Jaap Robben, Anne Carson

De Nederlandse dichter, schrijver en theatermaker Jaap Robben werd geboren in Oosterhout op 22 juni 1984. Zie ook alle tags voor Jaap Robben op dit blog.

 

Buurmeisje

Ik durf niet
met haar te praten
omdat ze dan misschien
aan mijn lippen
zou kunnen zien
dat die elke dag met haar
een uurtje willen kussen.

We slapen wel al naast elkaar
in één enorm bed
ook al staat daar nog
een muurtje tussen.

 

Het begin en het eind van alles

Uit de dakgoot
valt een druppel
middenin
een volle emmer.

Een kring rolt naar de rand,
rimpelt terug
en verdwijnt weer
in zichzelf.

 

Zij, ik en men

Jij was altijd ergens.

Nu ben je voor sommigen
de reden om door te lopen
omdat zij hopen dat jij wacht
achter elke volgende straathoek.

*

De boeken die ik van je leende,
schuif ik alfabetisch
tussen de mijne.

Onwennig staan ze daar,
drie nieuwe tegels
die pas voor de volgende bewoner
bij de stoep gaan horen.

 

Jaap Robben (Oosterhout, 22 juni 1984)

 

De Canadese dichteres, essayiste en vertaalster Anne Carson werd geboren op 21 juni 1950 in Toronto. Zie ook alle tags voor Anne Carson op dit blog.

 

Apostelstad

Na je dood.
Waaide het elke dag.
Elke dag.
Hield ons tegen als een muur.
Wij liepen.
Zijwaarts tegen elkaar schreeuwend.
Over de weg.
Het was nutteloos.
De ruimtes tussen ons.
Werden hard.
Het zijn lege ruimtes.
En toch zijn ze solide.
En zwart en zwaar.
Als openingen tussen de tanden.
Van een oude vrouw.
Je wist dat jaren geleden.
Toen ze mooi.
Was, de zenuwen in haar rond wervelden als paleisvuur.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Anne Carson (Toronto, 21 juni 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e juni ook mijn blog van 22 juni 2020 en eveneens mijn blog van 22 juni 2019 en ook mijn blog van 22 juni 2018 en ook mijn blog van 22 juni 2014 deel 1.

Solstice (Emery George), Anne Carson

 

Bij de zomerzonnewende

 

Max Pechstein, Sonnenuntergeng an der See, 1921

 

Solstice

When the music, warm of a summer’s gleaming,
dies away, tuned with the revolving seasons,
when the trees, rich orchards and leaves arc showing
polychrome lesions;

when the light moves: glorious sun reflected,
colors stir bright, deeper than eyes had caught them
in the green; black earth is a source of sunlight
deep into autumn;

when you then feel chill and the days grow weaker,
as the elm trees worship a light departing,
when the hoar frost pinches the leaves; your eyes are
no longer smarting;

when the sky grows pale with receding mornings;
on the pool float leaves of a flagstone pavement;
white the sky; strong branches are silhouetted
—sculptural moment—:

 

Emery George (Boedapest, 8 mei 1933)
Boedapest

 

De Canadese dichteres, essayiste en vertaalster Anne Carson werd geboren op 21 juni 1950 in Toronto. Zie ook alle tags voor Anne Carson op dit blog.

 

Kort praatje over groot en klein

Grote dingen zijn wind, kwaad, een goed vechtpaard,
voorzetsels, onuitputtelijke liefde, de manier waarop mensen
hun koning kiezen. Kleine dingen zijn vuil,
de namen van filosofiescholen, humeur en
geen humeur hebben, de juiste tijd. Er
zijn doorgaans meer grote dingen dan
kleine dingen, er zijn echter meer kleine dingen
dan ik hier heb geschreven, maar het is
ontmoedigend om ze op te noemen. Als ik
bedenk dat je dit leest, wil ik niet
dat je gevangen wordt genomen,
afgescheiden door prikkeldraad bekleed met glas
uit je leven zelf, zoals een zekere Elektra.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Anne Carson (Toronto, 21 juni 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juni ook mijn blog van 21 juni 2020 en eveneens mijn blog van 21 juni 2019 en ookmijn blog van 21 juni 2014 deel 1, en deel 2 en eveneens deel 3.

Yesterday (W. S. Merwin), Vikram Seth, Anne Carson

 

Bij Vaderdag

 

The Foundation door Cbabi Bayoc, 2012

 

Yesterday

My friend says I was not a good son
you understand
I say yes I understand

he says I did not go
to see my parents very often you know
and I say yes I know

even when I was living in the same city he says
maybe I would go there once
a month or maybe even less
I say oh yes

he says the last time I went to see my father
I say the last time I saw my father

he says the last time I saw my father
he was asking me about my life
how I was making out and he
went into the next room
to get something to give me

oh I say
feeling again the cold
of my father’s hand the last time
he says and my father turned
in the doorway and saw me
look at my wristwatch and he
said you know I would like you to stay
and talk with me

oh yes I say

but if you are busy he said
I don’t want you to feel that you
have to
just because I’m here

I say nothing

he says my father
said maybe
you have important work you are doing
or maybe you should be seeing
somebody I don’t want to keep you

I look out the window
my friend is older than I am
he says and I told my father it was so
and I got up and left him then
you know

though there was nowhere I had to go
and nothing I had to do

 

W. S. Merwin (30 september 1927 – 15 maart 2019)

 

De Indische dichter en schrijver Vikram Seth werd geboren op 20 juni 1952 in Kolkata. Zie ook alle tags voor Vikram Seth op dit blog.

 

Round And Round

After a long and wretched flight
That stretched from daylight into night,
Where babies wept and tempers shattered
And the plane lurched and whiskey splattered
Over my plastic food, I came
To claim my bags from Baggage Claim

Around, the carousel went around
The anxious travelers sought and found
Their bags, intact or gently battered,

But to my foolish eyes what mattered
Was a brave suitcase, red and small,
That circled round, not mine at all.

I knew that bag. It must be hers.
We hadnt met in seven years!
And as the metal plates squealed and clattered
My happy memories chimed and chattered.
An old man pulled it of the Claim.
My bags appeared: I did the same.

 

Distressful Homonyms

Since for me now you have no warmth to spare
I sense I must adopt a sane and spare

Philosophy to ease a restless state
Fuelled by this uncaring. It will state

A very meagre truth: love like the rest
Of our emotions, sometimes needs a rest.

Happiness, too, no doubt; and so, why even

Hope that ’the course of true love’ could run even?

 

How Rarely These Few Years

How rarely all these few years, as work keeps us aloof,
Or fares, or one thing or another,
Have we had days to spend under our parents’ roof:
Myself my sister, and my brother.

All five of us will die; to reckon from the past
This flesh and blood is unforgiving.
What’s hard is that just one of us will be the last
To bear it all and go on living.

 

Vikram Seth (Kolkata, 20 juni 1952)

 

De Canadese dichteres, essayiste en vertaalster Anne Carson werd geboren op 21 juni 1950 in Toronto. Zie ook alle tags voor Anne Carson op dit blog.

