De Nederlandse dichter en schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook alle tags voor Simon Vestdijk op dit blog.
Uit: Terug tot Ina Damman
“De jongens smeekten, beloofden knikkers, – hij zei niets. Maar toen maakte Anton gebruik van een gunstig moment. Juist had hij zich afgevraagd, of Jan Breedevoort, die met zijn donkerroode hanglip in het eerste gelid naast hem stond, altijd Jan Klaassen had geïmiteerd of dat Jan Klaassen nu Jan Breedevoort nadeed, toen achter de poppenkast de acrobate voorbijliep, wiegelend en somber, gevolgd door drie schunnige gasten die het karpet droegen en het centenbakje.
‘Ik ben de dood – van potlood – en ik kom je hale!’
‘Wát, kom je me betale?’ gierde de echte Jan Klaassen, en bluschte meteen zijn eigen overmoed in een schuddende lachbui binnen zijn puntige houten handen. Jan Breedevoort keek beschermend toe.
‘Dat vloekwoord van die meid, hoe was dat nou?’ fluisterde Anton.
Jan Breedevoort loerde om zich heen, zijn mond toeknijpend alsof hij het geheim liever nog een week langer bewaard had, en fluisterde toen terug, met groote, bolle, blauwe schrikoogen:
‘Als je je vreet houdt… Jezus bliksem!’
Maar de jaren gingen voorbij, en Jan Breedevoort, die langzamerhand vond dat het liegen niet genoeg meer opleverde, begon naar een ruimer veld van werkzaamheid uit te zien. Zijn trotsche, pralende onderlip was verdwenen; meer en meer accentueerden zich de strengere lijnen van een gloedvol Romeinsch profiel. En opeens bleek, dat hij zich tot een sportsman aan het ontwikkelen was, hij droeg witte truien! Hij trapte, mepte, sprong, zweefde, kantelde, en, verblijdend gevolg van dit alles: de hoera’s van zijn vrienden op kaatsland of voetbalveld stonden hem toe zich eindelijk weer op den bodem der werkelijkheid te plaatsen: geen leugen kwam er meer over zijn lippen. Trouwens, voor zijn heele leven had hij genoeg gelogen. Bij het overgaan op de H.B.S. kwam Kees Vlaming hem te ontvallen, die nog maar in de zesde klas hing, en nu was hij wel genoodzaakt uitsluitend bij de sport steun te zoeken, en bij de oude vleitaal van zijn omarmingen en aanhalige rukjes. Maar ook de Jan Klaassen-imitatie was niet geheel-verloren gegaan: het geoefende oog ontdekte nog steeds een rest van deze pantomime in de wijze waarop Jan Breedevoort niesde. Hij was namelijk de eenige van de heele school (en, wie weet, van heel Lahringen) die dat in zijn zakdoek deed, die hij dan met twee handen vasthield, zijn heele hoofd er indompelend en drie of vier maal op en neer schuddend.”
Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)
Simon Vestdijk met zijn ouders in 1915
De Nederlandse schrijver Pieter Waterdrinker (pseudoniem van Pieter Arie Johannes van der Sloot – Waterdrinker is de achternaam van zijn moeder) – werd op 17 oktober 1961 in Haarlem geboren. Zie ook alle tags voor Pieter Waterdrinker op dit blog.
Uit: Poubelle
“‘Als dat sletje met wie de staatssecretaris zijn vrouw bedroog nu eens ouderwets schaamte had gekend, als een betrapte snol in een stomme film, dan was de hele affaire nooit naar buiten gekomen. Maar het kind was bijna een eeuw na de uitvinding van de stomme film geboren; haar maagdelijkheid had ze op haar elfde, zo begreep ik uit de weinige pulp die ik er later over las, geschonken aan een zwarte Cubaan, een vriend van haar gescheiden moeder. Toen ze negentien was en ineens een bijrolletje kreeg in één van de weinige seksschandalen die ons land heeft gekend, was ze al zo rot als een mispel. Maar dat was juist wat de staatssecretaris in haar had aangetrokken: de flirt met de vochtige en diepe afgrond, met ziekte, met de wenkende rafelranden van de dood, die hij dan ook kreeg, zij het slechts in maatschappelijke zin.
