De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978.
Uit: Portret van een onaangepaste
“Voorlopig gesterkt door je nieuwe voorkomen als ondergrondse rebellenleider uit de toekomst is het nu zaak om ook een en ander uit te dragen. Want bekeken word je en besproken ook en de mensen hè, de mensen, ik vraag ’t je, wat valt er eigenlijk nog van ze te vinden? In hun goeie bedoelingen geloof je al niet meer sinds je over dat ongeluk hebt gehoord van die vrouw die overstak en werd aangereden, niet omdat ze van zichzelf te traag was, maar omdat een gek vanaf de stoep ‘Kijk uit!’ riep en daarmee d’r gang had onderbroken. Daarna zie je alleen nog maar de legio dooie slachtoffers voor je, de slachtoffers van het goedbedoelde ‘Kijk uit!’ sinds het allereerste Begin Der Moderne Tijden, een uitdrukking van holle verbazing op hun gezichten. Koeristus, dat onsterfelijke ‘Kijk uit!’ galmt zowat door de eeuwen heen, rechtstreeks je oren in.”
(…)
“Nee, dat was niet zomaar een dag geweest, achteraf, dat was de dag dat hij zijn grootste geheim prijsgaf en je wist ’t eigenlijk al toen ie ’t vertelde. Een groter geheim heeft ie nooit gehad. Wat ’t precies met jou te maken heeft, weet je niet, maar je besluit genoegen te nemen met je vermoedens, geloven heet dat, en in ene ben je kalm op dat moment.”
„Dan komen de andere dieren. ‘Het dwerghertje, slim!’ en haar vingers stappen nog stijver, nog omzichtiger dan tevoren. ‘Het civetkatje, de mungo, met zijn lange pluimstaart, zijn oogjes zien lichtrood,’ zegt zij, en snuift even door haar neus; en wij ook ruiken de vreemde doordringende muskuslucht in de kamer, meteen weer vervlogen. Zo gaat zij verder, één voor én, langzaam, en noemt de kleine dieren van de wildernis. ‘De leguaan, als een klein groen draakje. Het honingbeertje, zachtjes grommende. De boskat, vals, die gele ogen van hem. De kleine luiaard, veel te lui om hard te lopen.’ Wanneer zij zegt ‘Bottol-muntji’, dat zijn de dwergen, breekt ineens de jongen de ban, de bijna te grote spanning. ‘Hoe zien z’er uit Louisa?’ Het is jammer, ook Louisa is gestoord, zij kijkt om zich heen. ‘Ach,’ zegt zij na een tijd ongeduldig, ‘dat weet je toch wel, met rood haar en vooruitstekende tanden, net als een eekhoon, maar dan zonder staart en ze lopen rechtop!” De jongen en het meisje kijken elkaar even aan- natuurlijk! ‘Je moet stil zijn,’ fluister ik. ‘Luister toch.’ Louisa sluit haar ogen, spreekt niet en dan, langzaam, heft zij haar ene hand weer op, de andere, beweegt de vingers op en neer, gespannen, gespannen, klauwtjes-pootjes-voetjes, en zij neemt ons weer mee terug in de wildernis, in het duistere stille bos, met de vogels, de dieren, al de andere, die aan komen lopen, trippelen, springen, schuifelen, sluipen, er is ook een klein bosspookje met groene ogen waarvan de voetjes achterste voren staan, en dat met scheve sprongetjes lopen moet, zó; zij zijn voorzichtig, o zo voorzichtig, omdat zij bang zijn, bang voor elkaar, bang voor het donker, bang voor honger en pijn en dood, bang voor onnoembare dingen.“
„I’d be hard pressed to tell you exactly what I did in the war—ten years gone and it fades, man, it fades—but I can still tell you what I read there.
Most of my time in Somalia I was outdoors, shirtless and sweating in a dusty white-hot port compound near the southern city of Kismaayo. But the end of my tour—a week? two? it fades, man, it fades—was spent in a cramped, second-floor room in the port’s headquarters building, awake all night, every night. There was a radiophone on the room’s only table; it rang every few hours. My mission was to take a message.
I’d requisitioned a folding chair but it was so uncomfortable I skipped it completely and took to the floor, stretched out with a book on the gritty concrete. I would stand every half hour, wiping dust from my pants and concrete burns from my arms. I couldn’t leave the room for more than a few minutes at a time, but I’d step into the stuffy, dark hallway lined with sleeping staff soldiers, boots peeking out from under the poncho liners they used for blankets. Down to my right the open door of an office and a constant, quiet conversation in French; my Belgian army equals, two of them minding the radio in there over a stack of Penthouse magazines. They never stopped talking, those two. Perhaps they worried what might happen if they did. To my left, the offices were all as dark as the hall, almost everyone sleeping. There was an American colonel at the end of the hall, and he watched CNN on satellite all night. As far as I could tell, it was his job“.
De Duitse dichteres en schrijfster Silke Scheuermann werd geboren op 15 juni 1973 in Karlsruhe.