 

Boek van Jesaja, deel I

1.
Jesaja werd boos wakker.
Klapperend aan Jesaja’s oren zwarte vogelgezang nee het was woede.
God had de oren van Jesaja gevuld met angels.
Ooit waren God en Jesaja vrienden.
God en Jesaja spraken altijd ’s nachts, Jesaja haastte zich de tuin in.
Ze spraken onder de Tak, de nacht stroomde naar beneden.
Van de voetzool tot het hoofd zou God Jesaja laten rinkelen.
Jesaja had God liefgehad en nu veranderde zijn liefde in pijn.
Jesaja wilde een naam voor de pijn, hij noemde het zonde.
Nu was Jesaja een man die geloofde dat hij een natie was.
Jesaja noemde de natie Juda en de zonde Juda’s toestand.
Binnenin Jesaja zag God de wereldkaart branden.
Jesaja en God zagen de dingen anders, ik kan je alleen hun daden vertellen.
Jesaja sprak het volk toe.
De broosheid van de mens! riep Jesaja.
De natie bewoog zich in zijn bolster en sliep weer.
Twee plakken bloederig vlees lagen als vleugels op zijn ogen gevouwen.
Als een hard glanzend schilderij sliep de natie.
Wie kan een nieuwe angst uitvinden?
Toch heb ik de zonde uitgevonden, dacht Jesaja, terwijl hij met zijn hand over de knoppen ging.
En dan, vanwege een grote aantrekkingskracht tussen hen…
waar Jesaja de rest van zijn leven (voor en tegen) tegen vocht —
Verbrijzelde God Jesaja’s onverschilligheid.
God waste het haar van Jesaja in vuur.
God nam zijn intrek.
Van onder zijn vleesvleugels luisterde de natie.
Jij, zei Jesaja.
Geen antwoord.
Ik kan je niet horen, sprak Jesaja sprak opnieuw onder de Tak.
Licht bleekte de nachtruimte open.
God arriveerde.
God sloeg Jesaja als glas door elke holte van zijn natie.
Leugenaar! zei God.
Jesaja legde zijn handen op zijn jas, hij legde zijn hand op zijn gezicht.
Jesaja is een kleine man, zei Jesaja, maar geen leugenaar.
God beheerste zich.
En dat was dus hun contract.
Broos aan beide kanten, niet liegen.
Jesaja’s vrouw kwam naar de deuropening, de deurposten waren verschoven.
Wat is dat geluid? zei de vrouw van Jesaja.
De vreze des Heren, zei Jesaja.
Hij grijnsde in het donker, ze ging weer naar binnen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Vikram Seth (Kolkata, 20 juni 1952)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e juni ook mijn blog van 20 juni 2020 en eveneens mijn blog van 20 juni 2019 en ook mijn blog van 20 juni 2015 deel 2.

Wijding aan mijn vader (Karel van de Woestijne), Ed Leeflang, Anne Carson

Bij vaderdag

 

Selbstporträt mit Sohn door Hans Northmann, ca. 1930

 

Wijding aan mijn vader

o Gij, die kommrend sterven moest, en Váder waart,
en míj liet leven, en me teder léerde leven
met uw zacht spreken, en uw strelend handen-beven,
en, toen ge stierft, wat late zon op uwe baard;

¬ ik, die thans ben als een die in de avond vaart,
en moe de riemen rusten laat, alleen gedreven
door zoele zomer-winden in de lage reven,
en die soms avond-zoete water-bloemen gaêrt,

en zingt soms, onverschillig; en zijn zangen glijden
wijd-suizend over ’t matte water, en de weiden
zijn luistrend, als naar eigen adem, naar zijn lied…

Zó vaart mij leve’ in vrede en waan van dóod begeren
tot, wijlend in de spiegel-rust van dieper meren,
neigend, naar mijn aangezicht uw aangezichte ziet.

 

Karel van de Woestijne (10 maart 1878 – 24 augustus 1929)
Gent, de geboorteplaats van Karel van de Woestijne

 

De Nederlandse dichter Ed Leeflang werd geboren op 21 juni 1929 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Ed Leeflang op dit blog.

De Weide

Een kalme man brengt mij een bus:
of ik het etiket wil controleren.
Hij vraagt of er dan verder niemand komt.

Na een kwartier zie ik hem terugkeren
in een witte doktersjas. Hij heeft wat zwaars
of lichts onder een zwarte doek maar torst dat
misschien uit eerbied zichtbaar;
een ernstig laborant met veel van een
onbegrepen of van schijn tot wezen
opgeklommen goochelaar.

Wij dalen samen in een afgemeten pas
een lang duinpad af; hij voorop.
Dan meldt hij dat ik op het pad
moet blijven staan; zelf zal hij
een grazig en zeer groen grasveld opgaan.
Er vliegen meeuwen van op en roeken.

Een groot strooivat zwaait hij met kracht,
beloopt het midden van de weide en doet
lichte uitvallen naar de hoeken.

Er staat een bries. Gruizig poeder stuift
me in het gezicht, maar ik doe mijn ogen
opzettelijk niet dicht.

Hij komt me opzoeken en zegt:
uw vader is verstrooid. Hij stelt me voor
om nog wat na te blijven.

Meeuwen en roeken strijken langzaamaan weer neer.
Wij staan daar zwijgende een tijd nog op dat pad.
En dan niet meer.

 

De grote dromen

De kleine dromen gehoorzamen nog,
de grote worden onhandelbaar als ligstoelen
die niet open willen, een reservewiel
dat zich losrukt en wegrolt, mokkende dieren
die om hun temmer sluipen.

Ik heb het verbruid bij de grote dromen.
Omdat ik een dichtgetimmerd kasteel
in een verlaten park heb gezien en het bordes
heb bestegen, weet ik wat dat zeggen wil:
rododendronstruiken forceren de ramen,
niets houdt het liefdeloze van de
losgebroken takken tegen.

En eens wilde je macht over de nachtwind;
dat hij de vogels onder de bruggen geruststelde
en waar het zo uitkwam een dekzeil goed legde
op de voorbijkomende schepen.

De grote ordening wordt verloren,
geen enkele droom zal zich gedragen tenslotte
en zoveel bladeren aan bomen worden geboren
om met de altijd al willoze wind mee te spotten,
dat het inkt en slapeloosheid kost
niet bij de aarde te horen.

 

Stand

Op de brug achteromkijkend in de bus
zie ik hoe het stadje verdwijnt,
een toreneindspel met ongelijke lopers.

Iemand zit daar, denkt en doet geen zet
en laat de stukken jaren staan.

Denken en tijdnood zijn even heilig.
Men komt intussen nergens aan.
Dat is een wet.

 

Ed Leeflang (21 juni 1929 – 17 maart 2008)

 

De Canadese dichteres, essayiste en vertaalster Anne Carson werd geboren op 21 juni 1950 in Toronto. Zie ook alle tags voor Anne Carson op dit blog.

Kort praatje over geisha’s

De kwestie van geisha’s en seks is altijd complex geweest.
Sommigen doen het, anderen niet. In feite waren. zoals u weet, de eerste
geisha’s mannen (narren en drummers). Hun gewaagde
geklets maakte de gasten aan het lachen. Maar tegen 1780 betekende “geisha”
vrouw en de glamoureuze handel van de thee-
huizen was onder controle van de regering gebracht.
Sommige geisha’s waren kunstenaars en noemden zichzelf
“wit”. Andere met bijnamen zoals “kat” en
“tuimelaar” zetten elke avond hutjes op in de wijde
rivierbedding, om bij zonsopgang te verdwijnen. Het belangrijkste
was, iemand om naar te verlangen. Ofwel het
dekbed was lang, of de nacht was te lang, of
je kreeg deze plek om te slapen of die
plek om te slapen, iemand om op te wachten tot
zij langs komt en het gras beweegt,
een tomaat in haar handpalm.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Anne Carson (Toronto, 21 juni 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juni ook mijn blog van 21 juni 2019 en ook mijn blog van 21 juni 2014 deel 1, en deel 2 en eveneens deel 3.

Ed Leeflang, Thomas Blondeau, Adam Zagajewski, Anne Carson, Ian McEwan, Alon Hilu, Jean-Paul Sartre, Stanley Moss, Machado de Assis

De Nederlandse dichter Ed Leeflang werd geboren op 21 juni 1929 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Ed Leeflang op dit blog.

