Charlotte Mutsaers, E. du Perron, Désanne van Brederode, Hera Lind, Kees van den Heuvel, Odysseas Elytis, Augusta Peaux, Thomas Mallon, Bilal Xhaferri

De Nederlandse dichteres, schrijfster, essayiste en kunstschilderes Charlotte Jacoba Maria Mutsaers werd geboren in Utrecht op 2 november 1942. Zie ook alle tags van Charlotte Mutsaers op dit blog.

 

Zeventig

De zilte struiken hielden mij
voortdurend uit de slaap
de honden naast me
dreven langs voor aap

Koreaanse oesters met Koreaanse baarden
zeepaarden gestuwd door paardenstaarten
dennenstroop met tuiten langs de mastschacht
korenaren wiegend in de zweetnacht

Zo sliep ik in
mijn bed op open zee
alles normaal alleen
mijn leeftijd vreemd

 

Leda Pavlova

Liefst hult zich de hals
van een dansende vrouw
in hagelwit zwanenbont
(indien geen boa van struis
of constrictor voorhanden).

Niet dat de arm van de man
ontoereikend zou zijn
in de kou, maar zie:
wie wil dansen, doet dat
niet op molières.

Het sneeuwt in Rusland van
negentienhonderdentoen:
zwaanziek slingert zich eentje
een zwanennek om de hals.
De lenige stola wil meer.

‘Goed, ga je gang en bedek mij.’

Daar hield zij twee schoentjes
aan over: de kracht van Castor en
Pollux gevat in kuikentjesleer.
Hoog tilden die haar van de grond:
Anna Pavlova, Leda Renata.    

 

Broodje standbeeld etend in de nacht

Is het dakhaar
wat dit brood
zo grauw bedekt
of wat dacht jij
zwaar gemaande
nek?

– Leisteen als je
’t mij zo dodelijk
vraagt.
Maar vraag
me niet
hoe zwaar
zo’n kapsel
draagt.

Eet smakelijk.

– Jij ook.

Kijk, dat bedoel ik:
het genot
alvorens te
verstenen
dat je die
zware hoed
nooit
meer hoeft
af te nemen.

 

 
Charlotte Mutsaers (Utrecht, 2 november 1942)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Zie ook alle tags voor E. du Perron op dit blog.

 

De Man die lacht

Geen schorre kreet, geen hoge klacht
hebben uit hem God’s oor gewond,
’t is een verdwaasde jonge kwant
die zich gered waant als hij lacht.

En dwazer nog die iets verwacht
van zulk een doodgeboren zon:
dit neerzien op Napoleon
en Christus vanuit bed veracht.

Maar als alles wordt afgedaan,
zal deze staan in ’t laatste licht,
zijn grijns op ’t hospitaalgezicht.

En God zal vragen: ‘Welke waan
bracht zó een tot een eindgericht?’
En hij zal zeggen: ‘Zie mij aan’.

 

Gli Amanti

‘Ook als ‘k je mond niet zie meer, slechts voel wijken,
wanneer mijn mond je rode lippen bindt,
zijn je ogen stralend… – Waarom ooit bezwijken
voordat de dood, die àndre dood, ons vindt.’

De nacht verbleekte; als stappen over ’t grind
hoorden zij iets het knarsend raam bereiken;
dan zwaar de stilte, waarin zij als lijken
bijeen nog lagen, maar verkild en blind.

En niettemin zocht elk voor zich te kerven,
in de eigen wanhoop, naar het eendre kwaad:

‘Zijn laatste liefde zal de mens nog derven,
ook voor wie uitrees, komt ééns de evenmaat.

Zijn wij reeds dood? Want wij, want wij ook, sterven!
Of is het smaad? Worden wij nòg versmaad?’

 

Kolonie

Nu schijnt daarginds misschien een halve maan
tweemaal zo hel als hier een maan in luister.
In ’t kleine soosje heeft iedereen verstaan,
volop: alleen de whisky-soda bruist er –

hoe het de planter dit jaar is vergaan
met zijn tantièmes. Eén vreemdeling huist er
schuin tegenover, maar verkiest ’t gefluister
van zijn waringin boven dàt bestaan.

Hij meent terecht: zo’n dorp is te waarderen
boven ’t nabootsel van een grote stad,
maar om de geur van ’t veld, de lichte kleren,

de kreet van de tonggèrets, ’t daaglijks bad
in de rivier, en haar, wier vreemd erbarmen
in ’t sterfuur krauwt over zijn hoofd en armen.

 

 
E. du Perron (2 november 1899 – 14 mei 1940)

 

De Nederlandse schrijfster Désanne van Brederode werd op 2 november 1970 in Utrecht geboren. Zie ook alle tags voor Désanne van Brederode op dit blog.

 

Kwijt

Er raakte iets onvindbaar. Leek het op licht?
Ik ben het vergeten. Het sloop weg, hoewel het voetloos was.
Het verpulverde, maar zonder stoffelijk te zijn geweest.
Het smolt onder mijn voeten, terwijl ik nog steeds bleef staan,
recht overeind. De lucht bleef lucht, hooguit
verdween het hemelse eruit, het ruisen van veren,
de opspattende glans van gras en planten,
de geurige allure van een nog ongevallen regen.

Voortaan zou ik mijn leven alleen nog herkennen
aan de oneetbaarheid ervan. Er werd mij wel verteld
wanneer het bederf was begonnen. Afremmen kon men het niet.
Wat restte is het besef dat ik nog elke dag minder weet
hoe mensen dat toch doen: huiswaarts keren.
Dalen, landen. Of urenlang op de uitkijk staan,
alvast oefenend op een omhelzing.

 

Solitude

Zelf een gedachte worden.
In vier stappen. Om te beginnen:
in winters leren slapen zonder
deken. In zomers leren
zwemmen zonder water.
In alle regens thuis zijn
als een kind. Rondom
en tussen druppels leren
rennen. Onopgejaagd,
ofschoon doorweekt.
Eigen gelach niet horen.
Niets weten van verschillen
aangaande ziel en geest en
vingertoppen, zonlicht, tenen.

Vervolgens zachtjes zweven.
Op doordeweekse,
alledaagse klachten
meeruisen als een bries of
lage stofwolk, als uitgestoven
stuifzand leren dalen.
Schoonheid in gras
vertalen – van liggend gras
de gloed omvatten. In dauw
een pijn doorzien die op
de jouwe lijkt. Sprekend
de mijne is. Vertrapt zijn.
Niets vertrappen.

 


Désanne van Brederode (Utrecht, 2 november 1970)

 

De Duitse schrijfster Hera Lind werd geboren op 2 november 1957 in Bielefeld als Herlind Wartenberg. Zie ook alle tags voor Hera Lind op dit blog.