Der Tag an dem die Möwen zwe istimmig sangen
Während das Wasser zurückgeht und Quallen liegenbleiben unbehelligt vom Salz von der Oxydation und der Sonne neidest du den Kindern die mit in den Sand gestoßenen Fersen nach Muscheln stochern ihre Sicherheit mit einer dich vollkommen verblüffenden Gewalt Dein Auge ist gereinigt hat jetzt schärfere Pupillen während die Brandung sich ins Meer zurück frißt fehlt dir etwas einige Jahre in Happen klein wie die Rückseite einer Briefmarke weiß wie Oktopusfleisch haben die Möwen mitgenommen Da ist ein Schmerz mit gekappter Verbindung zum Kopf Sehnige Schlieren aus Öl bedecken die Wellen führen durch Schaumränder nach früher und in die Zeit in der du langsam zerzaust die Treppe des Abschieds heruntergegangen bist bis an den Strand hier – Schwimmen kannst du noch, aber du schwimmst dich nicht mehr frei – Ich weiß dich erstaunt an den Quallen die Fähigkeit häßlich und dennoch durchsichtig zu sein und ich weiß daß du gleich schreiend die Auskunft verlangst was ich anderswo suche in der Hoffnung ich fragte zurück
De Franse schrijver en journalist Roland Dorgelès (eig. Roland Lécavelé) werd geboren op 15 juni 1885 in Amiens.
Uit: Les Croix de bois
« Entre deux salves, on vit quelque chose s’agiter dans les trous d’obus, une forme se relever, un des survivants avait dénoué sa ceinture de flanelle, une large ceinture rouge, et, agenouillé sur le bord de son trou, à trente pas des Allemands, il agitait son fanion, le bras levé très haut.
– Rouge ! Il demande qu’on allonge le tir, cria la tranchée.
Secs, tragiques, des coups de mauser claquèrent. Le soldat s’était recouché, touché peut-être… Des obus piochèrent encore le point maudit, arrachant un tourbillon de terre dans la fumée lourde. Anxieux, nous attendions que le nuage s’écartât…
Non, il n’était pas mort. L’homme se redressait en levant le bras très haut, il agitait sa ceinture d’un grand geste rouge. Encore une fois les Boches tirèrent. Le soldat retomba…
On hurlait…
– Salauds ! Salauds !
– Il faut attaquer, criait Gilbert hagard.
Entre deux bordées de tonnerre, le soldat se relevait toujours, son fanion au poing, et les balles ne le faisaient coucher qu’un instant. « Rouge ! Rouge ! » répétait la ceinture agitée. Mais notre artillerie prise de folie continuait de tirer, comme si elle eût voulu les broyer tous. Les obus encerclaient le groupe terré, se rapprochaient encore, allaient les écraser…
Alors, l’homme se leva tout droit, à découvert, et d’un grand geste fou, il brandit son fanion, au-dessus de sa tête, face aux fusils. Vingt coups partirent. On le vit chanceler et il s’abattit, le corps cassé, sur les fils acérés dont les liens le reçurent. »
It’s how she spreads, without a sound, her scent of orange blossom on the dark of me, it is the way she shrouds in mourning black her mother-of-pearl and ivory, the way she wears the lace ruff at her throat, and how she turns her face, quite voiceless, self-possessed, because she takes the language straight to heart, is thrifty with the words she speaks. It’s how she is so reticent yet welcoming when she comes out to face my panegyrics, the way she says my name mocking and mimicking, makes gentle fun, yet she’s aware that my unspoken drama is really of the heart, though a little silly; it’s how, when night is deep and at its darkest, we linger after dinner, vaguely talking and her laughing smile grows fainter and then falls gently on the tablecloth; it’s the teasing way she won’t give me her arm and then allows deep feeling to come with us when we walk out, promenading on the hot colonial boulevard. . .
Because of this, your sighing, modest style of love, I worship you, my faithful star who like to cloud yourself about in mourning, generous, hidden blossom; kindly mellowness who have presided over my thirty years with the self-denying singleness a vase has, whose half-blown roses wreathe with scent the headboard of a convalescent man; cautious nurse, shy serving maid, dear friend who trembles with the trembling of a child when you revise the reading that we share; apprehensive, always timid guest at the feast I give; my ally, humble dove that coos when it is morning in a minor key, a key that’s wholly yours.
May you be blessed, modest, magnificent; you have possessed the highest summit of my heart, you who are at once the artist of lowly and most lofty things, who bear in your hands my life as if it was your work of art!
O star and orange blossom, may you dwindle gently rocked in an unwedded peace, and may you fade out like a morning star which the lightening greenness of a meadow darkens or like a flower that finds transfiguration on the blue west, as it might on a simple bed.