Vakantiekolonie

Dertien boterhammen had de jongen gegeten;
hij mocht boven tachtig kinderen op tafel staan
en keek gelukkig in het rond. De zuster zei
dat je ook zoveel moest eten; dan ging bronchitis over,
want dan kwam je aan.

Dat je van heimwee aandrang krijgt
stond denkelijk niet in de handboeken.
Niet eens misprijzend schept de zuster
een natte hoop uit je spijlenbed;
’s middags moet je tot je moe wordt rusten.

Later zit je naast haar op het strand –
ze leest en doodgaan is hier verboden –
je wil niet scheppen, de zandvormen
van thuis zou je hier liever willen missen,
het rondje, de groene, het hartje, de rode.

Niet ver uit de kust spelen, op en onder.
de scholen bruinvissen. Daar is ook de echte
geheimzinnigheid van mooi weer.

Alleen op een vage feestdag is
bezoek van besluitelozen toegestaan.
Waar zullen ze eens met je heen gaan.

Als ze je na zes weken halen,
ben je niet aangekomen, wel plat gaan praten.
Nog eens weken zijn ze daar ongemakkelijk van
en tonen zich bedrogen en ontdaan.

 

De hazen

We waren in een weitje waar camille
het meeste te vertellen stond en hadden
een paal voor een waslijn in de grond gezet,
toen twee hazen uit het jonge koren dansten,
rechtop bewegend, in een aangrijpend menuet.

Dat kinderboekenhazen bleken te bestaan –
ze droegen dan wel geen parmante jassen,
maar hadden die aandoenlijke en overduidelijke
oren aan – het was zo schokkend als midden in
de goedheid of in de oudste angst voor donker
zijn te komen staan.

De schaamteloosheid van hun rondedans
en de driftige ernst van hun door
plotselinge versteningen onderbroken spel
deden ons de eigen argwanendheid en
verloren natuurlijkheid beseffen, dat
voelden wij aan onze sprakeloosheid wel.

Het voorjaar leek zelfs dreigend uit den boze
over de onschuld van de polder heen te hangen.
De dans duurde zo’n traag kwartier;
er was nog een kort leven om te blozen,
om naar de schoonheid van dit drieste dansen
te verlangen.

Ed Leeflang (21 juni 1929 – 17 maart 2008)

 

De Vlaamse dichter, schrijver en journalist Thomas Blondeau werd geboren in Poperinge op 21 juni 1978. Zie ook Zie ook alle tags voor Thomas Blondeau op dit blog

Uit: De Vaderlander

“Zoals mensen als maagd kunnen sterven, kunnen ze leven zonder ook maar één keer onderdeel te zijn geweest van iets meeslepends. Dat hoeft niet betreurenswaardig te zijn. Kijk maar naar kloosterlingen die hun mond niet kunnen houden over het genot van de berusting. Michel Quispel, de vader van David, behoorde tot het slag mensen dat niet mist wat het niet kent. Na een mislukte rechtenstudie was hij een paar jaar handelsreiziger geweest in schoonmaakmiddelen. Het stoorde hem om zo’n weinig mannelijk product te slijten, maar hij hield ervan onderweg te zijn. Om zijn aangeboren verlegenheid te overwinnen, begon hij bier te drinken. Zijn beroep gaf hem volop gelegenheid om vaak in cafés te zijn. Wanneer hij een goede voormiddag had gehad, begon hij na twaalven met drinken.
Later begon hij ongeacht zijn voormiddag na twaalven te drinken. Na het overlijden van zijn vader verkocht hij diens kruidenierswinkel en begon een café dat hij De Vaderlander doopte. Genoemd naar de zandzakjes die in de Eerste Wereldoorlog de wanden van de loopgraven tegen instorting beschermden. Hij was zo trots op deze vondst dat hij jarenlang nieuwe klanten vermoeide met zijn uitleg over het café als een wal tegen de wereld.
‘David, hebt ge tegen uw vriend al gezegd waarom uw vader zijn café zo genoemd heeft?’
‘Ja, pa.’
‘Ik bedoel niet waar het vandaan komt maar wat het symboliseert?’
‘Ja, pa!’
Eigenlijk zag David zijn vader alleen ’s ochtends bij het tandenpoetsen een glas water drinken. Zijn dictum was: ‘’s Ochtends koffie om de dag goed in de ogen te kijken en ’s middags een pint omdat het gezicht van de dag u niet aanstaat.’ Hij was een gestaag drinker die nooit tot dronkenschap verviel.
Hij leefde zogezegd op een respectabele afstand van de realiteit. Die afstand hield de middelmatige kwaliteit van zijn café, huwelijk en zijn relatie met zijn zoon op een constant niveau. Geen uitzicht op verbetering maar ook geen kans op verslechtering. Zijn alcoholisme en omgang met klanten had hem een welwillende onverschilligheid gegeven. Een manier van omgang die bestond uit glimlachen en het minimum aan inspanning om een conversatie gaande te houden. Een manier van omgaan die hij ook op zijn leven en gezin toepaste. Hij het David, die goede cijfers haalde zonder noemenswaardige inspanning, meestal zijn gang gaan. Geheel volgens zijn weinig uitgedachte filosofie dat het leven een stroom is waar je wel kunt proberen iets aan te veranderen, maar wat over het algemeen een nutteloze activiteit is want water stroomt toch altijd naar het laagste punt.”

Thomas Blondeau (21 juni 1978 – 20 oktober 2013)

 

De Poolse dichter en essayist Adam Zagajewski werd geboren op 21 juni 1945 in Lwów, het huidige Lviv. Zie ook alle tags voor Adam Zagajewski op dit blog.

Night Is a Cistern

Night is a cistern. Owls sing. Refugees tread meadow roads
with the loud rustling of endless grief.
Who are you, walking in this worried crowd.
And who will you become, who will you be
when day returns, and ordinary greetings circle round.

Night is a cistern. The last pairs dance at a country ball.
High waves cry from the sea, the wind rocks pines.
An unknown hand draws the dawn’s first stroke.
Lamps fade, a motor chokes.
Before us, life’s path, and instants of astronomy.

 

Mysticism for Beginners

The day was mild, the light was generous.
The German on the café terrace
held a small book on his lap.
I caught sight of the title:
Mysticism for Beginners.
Suddenly I understood that the swallows
patrolling the streets of Montepulciano
with their shrill whistles,
and the hushed talk of timid travelers
from Eastern, so-called Central Europe,
and the white herons standing—yesterday? the day before?—
like nuns in fields of rice,
and the dusk, slow and systematic,
erasing the outlines of medieval houses,
and olive trees on little hills,
abandoned to the wind and heat,
and the head of the Unknown Princess
that I saw and admired in the Louvre,
and stained-glass windows like butterfly wings
sprinkled with pollen,
and the little nightingale practicing
its speech beside the highway,
and any journey, any kind of trip,
are only mysticism for beginners,
the elementary course, prelude
to a test that’s been
postponed.

Vertaald door Clare Cavanagh

Adam Zagajewski (Lwów, 21 juni 1945)

 

De Canadese dichteres, essayiste en vertaalster Anne Carson werd geboren op 21 juni 1950 in Toronto. Zie ook alle tags voor Anne Carson op dit blog.

The Glass Essay

I

of the man who
left in September.
His name was Law.

My face in the bathroom mirror
has white streaks down it.
I rinse the face and return to bed.
Tomorrow I am going to visit my mother.


SHE

She lives on a moor in the north.
She lives alone.
Spring opens like a blade there.
I travel all day on trains and bring a lot of books—

some for my mother, some for me
including The Collected Works Of Emily Brontë.
This is my favourite author.

Also my main fear, which I mean to confront.
Whenever I visit my mother
I feel I am turning into Emily Brontë,

my lonely life around me like a moor,
my ungainly body stumping over the mud flats with a look of transformation
that dies when I come in the kitchen door.
What meat is it, Emily, we need?