Uit:Himmel und Hölle

»Nebenan können Sie sich gleich für die Hochzeit frisieren lassen. Ich meine, wenn es dermaßen eilt …« Die Verkäuferin des piekfeinen Brautmodengeschäftes in Hamburg-Blankenese musterte mich kritisch. »Sie wollen wirklich noch heute heiraten?« »Klar«, sagte ich lässig. »Der Tag ist ja noch lang.« Zufrieden trat ich vor den riesigen Spiegel und betrachtete meine Erscheinung. So ein champagnerfarbenes bodenlanges Traumkleid aus Seide, Taft und Spitze macht wirklich einen schlanken Fuß. Darin sähe vermutlich jede Frau toll aus! Erfreulicherweise war ich unbeschwerte fünfundzwanzig Jahre jung und hatte kein Gramm Übergewicht. Ohne dass ich es wollte, huschte mir ein kleines Lächeln über das Gesicht. Dieses Wahnsinns-Ding, dieses sündhaft teure Designerkleid war wie für mich gemacht! Für mich, Konstanze Haber! Ich war die perfekte Braut. Mein Blick ging suchend zu meiner Mutter, die in ihrem feinen dunkelblauen Kostüm auf einem Brokatstuhl saß. Sie hatte die Beine wie siamesische Zwillinge nebeneinanderstehen und nippte an ihrem Tee. Ihr Verhalten war dermaßen distanziert, damenhaft und vornehm, als ginge sie das Ganze hier gar nichts an.
»Wie findest du’s?« Beifall heischend wippte ich in dem bodenlangen Seidenkleid, das meine Füße keck umspielte, auf und ab. Wie ein kleines Mädchen. Am liebsten wäre ich gehüpft! Mutter nahm einen Schluck Tee und blickte mich prüfend an. Ihr Gesicht verriet keinerlei Regung: weder Stolz noch Rührung, noch Begeisterung, noch Trauer. Von wegen: Brautmutter war die Eule, nahm Abschied mit Geheule! Nein. Gefühle zeigen war nicht angesagt. In diesem Punkt war meine Mutter durch und durch elitär. Ich fand das völlig in Ordnung. Man kann auch gemeinsam schweigen, ganz entspannt. Vor allem mit engen Verwandten. Nonverbale Kommunikation sozusagen. Das zeigte nur, wie gut wir uns verstanden, Mutter und ich. Na ja, natürlich nicht immer. Jetzt, zum Beispiel, gab es schon ein paar Differenzen in Bezug auf meine etwas spontane Lebensplanung. Und auch was die Auswahl meines zukünftigen Gatten betraf, war Mutter vielleicht nicht GANZ so begeistert. Also, sie SCHRIE nicht direkt vor Glück. Oh Gott, Mutter, jetzt sag doch endlich was! Ich WEISS, es ist das teuerste Kleid. Aber eben auch das schönste. Ich bin doch deine einzige Tochter, und ich heirate ganz bestimmt nur einmal! Als wäre ich Luft, wandte sich meine Mutter an die Verkäuferin. »Meine Tochter ist Steinbock«, seufzte sie pikiert.”

 
Hera Lind (Bielefeld, 2 november 1957)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Kees van den Heuvel werd geboren op 2 november 1960 in Mill. Zie ook alle tags voor Kees van den Heuvel op dit blog.

 

Assepoester revisited
(voor J.)

Het bal ging juist zoals ik mocht verwachten
Het was gelukt mijn droomprins te bekoren
En samen zwierden we door sprookjeszalen
Tenslotte had ik gauw een schoen verloren

Wat deed het zeer, dat hunkeren, dat smachten!
Wat was hij mooi die neus, die kin, die oren!
Ik bad vol vuur dat hij me snel kwam halen
Tenslotte had ik toch een schoen verloren

Ik hinkte wekenlang op twee gedachten
‘Het lukt hem vast niet om me op te sporen’
‘Natuurlijk wel, ik gaf genoeg signalen’
Tenslotte had ik zelfs een schoen verloren

Ik vul mijn dagen nu met jammerklachten
En loop onafgebroken zwaar te balen
Tenslotte heb ik wel een schoen verloren

 

Jaarwisseling (2)

Saai hoor, die kerstdagen!
Nooit eens een spoedgeval
Waar ik als arts
Enthousiast over word

Aangenaam anders zijn
Oudejaarsavonden
Dan kom ik ogen en
Oren te kort

 

 
Kees van den Heuvel (2 november 1960 – 11 januari 2010)
Mill

 

De Griekse dichter Odysseas Elytis (pseudoniem voor Odysseas Alepoudhelis) werd op 2 november 1911 te Iraklion op Kreta geboren. Zie ook alle tags voor Odysseas Elytis op dit blog.

 

Windows toward the Fifth Season

I

Do you know the hair that wrote the wind? The glances that paralleled the time? The silence that felt itself?

But you are a nocturnal invention that takes pleasure in rainy confidences. That takes pleasure in the three-masted opening of the sea. You are an unachievable case that reigns when it shipwrecks. You are a gaudy catastrophe… .

Ah! I want the elements that know how to grasp to come. The middle of my medi-tation will delight their curving disposition. When expanding rings ascend then the sudden sky will take on the color of my penultimate sin.

While the last sin will still be enchanted by these solitary words!

II

The sound of feet ends at the edge of hearing. A strained tempest pours into the youthful breast that squanders its inexplicable radiance. Desire has a very high stature and in its palms burns absence. Desire gives birth to the road on which it wants to walk. It leaves …

And toward it a people of hands ignites admiration’s fireprey.

III

How lovely! She has taken the form of the thought that feels her when she feels it consecrated to her… .

IV

My summer abandonments have hidden themselves in my ageless vineyards. An un-dulation of dream drew back and left them there and asked nothing. In their deaf nets a swarm of bees turned its buzzing around. Mouths resembled colors and fled the flowers. The waters of early morning stopped their speech nocturnal and un-touched.

It’s as if nothing were known anymore.

And yet there is a feeling behind this ignored little mountain…. It has neither tears nor conscience.

It does not leave it does not return.

 

Vertaald door Jeffrey Carson en Nikos Sarris

 

 
Odysseas Elytis (2 november 1911 – 18 maart 1996)
Portret door Vangelis Andreopoulos, z.j.

 

De Nederlandse dichteres Augusta Guerdina Peaux werd geboren in Simonshaven op 2 november 1859. Zie ook alle tags voor Augusta Peaux op dit blog.

 

In het oerwoud

Liefde’s wezen is zo teer
en ons hart is het ruige bos
en wij weten haar daar in de wildernis
alléén en van alles los,
van alles, van wereld en schone schijn
om enkel te zijn wat zij is:
een vlam, een verlangen, een felle pijn,
een kreet in de duisternis.

Wie ’t spoor in de bossen bijster raakt
is daar aan de dood gewijd,
en liefde zwerft argeloos en naakt
door ons donkere hart en de tijd
en wij kunnen niet redden, het leven is wreed
en het lot een verscheurend dier
en angst om zijn liefde is ’s mensen leed
door al zijn dagen hier.

 

Een avond

De boomen die in dezen avond staan
bewegen alleen hun dunne twijgen,
zij raken den avond niet aan,
die zoo hoog blijft zwijgen.
Een boom vangt een ster in zijn donker loover
en wolken vangen sterren,
de wilde wind danst over
de beek en ’t water lokt maanglans van verre.
Kinderspel is het in een groote zaal
van avondeenzaamheid
en tot den avond dringt niet hun kindertaal
en het gedruisch van hun vroolijkheid.
Deze avond is zoo stil geweest,
van zoo vochtigen dauw bedropen,
zoo eenzaam en zoo verweesd
met zoo wijde oogen open.

