Wanda Reisel

De Nederlandse schrijfster Wanda Reisel werd geboren in Willemstad (Curaçao) op 24 november 1955. Reisel groeide op in Amsterdam in een anarcho-liberaal artsengezin met zes kinderen (vader internist, moeder verpleegster). Na het gymnasium (1968-1974) studeerde Reisel korte tijd geschiedenis, na anderhalf jaar schreef ze zich in voor de regieopleiding van de Theaterschool in Amsterdam. Zij wist van vroeg af aan dat ze schrijver wilde worden. Deze opleiding voltooide ze in 1981. Sindsdien heeft ze een tiental toneelstukken geschreven, gebundeld onder de titel “Tien Stuks”. Reisel debuteerde in 1986 als prozaschrijver met “Jacobi’s tocht” (twee novellen). Haar eerste roman “Het blauwe uur” verscheen in 1988. Ze werd in 1997 bij een breder publiek bekend dankzij de nominatie van “Baby Storm” voor de Libris literatuurprijs. Ook haar volgende roman, “Een man een man” (2000), stond op de shortlist van de Libris literatuurprijs, in 2001. De roman “Witte Liefde” werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. In januari 2008 werd haar de Anna Bijns Prijs voor “Witte liefde” toegekend. Haar toneelstuk ”Poeskafee” werd in maart 2010 door het RO Theater in de regie van Gerardjan Rijnders opgevoerd. Naast proza en toneel schrijft Reisel ook film- en televisiescenario’s.

Uit: Witte liefde

“Het is heerlijk om begeerd te worden, ogen te zien die jouw zoeken, jouw blik indrinken, verstandhouding eisen. Een minnaar te hebben die het liefst met jou een auto, een garderobe, een bijkeuken in wil verdwijnen. Een begenadigde positie, die je boven het sterfelijke uit doet toornen. De keerzijde ervan is een ondraaglijke zuigelingenhonger als deze toestand er niet is. Dit verlangen kan rampen aanrichten. Als de liefde haar zin niet krijgt, gelden de wetten van het oerwoud. En erger.”
(…)

“Bob is hier in huis taboe geworden, ik moet zorgen dat zijn naam niet valt. Alles wat met hem te maken heeft is onrein, een boek dat hij ons cadeau heeft gedaan, een beeldje. Een dichtbundel heeft Rudi weggesmeten. Witte liefde kan niet anders dan een keer vuil worden. Ik heb Bob naar de verste uithoeken verbannen, of nee, ik heb hem verstopt, op de zolder van mijn hoofd, waar niemand komt. Daar zit hij met zijn rug naar me toe in het schemerdonker en gelukkig kan ik daardoor niet zien of hij verdrietig is. Nu hij taboe is mag ik hem niet meer aanraken, niet meer aan hem denken, moet hij uit mijn geheugen slijten door zich weg te laten gummen, maar echt lukken wil dat niet. Nog niet. De tijd zal het beeld wel doen stilliggen als een gevallen herfstblad, zijn stem zal alleen nog gevoileerd klinken tegen de achterwand van mijn schedel.
Deze grote liefde hebben we samen moeten laten sterven, als een doodziek kind.”
(…)

“De tijd zal zijn beeld wel doen stilliggen als een gevallen herfstblad, zijn stem zal alleen nog gevoileerd klinken tegen de achterwand van mijn schedel. Deze grote liefde hebben we samen moeten laten sterven, als een dood kind.”

 

 
Wanda Reisel (Willemstad, 24 november 1955)