Anne Carson (Toronto, 21 juni 1950)

 

De Britse schrijver Ian McEwan werd op 21 juni 1948 geboren in de Engelse garnizoensplaats Aldershot. Zie ook alle tags voor Ian McEwan op dit blog.

Uit:Machines Like Me

“He stood before me, perfectly still in the gloom of the winter’s afternoon. The debris of the packaging that had protected him was still piled around his feet. He emerged from it like Botticelli’s Venus rising from her shell. Through the north-facing window, the diminishing light picked out the outlines of just one half of his form, one side of his noble face. The only sounds were the friendly murmur of the fridge and a muted drone of traffic. I had a sense then of his loneliness, settling like a weight around his muscular shoulders. He had woken to find himself in a dingy kitchen, in London SW9 in the late twentieth century, without friends, without a past or any sense of his future. He truly was alone. All the other Adams and Eves were spread about the world with their owners, though seven Eves were said to be concentrated in Riyadh.
As I reached for the light switch I said, ‘How are you feeling?’
He looked away to consider his reply. ‘I don’t feel right.’
This time his tone was flat. It seemed my question had lowered his spirits. But within such microprocessors, what spirits?
‘What’s wrong?’
‘I don’t have any clothes. And—’
‘I’ll get you some. What else?’
‘This wire. If I pull it out it will hurt.’
‘I’ll do it and it won’t hurt.’
But I didn’t move immediately. In full electric light I was able to observe his expression, which barely shifted when he spoke. It was not an artificial face I saw, but the mask of a poker player. Without the lifeblood of a personality, he had little to express. He was running on some form of default program that would serve him until the downloads were complete. He had movements, phrases, routines that gave him a veneer of plausibility. Minimally, he knew what to do, but little else. Like a man with a shocking hangover.
I could admit it to myself now – I was fearful of him and reluctant to go closer. Also, I was absorbing the implications of his last word. Adam only had to behave as though he felt pain and I would be obliged to believe him, respond to him as if he did. Too difficult not to. Too starkly pitched against the drift of human sympathies. At the same time I couldn’t believe he was capable of being hurt, or of having feelings, or of any sentience at all. And yet I had asked him how he felt. His reply had been appropriate, and so too my offer to bring him clothes. And I believed none of it. I was playing a computer game. But a real game, as real as social life, the proof of which was my heart’s refusal to settle and the dryness in my mouth.”

Ian McEwan (Aldershot, 21 juni 1948)
Cover

 

De Israëlische schrijver Alon Hilu werd geboren op 21 juni 1972 in Jaffa. Zie ook alle tags voor Alon Hilu op dit blog.

Uit: Death of a Monk

“There were long-sleeved dresses adorned with feathers, and dresses ornamented with shiny beads and shells, and I would draw the choice cloths to my chest and inhale their fragrance, and when Maman was certain that no evil eyes were watching us, waiting to tell Father about our forbidden acts, she would remove the brooch pinning up her tresses in one swift motion, freeing her hair to flow to her waist, and then she would remove my tunic, momentarily fearful of my naked body dotted with the mysterious pores, and she would wrap me in an evening gown of her own choosing, a gown that covered my legs all the way to the toes and twisted around my arms and, in order to enhance the excitement, she would slip a pair of black, patent-leather shoes over my small feet with the disputatious toes, commanding me to sit upon her bed while she passed a variety of powders and coloured lotions over my face, after which I would stand before her glowing visage. Not a soul knew of the garments I would don from time to time, not even the servants toiling in our home. Once, only once, while we were under the mistaken impression that he was off somewhere tending to one of his numerous business concerns, Father returned home early. His shoes hammered the marble floor as he rounded the fish pond, while Maman rushed frantically to strip me of my gown and remove the spots of makeup, almost ripping the expensive fabrics from my body so that Father would not catch us in our misconduct, and when he entered and found me in the room, sitting upon his bed, he grabbed hold of me at once by the forearm and faced us, awaiting our explanation. She would not grant me the wink of an eye confirming our complicit secret, not even the quickest flash of mischief between conspirators: Maman rushed to inform him of my conduct during his absence, how I had come to her and bothered her and recited coarse poetry to her learned from the boys at the Talmud Torah, how I was uncouth and uncultured, more evil even than the wild Bedouin who plundered our caravans, and that my place was not in the pampering bedroom of my childhood, but in the prison dungeon beneath the Saraya fortress, seat of the governor of Damascus, where the cries of tortured prisoners could be heard each night.”

Alon Hilu (Jaffa, 21 juni 1972)
Cover


De Franse schrijver Jean Paul Sartre werd geboren op 21 juni 1905 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jean-Paul Sartre op dit blog.

Uit: Le Mur


« On nous poussa dans une grande salle blanche, et mes yeux se mirent à cligner parce que la lumière leur faisait mal. Ensuite, je vis une table et quatre types derrière la table, des civils, qui regardaient des papiers. On avait massé les autres prisonniers dans le fond et il nous fallut traverser toute la pièce pour les rejoindre. Il y en avait plusieurs que je connaissais et d’autres qui devaient être étrangers. Les deux qui étaient devant moi étaient blonds avec des crânes ronds, ils se ressemblaient : des Français, j’imagine. Le plus petit remontait tout le temps son pantalon : c’était nerveux.
Ça dura près de trois heures ; j’étais abruti et j’avais la tête vide mais la pièce était bien chauffée et je trouvais ça plutôt agréable : depuis vingt-quatre heures, nous n’avions pas cessé de grelotter. Les gardiens amenaient les prisonniers l’un après l’autre devant la table. Les quatre types leur demandaient alors leur nom et leur profession. La plupart du temps ils n’allaient pas plus loin – ou bien alors ils posaient une question par-ci, par-là : “As-tu pris part au sabotage des munitions ?” Ou bien : “Où étais-tu le matin du 9 et que faisais-tu ?” Ils n’écoutaient pas les réponses ou du moins ils n’en avaient pas l’air : ils se taisaient un moment et regardaient droit devant eux puis ils se mettaient à écrire. Ils demandèrent à Tom si c’était vrai qu’il servait dans la Brigade internationale : Tom ne pouvait pas dire le contraire à cause des papiers qu’on avait trouvés dans sa veste. À Juan ils ne demandèrent rien, mais, après qu’il eut dit son nom, ils écrivirent longtemps.
“C’est mon frère José qui est anarchiste, dit Juan. Vous savez bien qu’il n’est plus ici. Moi je ne suis d’aucun parti, je n’ai jamais fait de politique”.
Ils ne répondirent pas. Juan dit encore :
“Je n’ai rien fait. je ne veux pas payer pour les autres”.
Ses lèvres tremblaient. Un gardien le fit taire et l’emmena. C’était mon tour :
“Vous vous appelez Pablo lbbieta ?”
Je dis que oui.
Le type regarda ses papiers et me dit :
“Où est Ramon Gris ?”
– Je ne sais pas.”

Jean-Paul Sartre (21 juni 1905 – 15 april 1980)

 

De Amerikaanse dichter, uitgever en kunsthandelaar Stanley Moss werd geboren in Woodhaven, New York op 21 juni 1925. Zie ook alle tags voor Stanley Moss op dit blog.

Psalm

God of paper and writing, God of first and last drafts,
God of dislikes, god of everyday occasions—
He is not my servant, does not work for tips.
Under the dome of the roman Pantheon,
God in three persons carries a cross on his back
as an aging centaur, hands bound behind his back, carries Eros.
Chinese God of examinations: bloodwork, biopsy,
urine analysis, grant me the grade of fair in the study of dark holes,
fair in anus, self-knowledge, and the leaves of the vagina
like the pages of a book in the vision of Ezekiel.
May I also open my mouth and read the book by eating it,
swallow its meaning. My Shepherd, let me continue to just pass
in the army of the living,
keep me from the ranks of the excellent dead.
It’s true I worshiped Aphrodite
who has driven me off with her slipper
after my worst ways pleased her.
I make noise for the Lord.
My Shepherd, I want, I want, I want.