 


Augusta Peaux (2 november 1859 – 23 februari 1944)
De kerk van Simonshaven bij avond

 

De Amerikaanse schrijver en criticus Thomas Mallon werd geboren op 2 november 1951 in Glen Cove, New York. Zie ook alle tags voor Thomas Mallon op dit blog.

Uit: Finale

“This has given us a lot of ideas for ours,” said a smiling Ronald Reagan to an unsmiling Rosalynn Carter, as the incumbent president concluded a quick tour of his predecessor’s new library.
“Yes,” agreed Nancy, who was thinking: ideas for what not to do. All these kitsch displays: the “Peanut Brigade” banner from ’76; the kids’ letters—“Please stop people from killing the whales”—and worse, Carter’s replies to them, signed “Jimmy.”
“Good,” said Rosalynn, without adding any words or warmth.
The two presidential couples filed out into the sunshine, toward the speakers’ platform, as the Fort McPherson army band played “Hail to the Chief.” Nancy looked over the four circular pavilions that had just been constructed on this hillside and thought they looked like a monotonous world’s fair.
Still, as much as she tried, it was hard for her to dislike the Carters themselves. No matter how prudish and pickle-pussed the two of them might be, there was no getting away from how much they had done for her and Ronnie—first, by defeating the Fords, whom she had no trouble at all disliking; and then, once in the White House, by screwing up so badly they seemed to have spent their whole four years rolling out a red carpet for the Reagans. Someone on Mike Deaver’s staff used to refer to the thirty-ninth president as “the Mastermind,” insisting that Jimmy Carter was the greatest Republican strategist of all time.
Nancy looked back at the building they’d just exited, as if to pay the design a compliment with some extra attention. She was actually trying to take comfort in the thought of how Carter’s papers were now neatly stored in towering rows of banker’s boxes that ran along a huge curving wall. Even failure could be made to look like accomplishment; something settled, achieved. So maybe there was hope for her and Ronnie if things really did fall apart.
No, things could fall to such smithereens that even an illusion became impossible to construct. Nixon’s library still wasn’t built, and from what she heard it would be a penny arcade of cheap statues and props, while the documents it ought to house remained far away under the government’s lock and key, serving the prison term that Nixon had avoided.
She and Ronnie, along with the Carters, reached the platform. Applause—and jeers—could be heard from the crowd of spectators on the hillside. Nancy for a moment couldn’t tell if the disapproval related to the Sandinistas or South Africa—probably the latter, given that most of Atlanta’s black establishment was here for the dedication.”

 

 
Thomas Mallon (Glen Cove, 2 november 1951)

 

De Albanese dichter en schrijver Bilal Xhaferri werd geboren op 2 november 1935 in Ninat bij Konispol. Zie ook alle tags voor Bilal Xhaferri op dit blog.

 

À Pégase

Du ciel ne descends pas pour moi,
je peux faire à pied mon chemin.
Les espaces infinis je les aime,
mais je veux être au plus près de la terre.
Derrière ton galop céleste,
les poètes composeront des poèmes d’or
moi je suis un piéton de chemins terrestres,
de chemins terrestres, le chanteur.
Du ciel, donc, Pégase, ne descends pas pour moi,
je peux faire à pied mon chemin.
Les espaces infinis je les aime
mais j’ai des vertiges quand je ne sens pas sous mes pieds la terre.

 


Bilal Xhaferri (2 november 1935 – 14 oktober 1986)
Cover

 

Zie voor alle bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 2 november 2017 en eveneens mijn blog van 2 november 2008.

E. du Perron, Désanne van Brederode, Kees van den Heuvel, Charlotte Mutsaers, Odysseas Elytis, Augusta Peaux, Thomas Mallon, Bilal Xhaferri, Leo Perutz

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Zie ook mijn blog van 2 november 2010 en eveneens alle tags voor E. du Perron op dit blog.

Sonnet van burgerdeugd

De trammen tuimlen door de lange straten;
Al ’t leven buiten, en de ramen dicht;
Wat thee voor ons en de avond te verpraten.
De lamp streelt rustig ons voornaam gezicht.

Inbrekers, wurgers, rovers en piraten,
En de eerste Zondvloed en het laatst Gericht –
Elke onrust heeft ons deugdzaam hart verlaten.
O thee! o vriendschap! o kalmerend licht!

Straks ’t koesterende donker; morgen lopen
Wij opgefleurd te kopen of verkopen:
Tragedie blijft tragedie, klein of groot.

Genoeg vermoeienis om ’s nachts te slapen;
Alle overgangen tussen lach en gapen;
En aan het eind, de Liefderijke Dood.

 

Een grote stilte

De stilte zwelt uit de ingeslapen nacht
En zuigt ons gans en onweerstaanbaar binnen.
Een hoornstoot gilde alsof een wilde jacht,
losbarstend als een onweer, zou beginnen –

En toen niets meer: de ondragelijke vracht
van tè veel jaren, ’t koele en donkre linnen
van de eeuwge stilte op onze wankle wacht.
De vijand zal ons altijd overwinnen!

Wij kruisen de armen op onze enge borst,
zwelgend het duister met de dikke dorst
van wie om water kreunde eer hij verstomde.

En deze vracht, dit groot benauwen wordt
voorsmaak van het gebeente dat verdort
onder het marmer, in de rèchte tombe.

 

Een mannetje alleen

‘k Sta aan mijn venster. Het is laat.
Ik kijk neer op de stille straat.
In duisternis. Waar niemand gaat.

Van nergens komt meer één geluid.
‘k Sta met mijn hoofd tegen een ruit.
Wanneer gaat die lantaren uit?

Eén lichtkring op wat vunzigheid.
Dat goor is met die gloor in strijd.
Daar gaat zelfs geen verloren meid.

In mij is net zo’n stille straat.
Waar niet één lamp te branden staat.
Waar sedert lang geen mens meer gaat.

 
E. du Perron (2 november 1899 – 14 mei 1940)
In de jaren 1920 in Parijs

Lees verder “E. du Perron, Désanne van Brederode, Kees van den Heuvel, Charlotte Mutsaers, Odysseas Elytis, Augusta Peaux, Thomas Mallon, Bilal Xhaferri, Leo Perutz”

Bilal Xhaferri, Augusta Peaux, Jules Barbey d’Aurevilly, Leo Perutz, Daniil Andreyev

De Albanese dichter en schrijver Bilal Xhaferri werd geboren op 2 november 1935 in Ninat bij KonispolZie ook alle tags voor Bilal Xhaferri op dit blog en ook mijn blog van 2 november 2010

 

 

Janina in the Fall

 

Watery vale – the lake of Janina
Slouches in the morning mist,
Curved like tumuli, gull wings skit o’er the islet,
The wind bedecks the lanes and alleys with broad leaves,
Exotic mosques, neglected daughters of the Orient,
Pose sadly before Western tourists.
Come from beyond barb-wired border, the sons of Pyrrhos
Pace the port, heads bowed, under the lofty planes.

 

Autumn as bare as mini-skirted maidens
Rubs against the bearded, mossy walls,
There, where Frosina once fled from Ali Pasha
And plunged into the lake’s frigid waters.
Janina, too, timeworn and abandoned,
Sinks slowly into the lake
In its former, now forgotten glory,
To the muffled beat of war drums.
It subsides, as will new Joannina with its neon lights,
Under streams of cars careening down the asphalt streets,
Under its fresh hotels, the Xenia, Paladion,
To the ringing of bells and the chanting of psalms.