Ineens stond daar een vent in de kamer met korte, zwarte krullen. De vitrage voor het raam waardoor hij naar binnen was geslopen bolde door de wind filmachtig op.
De krullenbol was Wessel Stols.
Na deze dramatische wending van wat tot dusver voor haar een routineus potje betaald copuleren was geweest, griste het meisje meteen haar smartphone van het nachtkastje, waarop allerlei pervers lag – gebruikt en ongebruikt.
De twee late veertigers gaapten elkaar even volkomen hulpeloos aan. Stols als een zoutpilaar, Van Dongen met een stuk laken snel zijn absurde naaktheid bedekkend.
‘Ben je hier om me te chanteren?’
Wessel Stols voelde iets gloeien in zijn linkerhandpalm: een splinter van de ladder waarmee hij naar boven was geklommen, met bonkend hart het zwarte vierkant van het slaapkamerraam tegemoet; de ladder die arbeiders tegen de met klimop begroeide muur hadden gezet om het romantisch gewelfde rieten dak te vernieuwen van de villa, waarvan de bewoners op vakantie waren in Chamonix.”
Pieter Waterdrinker (Haarlem, 17 oktober 1961)
De Duitse schrijver Georg Büchner werd geboren op 17 oktober 1813 in Goddelau. Zie ook alle tags voor Georg Büchner op dit blog.
Uit: Woyzeck
„Die Stadt
Marie mit ihrem Kind am Fenster. Margret. Der Zapfenstreich geht vorbei, der Tambourmajor voran.
MARIE das Kind wippend auf dem Arm: He, Bub! Sa ra ra ra! Hörst? Da kommen Sie!
MARGRET: Was ein Mann, wie ein Baum!
MARIE: Er steht auf seinen Füßen wie ein Löw.
Tambourmajor grüßt.
MARGRET: Ei, was freundliche Auge, Frau Nachbarin! So was is man an ihr nit gewöhnt.
MARIE singt: Soldaten, das sind schöne Bursch …
MARGRET: Ihre Auge glänze ja noch –
MARIE Und wenn! Trag Sie Ihr Aug zum Jud, und laß Sie sie putze; vielleicht glänze sie noch, daß man sie für zwei Knöpfe verkaufen könnt.
MARGRET: Was, Sie? Sie? Frau Jungfer! Ich bin eine honette Person, aber Sie, es weiß jeder, Sie guckt sieben Paar lederne Hose durch!
MARIE: Luder! – Schlägt das Fenster durch. – Komm, mei Bub! Was die Leute wolle. Bist doch nur ein arm Hurenkind und machst deiner Mutter Freud mit deim unehrlichen Gesicht! Sa! sa! – Singt
Mädel, was fangst Du jetzt an?
Hast ein klein Kind und kein’ Mann!
Ei, was frag’ ich danach?
Sing’ ich die ganze Nacht
heio, popeio, mei Bu, juchhe!
Gibt mir kein Mensch nix dazu.
Es klopft am Fenster.
MARIE: Wer da? Bist du’s, Franz? Komm herein!“
Georg Büchner (17 oktober 1813 – 19 februari 1837)
Poster voor een uitvoering in Reykjavik, 2009
De Engelse schrijver, acteur en komiek Mark Gatiss werd geboren op 17 oktober 1966 in Sedgefield. Zie ook alle tags voor Mark Gatiss op dit blog.
Uit: The Vesuvius Club
“I handed Supple his soft kid-gloves with as much brusqueness as I could muster. “You don’t like it?”