 

Bright Day

I sing this morning: Hello, hello.
I proclaim the bright day of the soul.
The sun is a good fellow,
the devil is a good guy, no deaths today I know.
I live because I live. I do not die because I cannot die.
In Tuscan sunlight Masaccio
painted his belief that St. Peter’s shadow
cured a cripple, gave him back his sight.
I’ve come through eighty-five summers. I walk in sunlight.
In my garden, death questions every root, flowers reply.
I know the dark night of the soul
does not need God’s eye,
as a beggar does not need a hand or a bowl.

Stanley Moss (Woodhaven, 21 juni 1925)

 

De Braziliaanse schrijver Joaquim Maria Machado de Assis werd geboren in Rio de Janeiro op 21 juni 1839. Zie ook alle tags voor Machado de Assis op dit blog.

Uit: The Posthumous Memoirs of Brás Cubas (Vertaald door Gregory Rabassa)

“Now that I’ve mentioned my two uncles, let me make a short genealogical outline here.
The founder of my family was a certain Damiao Cubas, who flourished in the first half of the eighteenth century. He was a cooper by trade, a native of Rio de Janeiro, where he would have died in penury and obscurity had he limited himself to the work of barrel-making. But he didn’t. He became a farmer. He planted, harvested, and exchanged his produce for good, honest silver patacas until he died, leaving a nice fat inheritance to a son, the licentiate Luis Cubas. It was with this young man that my series of grandfathers really begins–the grandfathers my family always admitted to–because Damiao Cubas was, after all, a cooper, and perhaps even a bad cooper, while Luis Cubas studied at Coimbra, was conspicuous in affairs of state, and was a personal friend of the viceroy, Count da Cunha.
Since the surname Cubas, meaning kegs, smelled too much of cooperage, my father, Damiao’s great-grandson, alleged that the aforesaid surname had been given to a knight, a hero of the African campaigns, as a reward for a deed he brought off: the capture of three hundred barrels from the Moors. My father was a man of imagination; he flew out of the cooperage on the wings of a pun. He was a good character, my father, a worthy and loyal man like few others. He had a touch of the fibber about him, it’s true, but who in this world doesn’t have a bit of that? It should be noted that he never had recourse to invention except after an attempt at falsification. At first he had the family branch off from that famous namesake of mine, Captain-Major Brás Cubas, who founded the town of Sao Vicente, where he died in 1592, and that’s why he named me Brás. The captain-major’s family refuted him, however, and that was when he imagined the three hundred Moorish kegs.
A few members of my family are still alive, my niece Venancia, for example, the lily of the valley, which is the flower for ladies of her time. Her father, Cotrim, is still alive, a fellow who … But let’s not get ahead of events. Let’s finish with our poultice once and for all.“

Machado de Assis (21 juni 1839 – 29 september 1908)
Cover


Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juni ook mijn blog van 21 juni 2014 deel 1, en deel 2 en eveneens deel 3.

Ed Leeflang, Thomas Blondeau, Adam Zagajewski, Anne Carson, Ian McEwan, Alon Hilu, Jean-Paul Sartre, Stanley Moss, Machado de Assis

De Nederlandse dichter Ed Leeflang werd geboren op 21 juni 1929 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Ed Leeflang op dit blog.

 

Voor de sopraan

Een vrolijke familie de pioenen,
van de bollebozen die geen leed verkroppen,
volle harten en onnozel, gulzig in de lippen,
sierlijk in verliefd gespreide vingers,
doende doende in het rond te zoenen.

Zomer wordt het nooit zonder pioenen
te bezingen, jou, mij, jullie en ook u,
regen die ze schudt, ieder dol en dommer
van de lente, terwijl schoenen, paraplu
van die overoude droeve dingen bleven
uit die tijden, nu wij zomaar en hoognodig
mee met de pioenen moeten bloeien,
doof en blozend en terzijde.

 

In de ton

Maakt het uit wie het dicht
de wind of een ander, zijn slepende regels
stemmen niet hondser en wie ze nog opschrijft
is mij om het even, de stad raakt vergeten.
Wie het je aanzegt, lood om oud ijzer.

Maakt het je enig verschil waar ze bleven
de zomer de schemer november de dagen.
Kan het je schelen wie in je huizen
voetvegen narrige wezens windvanen,
als het hier binnen zingt van de regen
buien en avonden lang op je duigen.

 

Najaar

Ze hadden het recht van overpad,
honden, geweren. Ze keken binnen,
lachten zowaar en schikten
hun lege tassen. Hun rode koppen
telden we voor ze verdwenen
in de nog dampende velden.
We aten ons brood, lazen bladen.
Tegen het donker kwamen ze terug
beladen met hangende poten.
We gingen naar bed, lagen wakker,
hatend omdat ze bestonden.

 

Ed Leeflang (21 juni 1929 – 17 maart 2008)
Portret door Rein Dool, 1982

 

De Vlaamse dichter, schrijver en journalist Thomas Blondeau werd geboren in Poperinge op 21 juni 1978. Zie ook Zie ook alle tags voor Thomas Blondeau op dit blog.

Uit: Donderhart

“Eva twijfelde even maar toen ze Max zag glimlachen, krulden ook haar mondhoeken omhoog. Max stond op, en kuste haar wang. Hij deed een stap naar achter en keek naar haar. Ze was afgevallen. Ze was altijd slank geweest, maar de plooien bij haar ogen en mondhoeken waren nu nog zichtbaarder geworden.
Eva uit zijn gedachten schrappen was niet makkelijk geweest. Ze was al tien jaar zangeres van een band die bij ieder album nog meer platen verkocht en nog meer zalen deed volstromen. Vlak na hun breuk spotte haar roem met zijn liefdesverdriet. Soms nam die hoon paranoïde vormen aan. Was ze even uit zijn aandacht verdwenen, dan hoorde hij opeens haar stem op de radio terwijl de kappersschaar over zijn hoofd gleed. ’s Nachts in de snackbar danste ze op het tv-scherm dat de wachtenden moest vermaken. De etalages van kiosken, de rijen affiches op blinde muren reproduceerden haar bestraffende blik in oneindig veelvoud.
Om het vergeten makkelijker te maken, had Max de muziekzenders van zijn tv gewist. Hij luisterde bijna alleen nog maar naar klassieke muziek en zijn autoradio was zo geprogrammeerd dat het gevaar van opdringerige herinneringen tot een minimum was gereduceerd.
De tijdschriftenkast op de redactie van Criterium kon hij natuurlijk niet censureren. Wanneer er een nieuw album uit was, zag hij een maand lang Eva’s nieuwe look opduiken op de voorpagina van de concurrerende bladen. Hij had geluk dat popmuziek nog steeds zelden toegang vond tot de kolommen van zijn tijdschrift. In de jaren dat Max voor Criterium werkte, was de band slechts één keer door het blad geïnterviewd. Hij had zijn ogen over de tekst laten glijden, zoekend naar woorden als ‘vriendje’, ‘ex’ of ‘lief’ maar kon niks vinden.
Behalve wat oude vrienden wist niemand uit Max’ omgeving van zijn tijd met Eva af. Véronique vertelde hij het pas toen ze elkaar al twee jaar kenden. Eerst geloofde ze het niet. Eens ze overtuigd was, vroeg ze of hij Eva nog wel eens zag. Dat ze een keer langs moest komen. Max snauwde haar af. Véronique was er niet meer over begonnen.
‘Londen, meneer Gosset, dat brengt mij hier. Evenals u, neem ik aan.’ Door Max’ overdreven formele toon over te nemen, gaf ze blijk van een mondigheid die nieuw was voor hem. Bij het uitspreken van zijn achternaam had ze zelfs een kleine buiging gemaakt. Ze had iets smalends, arrogants over zich gekregen. Was het een uitwas van de ijdelheid die vroeger slechts sluimerend bij haar aanwezig was geweest? “

 

Thomas Blondeau (21 juni 1978 – 20 oktober 2013)


De Poolse dichter en essayist Adam Zagajewski werd geboren op 21 juni 1945 in Lwów, het huidige Lviv. Zie ook alle tags voor Adam Zagajewski op dit blog.