 

Watery vale – the lake of Janina,
Sways softly in the morning haze.
Come from beyond barb-wired border, the sons of Pyrrhos
Pace, heads bowed, in the plane-treed alleys,
Pensive their thoughts, seething their sorrow.

 

 

Vertaald door Robert Elsie

 

 

 

Bilal Xhaferri (2 november 1935 – 14 oktober 1986)
Detail van een momument

Lees verder “Bilal Xhaferri, Augusta Peaux, Jules Barbey d’Aurevilly, Leo Perutz, Daniil Andreyev”

E. du Perron, Odysseas Elytis, Leo Perutz, Kees van den Heuvel, Bilal Xhaferri

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Zie ook mijn blog van 2 november 2010 en eveneens alle tags voor E. du Perron op dit blog.

 

Uit: Het Land van Herkomst

„September. – Ik heb het vorige hoofdstuk kort afgebroken om de komst van Wijdenes; het is zelfs of mijn pen vlugger is gegaan sinds ik besloten heb hem deze periode van mijn leven voor te leggen. Het manuskript ligt nu in zijn kamer in de Feuilleraie, maar na zijn pelgrimstocht naar Sils-Maria blijkt hij zelf van vele dingen vervuld. Hij had in de trein Der Antichrist bij zich en het Braunbuch. Dat de nazi’s zich op Nietzsche beroepen, dat ook ditmaal het pruisiese misverstand zijn heros heeft opgeslokt om hem verminkt en als profeet van een zo vulgaire aanmatiging weer uit te braken, tast hem aan in zijn diepste, zijn intellektuele geweten. Drie jaar jonger dan ik en doktor in de wijsbegeerte, afvallig als zodanig of bijna, sinds hij Kant en Hegel heeft afgezworen om het te houden met degeen die aan iedere waarheid slechts een dichterlike waarde toekent en vooropstelt dat de filosoof altijd belangrijker is dan zijn stelsel, heb ik hem in de vier jaren van onze vriendschap zich steeds meer zien ontwikkelen in de richting van een relativisties positivisme; ik heb om hem moeten lachen en hem tegelijk bewonderd om zijn door-en-door polemiese natuur die zichzelf en anderen telkens weer trachtte te overtuigen dat hij aan geen enkele vaste waarde meer geloofde, daaraan zelfs geen behoefte had, alles in twijfel trok buiten het stromen van zijn bloed en het ‘eigen belang’, en dat het laatste bijgeloof dat hij bestreed de ridikule verering was van de geest. Kristelik grootgebracht daarbij, vrijzinnig protestant, sinds hij leerde denken ook daar afvallig, met een protestantse koppigheid vooral verachtend wat zich als vrijzinnig aandient.

Terwijl wij dan, de tuin overziend die er niets aanlokkelik meer uitziet in het grijze licht, met onze rieten stoelen naast elkaar, de koffie drinken waaraan ik te lang vooruit gedacht heb (op de derde stoel ligt weer het Braunbuch), komt hij langzamerhand los – aanvankelik in het soort nuanceloze boutade waarmee hij schijnt te willen verbergen dat hij eigenlik een slecht spreker is. ‘Zijn Hollanders werkelik altijd slechte sprekers?’ heb ik mij dikwels afgevraagd, als ik met hem samen was geweest; het kontrast tussen zijn brieven en zijn konversatie was dan opvallend. Met Gerard Rijckloff, die ongetwijfeld geest bezit, kan men dagen lang samen zijn zonder te raken uit een soort superieure, d.w.z. beter-gestyleerde, mondaine roddelpraat, maar dan opeens vertelt hij een avontuur dat hem overkomen is met een zeer eigen en pakkend meesterschap.“

 

E. du Perron (2 november 1899 – 14 mei 1940)

Lees verder “E. du Perron, Odysseas Elytis, Leo Perutz, Kees van den Heuvel, Bilal Xhaferri”

E. du Perron, Odysseas Elytis, Leo Perutz, Bilal Xhaferri, Thomas Mallon, Augusta Peaux, Jules Barbey d’Aurevilly, Daniil Andreyev

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd  geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Zie ook mijn blog van 2 november 2006 en ook mijn blog van 2 november 2007 en ook mijn blog van 2 november 2008 en ook mijn blog van 2 november 2009.

Uit: Aan ambrosia. Bij Tuin van Eros door Jan Engelman

 “Uw naam is, op dit ogenblik reeds, in Holland wijdvermaard – voor zover zulke woorden opgaan bij een Hollands letterlievend publiek, de schrijvers die elkaar lezen meegerekend. Een vers, voor velen onbegrijpelik, onder de evokatie van een Helleense zangeres, maar waarvan de eerste regel zich zonder moeite in het geheugen grifte, maakte hem beroemd. Ambrosia, wat vloeit mij aan? Men heeft er zelfs te veel ophef van gemaakt; het is nooit prettig voor een dichter, zo’n al te vermaard vers. Het vond navolgers, tot in het olike Vlaanderen; het leek het knippatroon bij uitstek voor het nieuwste muzikale vers. Er was een misverstand, ook in die eerste regel al, dat langzamerhand eerst werd opgeruimd: het was geen godenspijs die bedoeld werd, en wat aanvloeide was niet het daarbijbehorende vocht; het was, alles bijeengenomen, alleen maar een lied, een van de zuiverste en mooiste liederen alleen maar in onze hedendaagse poëzie. Men heeft – het was een spotziek intellektualist die het deed – protest aangetekend tegen een kaal hoofd, dat in de volgende regel reeds opdook, alsof een schone vrouw, een met het lichaam van de Nike van Samothrace, niet desnoods de strenge lijnen van een onbegroeid schedelveld vertonen mocht. Maar de intellektualiteit redeneerde à faux, en kon zich trouwens niet weerhouden de onmiskenbare kwaliteiten van het lied te waarderen. Zij aanvaardde tenslotte het lied, hoewel haar geweten zich gesterkt voelde in de langzaam groeiende overtuiging dat een lied, zozeer tot de poëzie-alleen behorende, met dezelfde rare trots van die poëzie-alleen, dom was.”

perron

E. du Perron (2 november 1899 – 14 mei 1940)

 

De Griekse dichter Odysseas Elytis (pseudoniem voor Odysseas Alepoudhelis) werd op 2 november 1911 te Iraklion op Kreta geboren. Zie ook mijn blog van 2 november 2006 en ook mijn blog van 2 november 2007 en ook mijn blog van 2 november 2008 en ook mijn blog van 2 november 2009.

This wind that loiters…”

This wind that loiters among the quinces
This insect that sucks the vines
This stone that the scorpion wears next to his skin
And these sheaves on the threshing floor
That play the giant to small barefoot children.

The images of the Resurrection
On walls that the pine trees scratched with their fingers
This whitewash that carries the noonday on its back
And the cicadas, the cicadas in the ears of the trees.

Great summer of chalk
Great summer of cork
The red sails slanting in gusts of wind
On the sea-floor white creatures, sponges
Accordions of the rocks
Perch from the fingers even of bad fishermen
Proud reefs on the fishing lines of the sun.