The old fool shrugged. “Just not sure it’s terribly like me.”
I helped him into his overcoat. “On the contrary, sir, I believe I have caught you.”
I smiled what my friends call, naturally enough, the smile of Lucifer.
Ah! London in the summertime! Hellish, as any resident will tell you. Even in those first few innocent years of the new century it smelled of roasting excrement. So it was with ‘kerchiefs pressed to mouths that Supple and I entered the dining rooms I had selected. They were alarmingly unfashionable but, in the long light of dusk, the white-panelled plainness could have been called Vermeeresque. Not by me, you understand. A flypaper above the hearth twisted lazily, amber and black like a screw of ear-wax.
This place, I told Supple, was owned and run by a woman called Delilah whose crippled daughter I had once painted as a favour.
“She was not, perhaps, the bonniest thing,” I confided as we settled down to eat. “Lost both hands to a wasting disease and had them replaced with wooden ones. And – oh! – her little legs were in horrid iron rings.” I shook my head despairingly. “Ought to have been exposed at birth, her father said.”
“Nay!” cried Supple.
“Aye! But her dear mother loved the little mite. When I came to paint the portrait I did my best to make little Ida look like an angel. Prophetically enough. Though it turned out she had some pluck.”
Supple wiped soup from his pinkish lips. Sentimental old Victorian that he was, a tear sprang to his one good eye. Most probably the Death of Little Nell had been like mother’s milk to him.
“Poor Ida,” I sighed, picking idly at a chicken leg. “Grabbed from her bath-chair by a gang of dacoits and sold into bondage.”
Mark Gatiss (Sedgefield.17 oktober 1966)
De Amerikaanse toneelschrijver Arthur Miller werd geboren in New York op 17 oktober 1915. Zie ook alle tags voor Arthur Miller op dit blog.
Uit: All My Sons
“CHRIS (a broken whisper): Then … you did it? […]
KELLER: What’s the matter with you? What the hell is the matter with you?
CHRIS (quietly, incredibly): How could you do that? How?
KELLER: What’s the matter with you!
CHRIS: Dad … Dad, you killed twentyone men!
KELLER: What, killed?
CHRIS: You killed them, you murdered them.
KELLER: (as though throwing his whole nature open before Chris): How could I kill anybody?
CHRIS Dad! Dad!
Keller (trying to hush him): I didn’t kill anybody!
CHRIS: Then explain it to me. What did you do? Explain it to me or I’ll tear you to pieces!
KELLER: (horrified at his overwhelming fury): Don’t Chris, Chris don’t …
CHRIS I want to know what you did, now what did you do? You had a hundred and twenty cracked engine heads, now what did you do? […]
Keller (their movements now are those of subtle pursuit and escape. Keller keeps a step out of Chris’s range as he talks): You’re a boy, what could I do! I’m in business, a man in business; and hundred and twenty cracked, you’re out of business;you got a process, the process don’t work you’re out of business; you don’t know how to operate, your stuff is no good; they close you up, they tear up the contracts, what the hell’s it for them? You lay forty years into a bus
iness and they knock you out infive minutes, what could I do, let them take forty years, let them take my life away? (His voice cracking) I never thought they’d install them. I swear to God. I thought they’d stop ’em before anybody took off.”
Arthur Miller (17 oktober 1915 – 10 februari 2005)
Poster voor de gelijknamige film uit 1948
De Spaanse schrijver Miguel Delibes werd op 17 oktober 1920 in Valladolid geboren. Zie ook mijn blog van 17 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Miguel Delibes op dit blog.
Uit: Der Ketzer (Vertaald door Lisa Grüneisen)
„Worauf hier und an anderer Stelle im Roman immer wieder angespielt wird bzw. was seinen spezieller politischer Hintergrund ausmacht, läßt sich auch nachprüfen in der bis heute unübertroffenen dreibändigen Geschichte der spanischen Inquisition des Amerikaners Henry Charles Lea, die erstmals 1908 auf deutsch herauskam. Sie ist eine Kriminalgeschichte sui generis. Die bei Lea namentlich genannten Mitglieder der lutherischen Sekte und wie sie aufgedeckt und hingerichtet wurden übernimmt Miguel Delibes.