 

Poetry searches for radiance

Poetry searches for radiance,
poetry is the kingly road
that leads us farthest.
We seek radiance in a gray hour,
at noon or in the chimneys of the dawn,
even on a bus, in November,
while an old priest nods beside us.

The waiter in a Chinese restaurant bursts into tears
and no one can think why.
Who knows, this may also be a quest,
like that moment at the seashore,
when a predatory ship appeared on the horizon
and stopped short, held still for a long while.
And also moments of deep joy

and countless moments of anxiety.
Let me see, I ask.
Let me persist, I say.
A cold rain falls at night.
In the streets and avenues of my city
quiet darkness is hard at work.
Poetry searches for radiance.

 

Ravenna

This sleepy little town was once the empire’s center.
This baker was Caesar’s baker.
This fire flamed high.
This tailor hunched over cloth of gold.
This oriole sang in the language of the gods.

Ravenna is quiet, botanical.
Thrushes hop over its flat earth.
Bikes chat together casually like deaf-mutes.
A sluggish train from Ferrara enters the station.
Two German girls squabble: how to say solitude?

These bricks touched fingers.
These fingers touched iron and trees.
These acacias climbed romanesque vaults.
Ravenna’s bookmark lies in a herbarium of guidebooks,
and waits, just keeps on waiting.

A golden flame still smoulders in mosaics,
one day it will doubtless go out.
A single match may serve
to kindle it again.
A single moment’s concentration.
Is that so?

 

Vertaald door Clare Cavanagh

 

Adam Zagajewski (Lwów, 21 juni 1945)

 

De Canadese dichteres, essayiste en vertaalster Anne Carson werd geboren op 21 juni 1950 in Toronto. Zie ook alle tags voor Anne Carson op dit blog.

 

Apostle Town

After your death.
It was windy every day.
Every day.
Opposed us like a wall.
We went.
Shouting sideways at one another.
Along the road.
It was useless.
The spaces between us.
Got hard.
They are empty spaces.
And yet they are solid.
And black and grievous.
As gaps between the teeth.
Of an old woman.
You knew years ago.
When she was.
Beautiful the nerves pouring around in her like palace fire.

 

Short Talk on Major and Minor

Major things are wind, evil, a good fighting horse,
prepositions, inexhaustible love, the way people
choose their king. Minor things include dirt,
the names of schools of philosophy, mood and
not having a mood, the correct time. There
are more major things than minor things
overall, yet there are more minor things
than I have written here, but it is
disheartening to list them. When I
think of you reading this I do not
want you to be taken captive,
separated by a wire mesh lined with glass
from your life itself, like some Elektra.

 

Anne Carson (Toronto, 21 juni 1950)

 

De Britse schrijver Ian McEwan werd op 21 juni 1948 geboren in de Engelse garnizoensplaats Aldershot. Zie ook alle tags voor Ian McEwan op dit blog.

Uit: Nutshell

“So here I am, upside down in a woman. Arms patiently crossed, waiting, waiting and wondering who I’m in, what I’m in for. My eyes close nostalgically when I remember how I once drifted in my translucent body bag, floated dreamily in the bubble of my thoughts through my private ocean in slow-motion somersaults, colliding gently against the transparent bounds of my confinement, the confiding membrane that vibrated with, even as it muffled, the voices of conspirators in a vile enterprise. That was in my careless youth. Now, fully inverted, not an inch of space to myself, knees crammed against belly, my thoughts as well as my head are fully engaged. I’ve no choice, my ear is pressed all day and night against the bloody walls. I listen, make mental notes, and I’m troubled. I’m hearing pillow talk of deadly intent and I’m terrified by what awaits me, by what might draw me in.
I’m immersed in abstractions, and only the proliferating relations between them create the illusion of a known world. When I hear “blue,” which I’ve never seen, I imagine some kind of mental event that’s fairly close to “green”—which I’ve never seen. I count myself an innocent, unburdened by allegiances and obligations, a free spirit, despite my meagre living room. No one to contradict or reprimand me, no name or previous address, no religion, no debts, no enemies. My appointment diary, if it existed, notes only my forthcoming birthday. I am, or I was, despite what the geneticists are now saying, a blank slate. But a slippery, porous slate no school­room or cottage roof could find use for, a slate that writes upon itself as it grows by the day and becomes less blank. I count myself an innocent, but it seems I’m party to a plot. My mother, bless her unceasing, loudly squelching heart, seems to be involved.
Seems, Mother? No, it is. You are. You are involved. I’ve known from my beginning. Let me summon it, that moment of creation that arrived with my first concept. Long ago, many weeks ago, my neural groove closed upon itself to become my spine and my many million young neurons, busy as silkworms, spun and wove from their trailing axons the gorgeous golden fabric of my first idea, a notion so simple it partly eludes me now. Was it me? Too self-loving. Was it now? Overly dramatic. Then something antecedent to both, containing both, a single word mediated by a mental sigh or swoon of acceptance, of pure being, something like—this? Too precious. So, getting closer, my idea was To be. Or if not that, its grammatical variant, is. This was my aboriginal notion and here’s the crux—is. Just that. In the spirit of Es muss sein. The beginning of conscious life was the end of illusion, the illusion of non-being, and the eruption of the real. The triumph of realism over magic, of is over seems. My mother is involved in a plot, and therefore I am too, even if my role might be to foil it. Or if I, reluctant fool, come to term too late, then to avenge it.”

 

Ian McEwan (Aldershot, 21 juni 1948)

 

De Israëlische schrijver Alon Hilu werd geboren op 21 juni 1972 in Jaffa. Zie ook alle tags voor Alon Hilu op dit blog.

Uit: Death of a Monk

“I would bathe alone, never at the hammam in Kharet Elyahud, the Jewish Quarter, with the other men, but with a bucket of hot water in the room at the edge of the fruit orchards, so that no unfamiliar eye could catch sight of me, and I could gaze in wonder at my feeble body: the pale and bloated belly, which had not seen a ray of sunlight for some time and was always hidden under thick clothing; the toes, as separate and distant from one another as a band of brothers in hot dispute; the brittle fingers, unfit for labour, mottled pink and red; the shoulders, made like two marbles that roll and sway in every direction. And in summertime, when a tardy sunbeam flickered suddenly through the window and lit up the small room, tiny pores that covered my skin in flocks would reveal themselves and I would regard them without comprehending their meaning. The long days and weeks when Father was absent from the city, travelling to Aleppo or Sidon and from there by ship across the sea, were my moments of happiness and pleasure; upon returning from the Talmud Torah school, when my evil and angry sister had turned her blue eyes to her games and my little brother was preoccupied with matters in his room, I would circle the large apricot tree that stood in the centre of the alkhosh, tossing crumbs of bread to the goldfish sailing the fish pond at the foot of the tree, and then with hesitation tinged with anticipation I would ask one of the servants to request an audience for me with Maman, and when the response came — that she awaited me in her room — I would walk slowly to her, close the door behind me, and give myself over to her cursory kisses and sugary hugs. Then we would spread about the costly bolts of fabric she had had sent by special delivery from shops in Europe, and alongside them garments and dresses she had obtained from sharp-eyed local traders or from the travelling merchants who sometimes visited our estate. “

 

Alon Hilu (Jaffa, 21 juni 1972)
Cover Israëlische uitgave

 

De Franse schrijver Jean Paul Sartre werd geboren op 21 juni 1905 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jean-Paul Sartre op dit blog.