No one will tell our fate, and that is that,
We ourselves will tell the sun’s fate, and that is that.

 

Drinking the sun of Corinth

Drinking the sun of Corinth
Reading the marble ruins
Striding across vineyards and seas
Sighting along the harpoon
A votive fish that slips away
I found the leaves that the sun’s psalm memorizes
The living land that passion joys in opening.

I drink water, cut fruit,
Thrust my hand into the wind’s foliage
The lemon trees water the summer pollen
The green birds tear my dreams
I leave with a glance
A wide glance in which the world is recreated
Beautiful from the beginning to the dimensions of the heart!

 

 Vertaald door Edmund Keeley en Philip Sherrard

 elytis

 Odysseas Elytis (2 november 1911 – 18 maart 1996)

 

De Oostenrijkse schrijver Leo Perutz werd geboren op 2 november 1882 in Praag. Zie ook mijn blog van 2 november 2006   en ook mijn blog van 2 november 2008 en ook mijn blog van 2 november 2009.

Uit: Wohin rollst du, Äpfelchen . . .

„Die unerwartete Kontrolle in der großen Lazaretthalle des Bahnhofes war das letzte aufregende Ereignis gewesen. Von Moskau an verlief die Reise ohne irgendeinen Zwischenfall. Als Kohout die abgerissenen Spielkarten aus der Tasche zog und mit der Bemerkung, man sei ihm Revanche schuldig, eine Partie Einundzwanzig vorschlug, waren alle dabei, auch Feuerstein, der auf dem Bahnhofe während der Verlesung der Namen einen Ohnmachtsanfall erlitten hatte.

In Tula stieg Dr. Emperger, der die Reisekasse führte, aus und kaufte Brot, Eier und heißes Teewasser, sogar zwei Tafeln Schokolade trieb er auf. Als er zurückkam, sagte er, nun habe er von Rußland Abschied genommen, endgültig und für alle Zeiten, zum letzten Male in diesem Leben habe

er russische Erde betreten. Denn er befände sich jetzt eigentlich schon auf neutralem Boden, den Sanitätszug könne er nicht als zu Rußland gehörig betrachten.

Vittorins Miene verfinsterte sich. – So, also Dr. Emperger wollte auf keinen Fall mehr nach Rußland zurück? Und wenn die Wahl auf ihn fiel, was dann? Lag hinter seinen Worten irgendeine Absicht verborgen? Wollte er am Ende vorbauen, auf geschickte und unauffällige Art andeuten, daß er sich an das Übereinkommen nicht gebunden fühle? Er blickte von den Karten auf. Doch er fand in Doktor Empergers Gesicht mit den hervortretenden, völlig ausdruckslosen Augen nichts, was seinen Argwohn bestätigen konnte.

Unmöglich! Sie hatten alle fünf feierlich ihr Ehrenwort verpfändet. Ich schwöre als Offizier und Mann von Ehre – das war die Formel gewesen. Es gab kein Zurück mehr. Vielleicht war sich Doktor Emperger der Tragweite seiner Bemerkung gar nicht bewußt, vielleicht hatte er einfach ohne jede Überlegung gesprochen. In diesem Falle war ein Verweis, der ja im freundschaftlichen Ton gehalten sein konnte, durchaus am Platz.“

perutz

Leo Perutz (2 november 1882 – 25 augustus 1957)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Kees van den Heuvel werd geboren op 2 november 1960 in Mill. Zie ook mijn blog van 2 november 2009 en mijn blog van 10 februari 2010.

Restaurant

I
Ontstemd gegrom aan tafel 30
De bruinebonensoep smaakt erwtig

I
Ontsteltenis aan tafel 40
De Haagse bluf is veel te Weertig

I
Een luid protest aan tafel 80
Men vindt er de rivierkreeft grachtig

I
Het is weer stil aan tafel 100
Die zeikerds zijn eruit gedonderd


Cont. adv.

Verl m zkt vr v 30, l
Betrouwb, ac, optim
Rom, energ, spont, charm

Volw, sxy, kwetsb, hum
Doort, openh, eleg
Erot, avontrl, cult

Act, veelz, eigenw, gal
Vasth, evenw, sens
Zelfst, levensl, wrm, sport

Ikz bn 32, fijnbesn
Integ, sl, mt wng al tevr

vandenheuvel

Kees van den Heuvel (2 november 1960 – 11 januari 2010)

De Albanese dichter en schrijver Bilal Xhaferri werd geboren op 2 november 1935 in Ninat bij Konispol. Zie ook mijn blog van 2 november 2008 en ook mijn blog van 2 november 2009.

Cham Ballad

In the distance fades a rainbow
Over the tips of the pyres,
A tearful word of farewell
In the pouring rain.
In the distance fades Chameria, our homeland in flames
And all of the roads take us northwards.
Over ancient Epirotic lands moans a Mediterranean wind,
Over the precious fields of our ancestors,
Lightning now feeds on the abandoned pastures,
Olive groves, unharvested, groan like the waves beating against the coast,
And on all sides, Cham land,
Enveloped in clouds,
Gasps and drowns in blood and tears,
Forsaken
And forlorn.
The bullets slicing through the darkness show us the way,
Flames that have devoured the soil, light up our path,
Behind us the storm lashes at the creaking doors of one-time homes.
And the road stretches northwards, northwards forever.
A folk now in exile, we wander in the downpour,
Farewell Chameria!

Bust of a Slain Cham Boy

I will appear before you on a misty night,
A looming silhouette of affliction and scorn.
The wind and the stars will tell you nothing of me,
Nor will the bronze glow of my silhouette.
Only my wounds will bear witness,
Only my death will declaim.

 

Vertaald door Robert Elsie

 hxaferri

Bilal Xhaferri (2 november 1935 – 14 oktober 1986)

De Amerikaanse schrijver en criticus Thomas Mallon werd geboren op 2 november 1951 in Glen Cove, New York. Zie ook mijn blog van 2 november 2008 en ook mijn blog van 2 november 2009.

Uit: Bandbox

“Cuddles Houlihan got clipped by the vodka bottle as it exited the pneumatic tube.

“Goddammit!”

The cry of pain that filled the office came not from Cuddles, whose head still lay asleep on his desk, but from the tube. Its ultimate source was the office of Joe Harris, the editor-in-chief. At this late, sozzled hour, Harris had mistakenly fed the interoffice mail chute not the translucent canister containing his angry communication to Cuddles, but the still-half-full, six-dollar quart of hooch he was regularly supplied with by the countess in the fact-checking department.

Harris glowered for several seconds at the undispatched canister, before giving in to the impulse to open it up and look once more at what had enraged him in the first place: a photograph of Leopold and Loeb, smiling, each with an arm around the other, perched on the edge of an upper bunk in the Joliet State Prison, both of them avidly regarding the latest issue of Bandbox. The thrill killers held it open with their free hands, like a box of candy they were sharing on a back-porch swing.

