De Duitse dichter, schrijver en vertaler Werner Söllner werd geboren op 10 november 1951 in Arad, Roemenië. Na zijn afstuderen in 1970 studeerde hij in Cluj in eerste instantie een jaar natuurkunde, daarna germanistiek en anglistiek. Tijdens zijn studie werd hij door de Roemeense geheime dienst Securitate meerdere keren ondervraagd over zijn eigen teksten en opvattingen, daarna ook over vrienden, leerkrachten en collega’s uitgehoord evenals over vertalingen en teksten of tekstgedeelten die waren ingediend voor publicatie in het studendenblad waarvan hij redacteur was. Hij studeerde af in 1975 met een scriptie over het vroege werk van Paul Celan. Hij werkte vervolgens korte tijd als leraar Duitse en Engels op een middelbare school in Boekarest. Door de verandering van locatie ontsnapte hij uit de klauwen van de Securitate. In Boekarest weigerde hij elke vorm van samenwerking en korte tijd later opende de Securitate een operationele procedure voor vermeende subversieve machinaties tegen hem. Van 1976 tot 1982 was hij lector Duitse literatuur in de Boekarester uitgeverij van kinderboeken Ion Creanga. In 1982 verhuisde hij naar de Bondsrepubliek Duitsland en sindsdien woonde hij in Frankfurt am Main. In 1993 verzorgde hij de Frankfurter poëzie colleges aan de Goethe Universiteit in 1997 was hij gastdocent aan het Dartmouth College en Oberlin College. Werner Söllner werd als schrijver van gedichten beïnvloed door het werk van Paul Celan is sterk, evenals door Hölderlin, Rilke, Benn, Huchel, soms Brecht, Rolf Dieter Brinkmann en Reiner Kunze.
Der Schlaf des Trommlers
Nacht, gelb
von Gewittern, die Häuser
sind leer, im kühlen Grund
wo der Holunder sich hält
schlafen die Schläfer
sich aus der Welt
Aber der Hüter geht
unruhig, im flackernden Traum
geht er schwer, er rührt
die Trommeln aus Stein
und ruft mit der Schierlingsposaune
das verstreute Gebein
Sie stehn auf
und kauen den Mohn, sie reden
mit dem unruhigen Vieh, sie fragen
die Mäuse nach Brot
und ziehen eiserne Nägel
sich aus dem Tod
Grund, kühl
vom Vergessen, da war ich
mit Pechmarie, hatte Liebstöckel
im Mund, im hölzernen Kleid
steht der Trommler
in zerrissener Zeit
Was bleibt
Das Haus der Welt ist schlecht gebaut,
ich sitze krumm und schief darin.
Ach Sprache, meine stumme Braut,
sag mir, wo ich zuhause bin.
Hier steht ein Bett, ein Stuhl, ein Tisch,
da ist noch Brot und dort ist Wein.
Was bleibt? Versteinertes Gemisch
aus Sätzen vom Lebendigsein.
Der Sinn der Wörter ist die Haut,
die langsam auseinanderfällt.
Ach Sprache, meine stumme Braut –
das Aug weint, was die Silbe hält.
Werner Söllner (Arad, 10 november 1951)