Uit: Huis clos

“GARCIN Vipère ! Tu as réponse à tout.
INÈS Allons ! allons ! Ne perds pas courage. Il doit t’être facile de me persuader. Cherche des arguments, fais un effort. (Garcin hausse les épaules.) Eh bien, eh bien ? Je t’avais dit que tu étais vulnérable. Ah ! comme tu vas payer à présent. Tu es un lâche, Garcin, un lâche parce que je le veux. Je le veux, tu entends, je le veux ! Et pourtant, vois comme je suis faible, un souffle ; je ne suis rien que le regard qui te voit, que cette pensée incolore qui te pense. (Il marche sur elle, les mains ouvertes.) Ha ! elles s’ouvrent, ces grosses mains d’homme. Mais qu’espères-tu ? On n’attrape pas les pensées avec les mains. Allons, tu n’as pas le choix : il faut me convaincre. Je te tiens.
Garcin ! Quoi ? Venge-toi. Comment ?
ESTELLE Garcin !
GARCIN Quoi?
ESTELLE Venge-toi.
GARCIN Comment?
ESTELLE Embrasse-moi, tu l’entendras chanter.
GARCIN
C’est pourtant vrai, Inès. Tu me tiens, mais je te tiens aussi. Il se penche sur Estelle. Inès pousse un cri. INÈS Ha ! lâche ! lâche ! Va ! Va te faire consoler par les femmes.
ESTELLE Chante, Inès, chante !
INÈS Le beau couple ! Si tu voyais sa grosse patte posée à plat sur ton dos, froissant la chair et l’étoffe. Il a les mains moites ; il transpire. Il laissera une marque bleue sur ta robe.
ESTELLE Chante ! Chante ! Serre-moi plus fort contre toi, Garcin ; elle en crèvera. INÈS Mais oui, serre-la bien fort, serre-la ! Mêlez vos chaleurs. C’est bon
l’amour, hein Garcin ? C’est tiède et profond comme le sommeil, mais je t’empêcherai de dormir.
Geste de Garcin.
ESTELLE Ne l’écoute pas. Prends ma bouche ; je suis à toi tout entière.”

 

Jean-Paul Sartre (21 juni 1905 – 15 april 1980)
Scene uit een opvoering in Londen, 2012


De Amerikaanse dichter, uitgever en kunsthandelaar Stanley Moss werd geboren in Woodhaven, New York op 21 juni 1925. Zie ook alle tags voor Stanley Moss op dit blog.

 

Paper Swallow

Francisco Goya y Lucientes,
I dedicate this paper swallow to you and fly it
from the balcony of San Antonio de la Florida
past the empty chapels of the Four Doctors of the Church.
My praying hands are fish fins again,
one eye a lump of tar, the other hard blood,
my flapping lids sewed down to my cheekbones.
Time, the invisible snake, keeps its head
and fangs deep in the vagina of space.
Reason blinded me, banished me.
I fight the liar in me, selective desire,
my calling nightmares ‘dreamless sleep.’
Blind, coño, I made a musical watch,
the image of Don Quixote points the hours,
Sancho the minute hand. I hear the right time
when I listen to my watch play church bells.
Mystery this, mystery that.
I have another watch—wolves howling and dogs barking.
Now the invisible snake swims in the Ebro.
I look out of my window to see time
as if it were not in my mouth
and all my other two-timing orifices.
Don Francisco, I swear at the feet of the dead who maim me
and the living who heal me that the least sound,
a page turning, whips me. I owe my blindness,
this paper swallow, to you, because I lived
most of my life, a marrano, in your deaf house.
I pull open one of my eyes like the jaws of a beast.

 

Stanley Moss (Woodhaven, 21 juni 1925)

 

De Braziliaanse schrijver Joaquim Maria Machado de Assis werd geboren in Rio de Janeiro op 21 juni 1839. Zie ook alle tags voor Machado de Assis op dit blog.

Uit: The Posthumous Memoirs of Brás Cubas (Vertaald door Gregory Rabassa)

“As it so happened, one day in the morning while I was strolling about my place an idea started to hang from the trapeze I have in my brain. Once hanging there it began to wave is arms and legs and execute the most daring antics of a tightrope-walker that anyone could imagine. I let myself stand there contemplating it. Suddenly it took a great leap, extended its arms and legs until it took on the shape of an X: decipher me or I’ll devour you.
That idea was nothing less than the invention of a sublime remedy, an antihypochondriacal poultice, destined to alleviate our melancholy humanity. In the patent application that I drew up afterward I brought that truly Christian product to the government’s attention. I didn’t hide from friends, however, the pecuniary rewards that would of needs result from the distribution of a product with such far-reaching and profound effects. But now that I’m on the other side of life I can confess everything: what mainly influenced me was the pleasure I would have seeing in print in newspapers, on store counters, in pamphlets, on street corners, and, finally, on boxes of the medicine these three words: Brás Cubas Poultice. Why deny it? I had a passion for ballyhoo, the limelight, fireworks. More modest people will censure me perhaps for this defect. I’m confident, however, that clever people will recognize this talent of mine. So my idea had two faces, like a medal, one turned toward the public and the other toward me. On one side philanthropy and profit, on the other a thirst for fame. Let us say:–love of glory.
An uncle of mine, a canon with full prebend, liked to say that love of temporal glory was the perdition of souls, who should covet only eternal glory. To which another uncle, an officer in one of those old infantry regiments called tercos, would retort that love of glory was the most truly human thing there was in a man and, consequently, his most genuine attribute.
Let the reader decide between the military man and the canon. I’m going back to the poultice.”

 

Machado de Assis (21 juni 1839 – 29 september 1908)
Cover


Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juni ook mijn blog van 21 juni 2016 en ook mijn blog van 21 juni 2014 deel 1, en deel 2 en eveneens deel 3.

Ed Leeflang, Thomas Blondeau, Anne Carson, Adam Zagajewski, Ian McEwan, Alon Hilu, Jean-Paul Sartre

De Nederlandse dichter Ed Leeflang werd geboren op 21 juni 1929 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Ed Leeflang op dit blog.

 

De driesteenstrandloper

De zee kan het niet helpen,
in weeën komt haar drift;
voor haar opwelling wijkt hij,
haar bedenking beent hij na.

Van zijn bestaan verschijnt
het vluchtig spijkerschrift,
in scheve aanloopregels,
bijna kwatrijnen.

En door haar plompverloren dweilen
worden zij weggewist.

Ieder spoor van zijn gedribbel
moet verdwijnen, of hij zich in
de drang om voort te leven
zonder nadruk had vergist.

 

Blauw

Met kalmte van een nuttig mens
keek ik naar wolken en vertrapte haast
de stralend blauwe pol, de ereprijs
waar je die niet vermoedt, tegen
het stenen trapje aan de voet
van een nog kale winderige dijk.

Ik mocht je zo, de zin
die ik aan mijn verleden geef
hangt af van energie en van
toevalligs dat ik zie.

En daar grijpt midden op de dag
een blauw mij aan, als wij het niet
meer kunnen vinden, in een late schrik.
Ik had het vroeger voor je moeten stelen,
tegen je wil, tot elke prijs, ergens vandaan.

 

Magische bescherming

Spijker op je voordeur het bleke
houten masker tegen het kwaad.
De giftige blikken staren
dood en verderf tegemoet.
Al wat het op je voorzien heeft
draait zich om en druipt af
de holle ogen dwingen.
Slaap in en geloof dat ze
elk onheil buiten sluiten.