Would make a great ad, said the inked message on the back of the photograph, whose bold penmanship Harris recognized as belonging to Jimmy Gordon, up until eight months ago his best senior editor here at Bandbox. “I think of you as a bastard son,” he’d once told Jimmy in a burst of bibulous sentiment. Now, as editor-in-chief of Cutaway, the younger man was his head-to-head, hand-to-throat, competition. If Harris didn’t think of something, this picture of those two murderous fairies reading Bandbox-the magazine that had made goddamn Jimmy Gordon, and remade Jehoshaphat Harris-would be plastered to the side of every double-decker bus crawling up Fifth Avenue.”

 mallon

 Thomas Mallon (Glen Cove, 2 november 1951)

 

De Nederlandse dichteres Augusta Guerdina Peaux werd geboren in Simonshaven op 2 november 1859. Zie ook mijn blog van 2 november 2008 en ook mijn blog van 2 november 2009. 

Eenzaam kerkhof

De witte grassen bewegen en komen
Heen en weder door wind en dauw,
De takken wiegen hun stille dromen
Op donkere armen in sluiers van rouw,
Het sleepkleed der treurende esschenbomen
Raakt bloeiende grassen in avonddauw.
Hoog groeien de grassen, wind die ze zaaide,
Wind die ze verwaaide, zij bloeien uit,
Geen hand die ze plukte, geen zeis die ze maaide,
De witte wassen bewegen en komen
Heen en weder door wind en dauw,
Op de hekspijlen buigen de boomen
Hun donkere hoofden in krip van rouw.
Hun hangende sluiers beroeren de klachten
Der witte rozen en het schemerrood
Der oude daken, vele wolkengeslachten
Gaan het hek over, de bloemen en den dood.
Woest liggen de graven, de grendelen der aarde
Sluiten de dooden van ’t leven af,
Zij zinken al dieper, een weelderige gaarde
Bloeit, hoog als de hemel, boven hun graf.
En de wagenmenner, in ’t beeld van de sterren,
Ziet ernstig peinzend omlaag.
Ver ligt al de aarde, een stip, zoo verre
En zijn paarden gaan zoo traag.
Langs andere werelden siert hij zijn wagen
En waar geen werelden meer zijn,
De Steppenvlakte door van een eindeloos, vage,
Onbekende hemelwoestijn.

 

Koud landschap

Een late najaarsdag, sneeuw in de lucht,
belofte van veel sneeuw. Een lage wei
waar ’t water blank om korte wilgen stond
tot aan de zwarte koppen. Vlokken vlogen
neer, neer, al sneller langs de naakte twijgen
en tegen ’t witte water, wit en weg.
Zo, wit en weg, zo, schuinsaf door de takken
weinige, ruige vlokken op de vlucht,
als vagebonden in een winters bos
’t spoor bijster.

 peaux

Augusta Peaux (2 november 1859 –  23 februari 1944)

 

De Franse schrijver en moralist Jules Amédée Barbey d’Aurevilly werd geboren op 2 november 1808 in Saint-Sauveur-le-Vicomte (Manche). Zie ook mijn blog van 2 november 2008 en ook mijn blog van 2 november 2009.
 

Uit: Le Rideau cramoisi

“Il s’arrêta, baissa la glace qu’il avait devant lui… Était-ce pour mieux voir cette fenêtre dont il me parlait ‘… Le conducteur était allé chercher le charron et ne revenait pas. Les chevaux de relais, en retard, n’étaient pas encore arrivés de la poste. Ceux qui nous avaient traînés, immobiles de fatigue, harassés, non dételés, la tête pendant dans leurs jambes, ne donnaient pas même sur le pavé silencieux le coup de pied de l’impatience, en rêvant de leur écurie. Notre diligence endormie ressemblait à une voiture enchantée, figée par la baguette des fées, à quelque carrefour de clairière, dans la forêt de la Belle-au-Bois dormant. « Le fait est, dis-je, que pour un homme d’imagination, cette fenêtre a de la physionomie. – Je ne sais pas ce qu’elle a pour vous, reprit le vicomte de Brassard, mais je sais ce qu’elle a pour moi. C’est la fenêtre de la chambre qui a été ma première chambre de garnison. J’ai habité là… Diable ! il y a tout à l’heure trente-cinq ans ! derrière ce rideau… qui semble n’avoir pas été changé depuis tant d’années, et que je trouve éclairé, absolument éclairé, comme il l’était quand… » Il s’arrêta encore, réprimant sa pensée ; mais je tenais à la faire sortir. « Quand vous étudiiez votre tactique, capitaine, dans vos premières veilles de sous-lieutenant ‘ – Vous me faites beaucoup trop d’honneur, répondit-il. J’étais, il est vrai, sous-lieutenant dans ce moment-là, mais les nuits que je passais alors, je ne les passais pas sur ma tactique, et si j’avais ma lampe allumée à ces heures indues, comme disent les gens rangés, ce n’était pas pour lire le maréchal de Saxe. – Mais, fis-je, prestement comme un coup de raquette, c’était, peut-être, tout de même, pour l’imiter ‘ » Il me renvoya mon volant. « Oh !”

 Barbey d'Aurevilly

Jules Barbey d’Aurevilly (2 november 1808 – 23 april 1889)
Buste door Auguste Rodin in Saint-Sauveur-le-Vicomte

De Russische dichter, schrijver en Christelijk mysticus Daniil Leonidovich Andreyev werd geboren op 2 november 1906 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 2 november 2008 en ook mijn blog van 2 november 2009.
Uit: The Rose of the World

“THIS BOOK WAS BEGUN at a time when the threat of an unparalleled disaster hung over the heads of humanity—when a generation only just recuperating from the trauma of the Second World War discovered to its horror that a strange darkness, the portent of a war even more catastrophic and devastating than the last, was already gathering and thickening on the horizon. I began this book in the darkest years of a dictatorship that tyrannized two hundred million people. I began writing it in a prison designated as a “political isolation ward.” I wrote it in secret. I hid the manuscript, and the forces of good—humans and otherwise—concealed it for me during searches. Yet every day I expected the manuscript to be confiscated and destroyed, just as my previous work—work to which I had given ten years of my life and for which I had been consigned to the political isolation ward—had been destroyed.
I am finishing The Rose of the World a few years later. The threat of a third world war no longer looms like dark clouds on the horizon, but, having fanned out over our heads and blocked the sun, it has quickly dispersed in all directions back beyond the horizon.
Perhaps the worst will never come to pass. Every heart nurses such a hope, and without it life would be unbearable. Some try to bolster it with logical arguments and active protest. Some succeed in convincing themselves that the danger is exaggerated. Others try not to think about it at all and, having decided once and for all that what happens, happens, immerse themselves in the daily affairs of their own little worlds. There are also people in whose hearts hope smoulders like a dying fire, and who go on living, moving, and working merely out of inertia.
I am completing The Rose of the World out of prison, in a park turned golden with autumn. The one under whose yoke the country was driven to near exhaustion has long been reaping in other worlds what he sowed in this one. Yet I am still hiding the last pages of the manuscript as I hid the first ones. I dare not acquaint a single living soul with its contents, for, just as before, I cannot be certain that this book will not be destroyed, that the spiritual knowledge it contains will be transmitted to someone, anyone.“

andreyev

Daniil Andreyev (2 november 1906 – 30 maart 1959)

E. du Perron, Charlotte Mutsaers, Odysseas Elytis, Leo Perutz, Bilal Xhaferri, Thomas Mallon, Kees van den Heuvel, Augusta Peaux, Jules Barbey d’Aurevilly, Daniil Andreyev

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd  geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Zie ook mijn blog van 2 november 2006 en ook mijn blog van 2 november 2007 en ook mijn blog van 2 november 2008.