Die Historie steht fest. Doch Erzählen heißt ja auch immer wieder, exemplarisch von Schicksalen reden, von uns nahegebrachten Menschen. So eingebunden in den geschichtlichen Prozeß, unterscheidet sich der Roman vom einschlägigen Fachbuch oder der rein historischen Darstellung. Beides, Historie und Fiktion, vermag Delibes sehr gekonnt zu verschmelzen. Er dankt am Ende des Romans einer Reihe namentlich genannter Historiker, deren Bücher ihm geholfen haben, eine Epoche des 16. Jahrhunderts zu “rekonstruieren”.
Das in drei Teilen sich entwickelnde Geschehen trägt die Überschriften: “Erste Jahre”, “Die Häresie”, “Der Ketzer”. Der Leser wird zunächst mit dem Leben in Valladolid vertraut gemacht am Beispiel der Familie Salcedo.
Der Sohn Cipriano, der spätere Ketzer, wird erst nach zehnjähriger Ehe geboren, seine Mutter stirbt im Kindbett, weshalb der Vater Don Bernardo den Sohn “kleinen Muttermörder” nennt und ihn zeitlebens ablehnt. Daß Cipriano Sacedos Schicksal prädisponiert ist, deutet der Erzähler Delibes mit dem Geburtsdatum an: 31. Oktober 1517, der Tag, da Luther seine 95 Thesen am Tor der Schloßkirche zu Wittenberg anschlug.“
Miguel Delibes (17 oktober 1920 – 12 maart 2010)
Onafhankelijk van geboortedata
De Engelse schrijver Tom Rachman werd geboren in Londen in 1974. Zie ook alle tags voor Tom Rachman op dit blog.
Uit:The Imperfectionists
“Mm.” He nods at the album. “Bit by bit,” he says.
“What’s that mean?”
“You’re shifting across the hall.”
“No.”
“You’re allowed to.”
He hasn’t resisted her friendship with Didier, the man across the hall. She is not finished with that part of her life, with sex, as Lloyd is. She is eighteen years younger, a gap that incited him once but that, now he is seventy, separates them like a lake. He blows her a kiss and returns to the window.
The floorboards in the hallway creak. Didier’s front door opens and shuts – Eileen doesn’t knock over there, just goes in. Lloyd glances at the phone. It has been weeks since he sold an article and he needs money. He dials the paper in Rome.
An intern transfers him to the news editor, Craig Menzies, a balding worrier who decides much of what appears in each edition. No matter the time of day, Menzies is at his desk. The man has nothing in his life but news.
“Good time for a pitch?” Lloyd asks.
“I’m a tad busy, actually. Could you zing me an e-mail?”
“Can’t. Problem with my computer.” The problem is that he doesn’t own one; Lloyd still uses a word processor, vintage 1993. “I can print something and fax it over.”
“Tell me by phone. But please, if possible, could you get your computer working?”
“Yes: get computer fixed. Duly noted.” He scratches his finger across the notepad, as if to tease out a better idea than the one scrawled there. “You folks interested in a feature on the ortolan? It’s this French delicacy, a bird – a sort of finch, I think – that’s illegal to sell here. They stick it in a cage, poke out its eyes so it can’t tell day from night, then feed it round the clock. When it’s full up, they drown it in Cognac and cook it. Mitterrand ate one for his last meal.” “Uh-huh,” Menzies responds circumspectly. “But sorry, where’s the news?”
Tom Rachman (Londen, oktober 1974)
Zie voor nog meer schrijvers van de 17e oktober ook mijn twee blogs van 17 oktober 2015.