Dan is het zover en kom je
je eigen huis niet meer binnen.

 

 
Ed Leeflang (21 juni 1929 – 17 maart 2008)

Lees verder “Ed Leeflang, Thomas Blondeau, Anne Carson, Adam Zagajewski, Ian McEwan, Alon Hilu, Jean-Paul Sartre”

Ed Leeflang, Thomas Blondeau, Anne Carson, Adam Zagajewski, Ian McEwan, Alon Hilu, Robert Menasse

De Nederlandse dichter Ed Leeflang werd geboren op 21 juni 1929 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Ed Leeflang op dit blog.

Ze is zo groot

Ze is zo groot, zo warm, zo zonnig.
Ze haalt haar wijsheid uit een land
waar vuilnisbakken zijn beverfd met bloemen;
’s zomers zeilt zij op haar houten ledikant.

Haar lach vliegt zeer omslachtig
als een fazant bijvoorbeeld door het lokaal,
zo kleurig ook; zij houdt van allemaal
en niemand is alleen gelaten.
Ze kan niet haten.

Op het bord zij waaren en hij hete;
ze is er voor het zijn, niet voor het weten,
naar kennis heeft ze nooit gedorst.
Ze is zo groot, zo warm, zo zonnig;
ze geeft straks heel de klas de borst.

 

 Werkcoupé

Besneeuwde velden zijn de wereld zelf.
De zware hekken sluiten niets meer af.
Tot suikerbeesten eten paarden zich
waarna de bakker ze komt halen.
O palmen van de boerenkool.
Magere haas, golfplaat van eterniet,
contour die slingert, sierend niets
voorbijschiet en ontroert.
De reigers vasten, maraboes
mijn stiltes trouw gebleven
in menselijk teveel. Tellen
houdt op. Roestende emmer, halfbedoelven
steekt schuins zijn hengsel uit
naar het gewapend riet.
Houwdegens posten in de leegte
het liefste bij verdriet.

 

Kortenhoef

De avond komt over de kleine binnenplas.
Ik peddel niet meer, licht zuchtend loopt
de kano vast in de plompeblaren. Nog een
kleine opmerking van de wind
achter mij in het riet. De watermunt
geurt me met kracht achterna van het
licht aanvaren.

Een fuut komt haastig nog door de ban,
met watervrees zwemmend, alsof het zo weer
spertijd is, weer jeugd en oorlog worden kan.

Een bel ontploft zacht aan het oppervlak;
heeft ook het ongeborene al ontzetting?

Wat heb je toch met de stilte,
steeds minder beangste, verouderde man?
Je leven heb je onder de leden
en je wil toch niemand meer laten delen
in die besmetting?

 
Ed Leeflang (21 juni 1929 – 17 maart 2008)

Lees verder “Ed Leeflang, Thomas Blondeau, Anne Carson, Adam Zagajewski, Ian McEwan, Alon Hilu, Robert Menasse”

Ed Leeflang, Thomas Blondeau, Anne Carson, Adam Zagajewski, Ian McEwan, Alon Hilu

De Nederlandse dichter Ed Leeflang werd geboren op 21 juni 1929 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Ed Leeflang op dit blog.

Hij is prins

Hij is prins, hij wil geen onderdanen,
want zij zullen allen in elk geval prinsen zijn:
prins verkoper, prins bloemist,
prins huisvrouw en prins dode.

Zijn wenkbrouw spreekt,
zijn ogen vragen en op
zijn tafel staan de staatsgeheimen
van de dagen.

Kwetsbare prinsen onder elkaar
– met moeders als een tv-serie
zo benauwend vasthoudend –
iedereen wordt een wezen.

Er is geen vrouwlijkheid in deze klas,
er is slechts hoffelijkheid en hoogheid
en hevigheid van schrijven en van lezen.
Wie ’s morgens binnenkomt is
een vereerde gast.

 

 

Botlopen

We zetten zwinnen in de zandplaat af
met warnetten en joegen stapvoets bot
en schol op, vingen emmers vol.

De kotter op de drooggevallen vlakte
hing scheef, de eerste stilte scheen
te dalen uit de zon, een oever was
er niet.

Uit water waren wij getild, samen
met gesloten schelpen, om tenminste
één keer haast te weten hoe het is: te
zijn gestrand en toch te overleven.

Twee of drie uur zou de eb ons hier
nog dulden. Dan niet meer.
Genoeg om te onthouden dat wij het
onbetwiste midden waren van de ruimte,
die wij opgelucht en nietsontziend
bevisten.

 

 

Duinen

Zoals altijd is er een dierenspoor.
Er staan gewone brem, slangenkruid,
ossetong en koekoeksbloemen. Sommige
konijnen begonnen een hol, maar
groeven niet door.

In de spaarbekkens hangt het water;
je zou er munten in kunnen gooien
als in het bassin van een fontein.

Bast is van jonge bomen afgeknaagd.
Zie toch hoe de dag werkelijk wentelt
en er van alles uit de tijd valt, ritselend,
hoe schelpen gaan, knerpend, hoe niemand
meer opraapt, hoe niemand meer ergens
naar vraagt, hoe de wind heengaat:
zonder geest te zijn wat hij afrukt
verwerpend.

 

 

Ed Leeflang (21 juni 1929 – 17 maart 2008)

Lees verder “Ed Leeflang, Thomas Blondeau, Anne Carson, Adam Zagajewski, Ian McEwan, Alon Hilu”

Ed Leeflang, Thomas Blondeau, Anne Carson, Adam Zagajewski, Georg Lentz

De Nederlandse dichter Ed Leeflang werd geboren op 21 juni 1929 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Ed Leeflang op dit blog.

 

Dronk op de tuin

Van god los maar om de kikkers
en alle kweepeer begaan, de merel
te hulp met de appels, het huis
met cement, de woelrat vol van genade
naar het leven staand, te verschrikter
gezegend als het peren regent of
pruimen, goed voor de wesp, wreed
voor de wespen, aan de kant van
de egel, de muizen, de uilen,
in twijfel om wat het leed, het gras,
het kroos, het woord. Drinken wij uit.
Vriendin, wij hoeven niet altijd voort.

 

Donor

Er zit al iemand in de file
die mijn organen nodig heeft
mijn netvlies of mijn nieren,
wie ik mijn hart gun,
die dan weer slapen kan,
een ander in de ogen zien.

Die rijdt nu tussen achterlichten
met iedereen de avond in
en voegt zich in het menuet

turend op het asfalt
neuriënd achter het stuur
afslaand naar mijn nieuw adres.

 

Hij is nieuwsgierig naar de richting

Hij is nieuwsgierig naar de richting
van de wind, het afval bij de vuilnisbakken,

de blues, hij heeft plectrums, stukken

kwarts, een kompas, vuursteen en adressen

van ballonvaarders in zijn zakken.

Hij kent de Wadden, drijft op vlotten,
leidt kampen en maakt zonnewijzers,

vindt de begraven potten en hij

kan eenzaam lezen.

Hij heeft voor alles tijd,
kan niet slapen van nieuwsgierigheid

en komt tussen de vakanties langs

om te vertellen van vreemde breuken,

het nodige delen, het begrip verzameling;

op zijn gitaar laat hij horen

hoe een driekwartsmaat verschilt

van andere maten.

En hun verbazing over dit bestaan
– zij gaan naar school als gaan ze emigreren –

wil wegens hem niet overgaan:

van wat hij leeft willen ze

als voor het eerst geestdriftig

leren leven.

 

Ed Leeflang (21 juni 1929 – 17 maart 2008)

Lees verder “Ed Leeflang, Thomas Blondeau, Anne Carson, Adam Zagajewski, Georg Lentz”