 

Somewhere

 

Misschien zijn wij nu vrienden, en misschien

zal morgen reeds alles vergeten zijn? –

wat goedheid van je: meer dan ik verdien,

een koele bries, een korte medicijn.

Ik zal weer zijn dezelfde die ik was

vóór ik je kende, en toch, in dit moment,

wil ik geloven dat dit smal terras

de Wereld is, en zelfs der Wereld end.

 

Laat heden hierin alles zijn vervat,

dat ik je vriend heet en jij mijn vriendin:

de lucht is grijs – geef het de purpren zin

die zoiets vroeger in Italië had!

Wij zijn vereend maar even wijs en weten:

een woord weegt lichter dan een duiveveer –

als ‘k ‘liefde’ zei, zou ik kunnen vergeten

dat je me zei: ‘O, liefde komt één keer’ ….?

 

Wees niet bezorgd voor deze bijna-liefde;

zij gaat voorbij: als alles wat ons griefde –

geneest of sterft, na meer of minder strijd.

‘k Zeg ‘liefde’ toch. ’t Is niet als de andre keren;

ook niet als de Ene! – dit is geen verwijt.

Het uur is vol van al wat ‘kan verkeren’,

de lucht is vaal en pijnlijk uitgespreid:

ik speel het woord dat eertijds harten kliefde

in vriendschap uit tegen je ledigheid.

 

 

De Bierpiraat

 

Hij dreef op alle bieren en ging prat

dat drank hem nooit een beentje had gelicht,

en overdreef niet: meer dan ieder vat

kon hij bevatten; ’t was zijn overwicht.

 

Enorm daarbij: een stier, met een gezicht

zo overdreven opgeblazen, dat

men met plezier erin gespogen had,

indien men spugen kon met de ogen dicht.

 

Ik heb mij vaak aan hem gesterkt. Die man

schonk mensenkennis uit dezelfde kan:

zijn anekdoten waren psychologies.

 

Hij zag van iedereen de platte kant;

ik gloeide in zijn schaduw: mijn verstand

bevond hem bol, maar tot de slokdarm logies.

 

malraux_perron

E. du Perron (2 november 1929 – 14 mei 1940)
Du Perron (r) met André Malraux (l)

 

De Nederlandse schrijfster, essayiste en schilderes Charlotte Mutsaers werd geboren in Utrecht op 2 november 1942. Charlotte Mutsaers was dus een oorlogskind. Toen ze 9 jaar was, overleed haar opa, die op een kasteel in Kapellen woonde, samen met haar oom Felix en diens zuster. Het was de eerste keer dat ze met de dood geconfronteerd werd. Na haar gymnasiumopleiding ging ze eerst studeren en toen ze 29 jaar was ging ze naar de Rietveld Academie in Amsterdam. Op 35-jarige leeftijd begon ze Nederlandse les te geven, en ook te schilderen en schrijven. Tien jaar later ontwierp ze een serie kinderpostzegels, maar ze exposeerde haar werk bijna nooit. In 2000 waren wat werken te zien in de Vleeshal omdat er een tentoonstelling is met de titel “Schilderen en schrijven”.

 

Uit: Zeepijn

“Als kind had ik twee beroepen : detective en dierenarts. Detective ben ik nog steeds maar dierenarts heb ik laten varen. Dat is de schuld van een oppas geweest. Die wou zich bemoeien met dingen waar ze geen verstand van had. Toen is het misgegaan.
Zodra de lente begon, vertrokken mijn ouders naar Parijs. Mijn moeder om zomertailleurtjes te kopen, Chanel n°5 en lippenstift. En mijn vader om lekker te eten en te genieten van de vele vrouwen in open bloesjes en met hangend haar. Wij kregen dan een oppas, Anna geheten. Ook Anna droeg open bloesjes en hangend haar. Maar van vogels had ze geen verstand. Ze kon nog geen kraai van een meeuw onderscheiden. Goed, dat komt meer voor. Je zou alleen zeggen : als het over vogels gaat, hou dan je mond. Dat deed ze niet. En ik was zo dom naar haar te luisteren.
Ik wist alles van vogels. In de boekjes stond dat ze alleen maar zongen uit angst of uit baltsaandrift. Dat was niet waar. De meeste vogels, zo had ik ontdekt, zongen puur voor de lol. Ik heb nog meer ontdekt : kippen komen graag bij je op schoot. In Oostende ken ik een man, hij werkt bij de kaartverkoop van het museum, wiens kippen ook altijd op schoot komen. Je moet je er natuurlijk wel voor openstellen maar dat geldt voor alles. In de zomer kwamen de duiven bij ons naar binnen en dan speelden ze boven op de speelgoedkast. En dan de pelikanen. Eén keer per jaar gingen we naar Artis en dan namen we een kilo of vijf wijting voor de pelikanen mee. «Poezenvis» heette dat in de viswinkel maar wij noemden het «pelikanenvis». Reken maar dat al die pelikanen ons na een jaar nog herkenden en meteen hun bek opensperden. Mijn fietsenmaker heeft een papegaai van zestig jaar. Die heeft de oorlog nog meegemaakt en een heel andere visie op het geheel. Hij zegt altijd… Nee, ik zeg niet wat hij zegt. Straks worden zijn woorden nog verkeerd uitgelegd en dan heb ik het gedaan.”

 

Mutsaers

Charlotte Mutsaers (Utrecht, 2 november 1942)

 

 

De Griekse dichter Odysseas Elytis (pseudoniem voor Odysseas Alepoudhelis) werd op 2 november 1911 te Iraklion op Kreta geboren. Zie ook mijn blog van 2 november 2006 en ook mijn blog van 2 november 2007 en ook mijn blog van 2 november 2008.

 

 

Het Lichaam van de zomer

De tijd is lang voorbij, sinds het ophield met regenen
op de mieren en de hagedissen;
nu brandt de eindeloze hemel
en verven de vruchten hun lippen rood.
De aarde opent traag haar poriën
en bij het water,
dat stamelend druppelt
staart een enorme plant de zon recht in de ogen.
Wie ligt daar achterover op het zand,
het zilver der olijfblaren berokend ?
In zijn oren warmen zich de krekels,
de mieren werken op zijn borst,
in het groen van zijn oksel kruipen de hagedissen
en tussen de tenen van zijn voet speelt de golf
die een kleine zingende Sirene zond.

Dit is haar lied:
o, naakte lichaam
van de zomer.
Uitgevreten en verbrand door zout en olie van olijven.
O lichaam van rots en huiver van het hart,
machtige bries door de haren van de treurwilg,
en geur van bazielkruid op de getaande jongeling,
bedekt met schelpjes en sparrenaalden.
O lichaam van de dag, drijvend in de diepte!
Traag komen de regens nader, de felle hagelstormen,
de droogten gaan voorbij, door de kille nagels van de sneeuw
bekrast.
Hij slaat als een bezetene de verten blauw.
De heuvels zinken weg in de zware uiers van de wolken.
Maar achter dat alles glimlach jij weer zorgeloos
en vind je weer de onvergankelijke tijd,
zoals de zon jou weervindt op het zand,
zoals ook de hemel jou weervindt in jouw groene naaktheid.