„es war noch dunkel, als Mekkal, der Holzfäller, sich auf den Weg machte. Schnell und so leise wie möglich ging er über das Doppelfeld des abgeernteten Ackers. Er musste sich fest auf seinen Stock stützen, um über den Graben zu kommen, und als er mit einem weiteren Schritt auf der Fahrstraße landete, krachte das Eis der gefrorenen Wasserpfützen zu laut, dass er vor Schrecken beinahe in den Graben gefallen wäre. Vorsichtig ging er auf der Gras kannte neben dem Weg weiter, wandte jedoch den Kopf immer wieder lauschend zum Hof zurück. Aber kein anderer Laut war hörbar als das Knistern des steifgefrorenen Glases, durch das seine Füße streiften, in der Windhauch, wie er in stillen Spätherbstlichnächten eigen ist. Zwar vermeinte er die Dachgiebel des Hofes gegen den Himmel zu erkennen, aber es war so dunkel, dass er dies wohl eher glaubte als wirklich sah. Die Stille rings um ihn und der Gedanke, dass er ungehindert und unbemerkt zu Landstraße hinuntergelangt war, ließen ihn nun nach der Spannung zur Ruhe kommen, und er blickte wehmütig zu den Häusern zurück, die in der Dunkelheit verborgen lagen….
Trygve Gulbranssen (15 juni 1894 – 10 oktober 1962)
De Canadese dichter en schrijver François-Xavier Garneau werd geboren op 15 juni 1808 in Ville de Québec.
Chanson Québec
Partout on dit, l’oeil fixé sur les flots, L’esquif brisé s’abîme sous l’orage. O Canada ! ton nom n’a plus d’échos, Et tes enfants chéris ont fait naufrage. Mais non, ils ne périront pas, Une voix tout-à-coup s’écrie : Le soleil dore au bout des mâts Le vieux drapeau de la patrie, De la patrie.
Canadien, tu connus cette voix ;
Le ciel pour nous, souvent l’a fait entendre :
Dans nos malheurs, hélas, combien de fois
Nous avons cru notre Ilion en cendre ?
Enfants jetés hors des berceaux,
On nous expose sur le Tibre,
Mais Rome sortit des roseaux…
Et Rome aussi bientôt fut libre,
Bientôt fut libre.
Mais si la nue éclipsa dans les cieux, Plus d’une fois notre étoile sacrée ; Après l’orage à son front radieux On reconnut sa gloire à l’empyrée. Phare qui ne s’éteint jamais, Elle éblouit la tyrannie, Qui droit sur l’écueil des forfaits Ira jeter sa barque impie, Sa barque impie.
François-Xavier Garneau (15 juni 1809 – 2 februari 1866) Standbeeld in Ville de Québec.
De Nederlandse dichter Bernard Wesseling (Amsterdam, 1978) woont en werkt als podiumdichter in Amsterdam. In 2004 won hij de VU poëzieprijs. Bernard Wesseling heeft met zijn debuutbundel Focus de C. Buddingh’-prijs voor nieuwe Nederlandstalige poëzie 2007 gewonnen. Eerder verscheen van hem de roman De favoriet. Zie ook mijn blog van 3 april 2006.
Breng je helden om
Sta ze tegen een muur op volgorde van grootte, goed en kwaad wat jij wil blinddoek ze niet je moet ze recht in de kokkers zien je gaat hier je bankroet teniet doen
goed
laat ze nog één keer:
– horloge en lucht controleren alsof er nog iets aankomt waar jij niet bij kan
– met de laars een peuk opsteken, de lege colt aaien
– een gitaar in de hens zetten
– dassen schikken, sikken strijken, kop in de nek gooien en bulderen
– iets ongekend bijdehands roepen dat je nog geen boterhamzak durft op te blazen
of iets Amerikaans met Saiofuckinnara op het eind
beheersing, behéérsing-
richt. je. afgewogen. vuurwapen. en. vuur.
vuur!
vuur een zee
vuur met ogen dicht desnoods
vuur de engelen die ze komen halen ondersteboven
vuur de aarde rond en voel de kogels in je eigen rug terug
en kijk:
staande gebleven ben je zelf
ongenadig, rokend
vanaf de vlakte ziet er een omhoog naar je zwavelomzwachtelde bokkenpoten.
Wellicht wat vroeg, maar onder het motto: een nieuwe lente en een nieuw geluid (Herman Gorter, Mei) Een gedicht uit de debuutbundel Focus van Bernard Wesseling:
Figuur
Wie soms denkt dat hij alle mensen is hurkt als in hout onderaan een totempaal en torst zich met de totems waaruit anderen opmaken wat zij willen
Zo iemand kan overleven door in een figuur te veranderen die eerst bijzonder gevonden wordt, daarna typisch
kiest zichzelf uit als op een uiterlijk dat hem beter staat en waarvan later alleen nog een vale tattoo getuigt: de draak, een onmogelijk beest
de macht van die gemaakte keuze moet hij blijven demonstreren
vaak dwingt hij ze te raden wie hij nadoet en hij doet zichzelf steeds beter tussen telkens iemand anders