De Duitse schrijver Thomas Mann werd geboren in Lübeck op 6 juni 1875. Zie ook mijn blog van 6 juni 2010 en eveneens alle tags voor Thomas Mann op dit blog.
Uit: Der Tod in Venedig
„Gustav Aschenbach oder von Aschenbach, wie seit seinem fünfzigsten Geburtstag amtlich sein Name lautete, hatte an einem Frühlingsnachmittag des Jahres 19.., das unserem Kontinent monatelang eine so gefahrdrohende Miene zeigte, von seiner Wohnung in der Prinz-Regentenstraße zu München aus, allein einen weiteren Spaziergang unternommen. Überreizt von der schwierigen und gefährlichen, eben jetzt eine höchste Behutsamkeit, Umsicht, Eindringlichkeit und Genauigkeit des Willens erfordernden Arbeit der Vormittagsstunden, hatte der Schriftsteller dem Fortschwingen des produzierenden Triebwerks in seinem Innern, jenem »motus animi continuus«, worin nach Cicero das Wesen der Beredsamkeit besteht, auch nach der Mittagsmahlzeit nicht Einhalt zu tun vermocht und den entlastenden Schlummer nicht gefunden, der ihm, bei zunehmender Abnutzbarkeit seiner Kräfte, einmal untertags so nötig war. So hatte er bald nach dem Tee das Freie gesucht, in der Hoffnung, daß Luft und Bewegung ihn wieder herstellen und ihm zu einem ersprießlichen Abend verhelfen würden.
Scene uit de film „Dood in Venetië” van Luchino Visconti uit 1971
Es war Anfang Mai und, nach naßkalten Wochen, ein falscher Hochsommer eingefallen. Der Englische Garten, obgleich nur erst zart belaubt, war dumpfig wie im August und in der Nähe der Stadt voller Wagen und Spaziergänger gewesen. Beim Aumeister, wohin stillere und stillere Wege ihn geführt, hatte Aschenbach eine kleine Weile den volkstümlich belebten Wirtsgarten überblickt, an dessen Rande einige Droschken und Equipagen hielten, hatte von dort bei sinkender Sonne seinen Heimweg außerhalb des Parks über die offene Flur genommen und erwartete, da er sich müde fühlte und über Föhring Gewitter drohte, am Nördlichen Friedhof die Tram, die ihn in gerader Linie zur Stadt zurückbringen sollte. Zufällig fand er den Halteplatz und seine Umgebung von Menschen leer. Weder auf der gepflasterten Ungererstraße, deren Schienengeleise sich einsam gleißend gegen Schwabing erstreckten, noch auf der Föhringer Chaussee war ein Fuhrwerk zu sehen; hinter den Zäunen der Steinmetzereien, wo zu Kauf stehende Kreuze, Gedächtnistafeln und Monumente ein zweites, unbehaustes Gräberfeld bilden, regte sich nichts, und das byzantinische Bauwerk der Aussegnungshalle gegenüber lag schweigend im Abglanz des scheidenden Tages”
De Russische dichter en schrijver Aleksandr Poesjkin werd geboren in Moskou op 6 juni 1799. Zie ook alle tags voor Aleksandr Poesjkin op dit blog.
Demonen
Wolken razen, kringelen omhoog,
de nacht is waas, gelijk de hemel.
De maan, onttrokken aan het oog,
verlicht het sneeuwvlokkengewemel.
Verder in het vrije veld rijd ik…
Het klokje is aan het klingelen
en of ik wil of niet – ik heb schrik
van de vlakten die me omsingelen.
Komaan, koetsier, wat is dat hier?!’
– ‘Ze zijn ten einde kracht, de paarden.
Door die storm en wind zie ik geen zier,
de weg ligt vol met sneeuw, m’n waarde.
Sla me dood, maar bijster is het spoor;
We zijn goed verdwaald. Wat nu gedaan?
In het veld leidt ons een demon voor,
en wervelt rond. Of is het een waan?
Kijk daar: hij gooit zijn remmen los!
Hij spuwt op mij en blaast een mist;
Nu daar: een op hol geslagen ros
drijft hij een kloof in met een list.
Als een nooit geziene bonenstaak
verscheen die duivel voor mijn ogen
en fonkelde als een vonkje raak.
Het duister heeft hem opgezogen.’
Wolken razen, kringelen omhoog.
De nacht is waas, gelijk de hemel;
De maan, onttrokken aan het oog,
verlicht het sneeuwvlokkengewemel.
Het klokgetingel dat plots verstomt;
Bijna verschraald zijn onze krachten;
‘Wat zit daar in het veld, verdomd?
