy precious Blood,
The World Redemption have:
Salvation now comes from the Lord,
He being thy captive slave.
Dear Jesus, let the Nations cry,
And all the People say,
Salvation comes from Christ on high,
Haste on Tribunal Day.
We cry as Sinners to the Lord,
Salvation to obtain;
It is firmly fixt his holy Word,
Ye shall not cry in vain.
Dear Jesus, unto Thee we cry,
And make our Lamentation;
O let our Prayers ascend on high;
We felt thy Salvation.
Lord, turn our dark benighted Souls;
Give us a true Motion,
And let the Hearts of all the World,
Make Christ their Salvation.
Ten Thousand Angels cry to Thee,
Yea, louder than the Ocean.
Thou art the Lord, we plainly see;
Thou art the true Salvation.
Now is the Day, excepted Time;
The Day of Salvation;
Increase your Faith, do not repine:
Awake ye, every Nation.
Lord, unto whom now shall we go,
Or seek a safe Abode ?
Thou hast the Word Salvation Too,
The only Son of God.
Ho ! every one that hunger hath,
Or pineth after me,
Salvation be thy leading Staff,
To set the Sinner free.
Dear Jesus, unto Thee we fly;
Depart, depart from Sin,
Salvation doth at length supply,
The Glory of our King.
Come, ye Blessed of the Lord,
Salvation greatly given;
O turn your Hearts, accept the Word,
Your Souls are fit for Heaven.
Dear Jesus, we now turn to Thee,
Salvation to obtain;
Our hearts and souls do meet again,
To magnify thy Name.
Come holy Spirit, Heavenly Dove,
The Object of our Care;
Salvation doth increase our Love;
Our hearts hath felt thy fear.
Now Glory be to God on High,
Salvation high and low;
And thus the Soul on Christ rely,
To heaven surely go.
Come, Blessed Jesus, Heavenly Dove,
Accept repentance here;
Salvation give, with tender Love;
Let us with Angels share. Finis.
Jupiter Hammon (17 oktober 1711 – † 1790 – 1806)