Een stronk of wolf?’ – de paarden wachten…
Ze snuiven, briesen, voelen wrevel.
De woeste storm raast en huilt en giert;
Kijk daar, hij draaft weg in de nevel,
die door zijn vuuroogjes wordt versierd.
Ze zijn in draf nu, onze beesten;
Klokgetingel terwijl we rijden…
Ik zie: een samenkomst van geesten,
Op wit opflakkerende weiden.
Het zijn oneindige gedrochten
die in de troebele maneschijn
rondwervelen in kromme bochten
alsof het novemberblaadjes zijn.
Zoveel zijn er! Waarheen gedreven?
Waarom zingen ze zo triest en hol?
Verliet een huisgeest soms het leven,
of is dit het trouwfeest van een kol?
Wolken razen, kringelen omhoog,
de nacht is waas, gelijk de hemel.
De maan, onttrokken aan het oog,
verlicht het sneeuwvlokkengewemel.
De demonen razen in een zwerm
onder de eindeloze hemelschijf;
Kil gekrijs en klagerig gekerm
jagen mij de stuipen op het lijf.
Vertaald door Pieter Boulogne
Aleksandr Poesjkin (6 juni 1799- 10 februari 1837)
Standbeeld in Moskou
De Amerikaanse schrijfster Sarah Dessen werd geboren op 6 juni 1970 in Evanston, Illinois. Zie ook alle tags voor Sarah Dessen nop dit blog.
Uit: Along for the Ride
“Now, from the other room, I heard a sudden burst of laughter, followed by some clinking of glasses. My mother was hosting another of her graduate student get-togethers, which always began as formal dinners (“Culture is so lacking in this culture!” she said) before inevitably deteriorating into loud, drunken debates about literature and theory. I glanced at the clock—ten-thirty—then eased my bedroom door open with my toe, glancing down the long hallway to the kitchen. Sure enough, I could see my mom sitting at the head of our big butcher-block kitchen table, a glass of red wine in one hand. Gathered around her, as usual, were a bunch of male graduate students, looking on adoringly as she went on about, from the little bit I could gather, Marlowe and the culture of women.
This was yet another of the many fascinating contradictions about my mom. She was an expert on women in literature but didn’t much like them in practice. Partly, it was because so many of them were jealous: of her intelligence (practically Mensa level), her scholarship (four books, countless articles, one endowed chair), or her looks (tall and curvy with very long jet-black hair she usually wore loose and wild, the only out-of-control thing about her). For these reasons, and others, female students seldom came to these gatherings, and if they did, they rarely returned.
“Dr. West,” one of the students—typically scruffy, in a cheap-looking blazer, shaggy hair, and hip-nerdy black eyeglasses—said now, “you should really consider developing that idea into an article. It’s fascinating.”
I watched my mother take a sip of her wine, pushing her hair back smoothly with one hand. “Oh, God no,” she said, in her deep, raspy voice (she sounded like a smoker, although she’d never taken a drag in her life). “I barely even have time to write my book right now, and that at least I’m getting paid for. If you can call it payment.”
Sarah Dessen (Evanston, 6 juni 1970)
De Franse dichter en schrijver Jean Cayrol werd geboren op 6 juni 1911 in Bordeaux. Zie ook alle tags voor Jean Cayrol op dit blog.
Et pourquoi pas la rose
Et pourquoi pas la rose,
dit le poète clos,
avec bien peu de chose
je vous fais un sanglot.
La rose se repent
pétale après pétale
la rose qui se vend
après la bacchanale
la rose au cœur de pierre
qui tombe avec la foudre
la rose qui passe outre
aux amants sans hiver
La rose débusquée
moite, molle, mêlée
aux chardons,
aux liserons
la rose qui m’a quitté.
La rose qui fait des scènes,
tandis que ses épines
sur les tempes divines
n’ont plus rien qui les gênent.
Et la rose empaillée
que la vieillesse oblige
la rose retraitée
où le printemps se fige.
Mais la rose
qui ose sa mort,
la rose
qu’on remet
dans les plis de la Cause.
Jean Cayrol (6 juni 1911 – 10 februari 2005)
De Franse dichter en schrijver Pierre Corneille werd geboren in Rouen op 6 juni 1606. Zie ook alle tags voor Pierre Corneille op dit blog.
Uit: Le Cid
“Acte 1 , Scène 6
Don Rodrigue
Percé jusques au fond du coeur
D’une atteinte imprévue aussi bien que mortelle,
Misérable vengeur d’une juste querelle,
Et malheureux objet d’une injuste rigueur,
Je demeure immobile, et mon âme abattue
Cède au coup qui me tue.
Si près de voir mon feu récompensé,
Ô Dieu, l’étrange peine !
En cet affront mon père est l’offensé,
Et l’offenseur le père de Chimène !
Que je sens de rudes combats !
Contre mon propre honneur mon amour s’intéresse :
Il faut venger un père, et perdre une maitresse.
L’un m’anime le coeur, l’autre retient mon bras.
Réduit au triste choix ou de trahir ma flamme,
Ou de vire en infâme,
Des deux côtés mon mal est infini.
Ô Dieu, l’étrange peine !
Paut-il laisser un affront impuni ?
Faut-il punir le père de Chimène ?
Père, maitresse, honneur, amour,
Noble et dure contrainte, aimable tyrannie,
Tous mes plaisirs sont morts, ou ma gloire ternie.
L’un me rend malheureux, l’autre indigne du jour.
Cher et cruel espoir d’une âme généreuse,
Mais ensemble amoureuse,
Digne ennemi de mon plus grand bonheur,
Fer qui cause ma peine,
M’es-tu donné pour venger mon honneur ?
M’es-tu donné pour perdre ma Chimène ?
Pierre Corneille (6 juni 1606 – 1 oktober 1684)
Scene uit een opvoering in het Théâtre de Dreux, 2015
De Nederlandse dichter en vertaler Hendrik van Teylingen werd geboren op 6 juni 1938 in IJmuiden. Zie ook alle tags voor Hendrik van Teylingen op dit blog.
Het lezen van gedichten is
Het lezen van gedichten is
Een zaak die over ’t algemeen
Zodanige bemoeienis
Van de ogen vergt dat ze getweeën
Van boven tot en met benee
De neergeschreven tekst af gaan
Terwijl ’t gevoel van wel of wee
Dat hieruit veelal zal ontstaan
Van onderen naar boven rijst
En wel het krachtigst bij een auteur
Die in het dichten is vergrijsd
En literaire prijzen beurt.
Vibrato
Altblokfluit spelend in de avondstond
Verleid ik de bovenbuurvrouw teder
Tot grove intimiteit: tegader
Daveren haar vuisten op de grond.
O, Bach. Wat onder uw pruik ontstond
Aan helderheid, die verblinding wekt,
Fnuikt mijn woede: van het plafond duikt
Een gipsdruif in mijn schuimende mond.
Hendrik van Teylingen (6 juni 1938 – 25 december 1998)
De Amerikaanse schrijfster V. C. Andrews (eig. Cleo Virginia Andrews) werd geboren in Portsmouth op 6 juni 1923. Zie ook alle tags voor V. C. Andrews op dit blog.
Uit: If There Be Thorns
“Whenever Dad didn’t drive me home from school, a yellow school bus would let me off at an isolated spot where I would recover my bike from the nearest ravine, hidden there each morning before I stepped onto the bus.
To reach my home I had to travel a winding narrow road without any houses until I came to the huge deserted mansion that invariably drew my eyes, making me wonder who had lived there; why had they deserted it? When I saw that house I automatically slowed, knowing soon I’d be home.
An acre from that house was our home, sitting isolated and lonely on a road that had more twists and turns than a puzzle maze that leads the mouse to the cheese. We lived in Fairfax, Malin County, about twenty miles north of San Francisco. There was a redwood forest on the other side of the mountains, and the ocean too. Ours was a cold place, sometimes dreary. The fog would roll in in great billowing waves and often shrouded the landscape all day, turning everything cold and eerie. The fog was spooky, but it was also romantic and mysterious.
As much as I loved my home, I had vague, disturbing memories of a southern garden full of giant magnolia trees dripping with Spanish moss. I remembered a tall man with dark hair turning gray; a man who called me his son. I didn’t remember his face nearly as well as I remembered the nice warm and safe feeling he gave me. I guess one of the saddest things about growing bigger, and older, was that no one was large enough, or strong enough, to pick you up and hold you close and make you feel that safe again.
Chris was my mother’s third husband. My own father died before I was born; his name was Julian Marquet, and everyone in the ballet world knew about him Hardly anyone outside of Clairmont, South Carolina, knew about Dr. Paul Scott Sheffield, who had been my mother’s second husband. In that same southern state, in the town of Greenglenna, lived my paternal grandmother, Madame Marisha.”
V. C. Andrews (6 juni 1923 – 19 december 1986)
Zie voor nog meer schrijvers van de 6e juni ook mijn vorige blog van vandaag.