 

 

 

Vertaald door Henri Thijs

 

 

 

They came


dressed up as “friends,”
came countless times, my enemies,
trampling the primeval soil.
And the soil never blended with their heel.
They brought
The Wise One, the Founder, and the Geometer,
Bibles of letters and numbers,
every kind of Submission and Power,
to sway over the primeval light.
And the light never blended with their roof.
Not even a bee was fooled into beginning the golden game,
not even a Zephyr into swelling the white aprons.
On the peaks, in the valleys, in the ports
they raised and founded
mighty towers and villas,
floating timbers and other vessels;
and the Laws decreeing the pursuit of profit
they applied to the primeval measure.
And the measure never blended with their thinking.
Not even a footprint of a god left a man on their soul,
not even a fairy’s glance tried to rob them of their speech.
They came
dressed up as “friends,”
came countless times, my enemies,
bearing the primeval gifts.
And their gifts were nothing else
but iron and fire only.
To the open expecting fingers
only weapons and iron and fire.
Only weapons and iron and fire.

Vertaald door Edmund Keeley en George Savidis

 

ElytisNobel

Odysseas Elytis (2 november 1911 – 18 maart 1996)
Tijdens de uitreiking van de Nobelprijs in 1979

 

De Oostenrijkse schrijver Leo Perutz werd geboren op 2 november 1882 in Praag. Zie ook mijn blog van 2 november 2006   en ook mijn blog van 2 november 2008.

 

 Uit: Die dritte Kugel

 

„Mich fröstelt’s, und das Feuer ist am Erlöschen. Der Herbstwind bläht mir den Mantel auf, daß die geflickten Löcher nach allen Seiten starren wie die Teufelsfratzen. Der Regen schlägt einen Trommelwirbel um mich her und dröhnt und prasselt, als wär’ die Welt mit Kalbfell überzogen. Eine Nacht, dazu geschaffen, sich am Lagerfeuer zu erwärmen und im Kreise grauhaariger Kriegsgefährten bestandner Abenteuer zu gedenken. Aber ach, heute steht mir der Sinn wahrlich nicht danach, denn in fünfzehn währenden Stunden bin ich vom Rücken meines lahmen Gauls nicht zur Erd’ gekommen. Den sächsischen Kurfürsten, den großen Papstfeind und Lutheraner, der die Einung der evangelischen Fürsten gegen den Kaiser zustand gebracht und auch die Böhmen zu einem Aufruhr angestiftet hat, den haben wir gefangen und hieher in des Kaisers Feldlager geführt, daß er morgen einen Fußfall tun muß vor dem Carolus Quint und ihn demütig seinen allergnädigsten Kaiser nennen.

Jetzt führen sie seine Kanzler und Ratsherren in Fesseln vorbei. Der alte Mann ist auch dabei, den ich bei Mühlberg mit dem Säbel über den Kopf geschlagen hab’. Er trägt eine blutige Binde um die Stirn, läßt den Kopf hängen, ist fast traurig und verzagt, weiß es wohl, daß er ihn nicht lange mehr zwischen den Schultern wird tragen dürfen. Ja, Brüder, jetzt seid ihr fast verzagt, aber wer hieß euch dem Kaiser aus Ingolstadt solch einen trotzigen Absagebrief schreiben? »Wir geben dem Karl, der sich den fünften römischen Kaiser nennt, kund und zu wissen, daß er pflichtvergessen gegen Gott und an der Nation eidbrüchig gehandelt hat.« Ja, jetzt wird euch der Kaiser schon die rechte Antwort geben. Wer

riet euch, ihr armen Schelme, die Finger in solch einen Handel zu stecken? Seht mich an, Brüder! Ich bin auch lutherisch. Reit’ dennoch mit des Kaisers Haufen, schlag’ zu, stech’ und schieß’, wen er mich stechen und schießen heißt, es gilt mir gleich. Treib’ nicht viel Lärmens mit meinem Glauben, halt’ Frieden mit allen schwarzen Kutten, grüß’ eine jede von den spanischen Gecksnasen zuerst, die jetzt allenthalben durchs Lager stolzieren und sich an des Kaisers Seite blähen in ihrer Narrenlivrei. Ihr aber, liebe Brüder, habt alleweil euren Glauben stolz im Mund geführt wie ein Feldgeschrei, dafür tragt ihr jetzt eure Köpfe dem Henker hin!“

 

Perutz

Leo Perutz (2 november 1882 – 25 augustus 1957)

 

De Albanese dichter en schrijver Bilal Xhaferri werd geboren op 2 november 1935 in Ninat bij Konispol. Zie ook mijn blog van 2 november 2008.

 

 

ALBANIA 1976

 

Small nation
Little time
Tiny ration
Enormous shadow
Great fear
Great want

 

And throughout the land
Shrieks and cries
Like owls in the night

 

 

 

COME, SADNESS

Come, sadness

Come slowly
Like leaves drifting from branches

 

Come slowly
Like rain dripping from leaves

 

Come, sadness

 

Come like nearing thunder in the night
Come like the thumping of an anguished heart

 

Come, sadness

 

O you my beloved who has never abandoned me
My only shelter
Hope
And dream

 

Come, sadness

 

Sadness, come.

 

BilalXhaferri

Bilal Xhaferri (2 november 1935 – 14 oktober 1986)

 

 

De Amerikaanse schrijver en criticus Thomas Mallon werd geboren op 2 november 1951 in Glen Cove, New York. Zie ook mijn blog van 2 november 2008.

 

Uit: Mrs Paines Garage

 

There would be bad news from Dallas tomorrow. But as 5:30 approached on this warm Thursday afternoon, Ruth Paine had little time to think about her pending divorce. As usual, she was in the midst of errands, driving her station wagon back from the supermarket with groceries for her own small, sundered family as well as the other oddly intact one that had been grafted onto it these last several months.
A copy of the divorce petition, which Ruth had filed eight days ago, was right now being postmarked near the offices of her lawyer in the Rio Grande National Building downtown. The dated facts in it — that she and Michael had been married on December 28, 1957, in Pennsylvania, and produced two children, Lynn (b. 1959) and Christopher (b. 1961), before separating “on or about September 1, 1962” — were more accurate than the supposed crux of the document, its declaration that her husband, now “the defendant,” had “about six months before their said separation, commenced a course of unkind, harsh, cruel and tyrannical treatment… of such a nature as to render their further living together insupportable.”
The legal boilerplate hardly described the painfully civilized breach between Ruth and Michael, or the temperate good will he showed whenever he now visited from his own apartment over in Grand Prairie. The two of them probably still saw more movies together than the average couple living under one roof. But the law was the law, and it required stern lies in the matter of divorce, even one arrived at as quietly as this.
Driving down Fifth Street, crossing Westbrook Drive, Ruth was surprised by a picture of domesticity that suddenly came into view. There, up ahead, under the oak tree on her own front lawn, stood Lee and Marina, playing with Junie in apparent contentment. The Oswalds, in contrast to the Paines, might bitch and bicker with each other much of the time — Lee had bawled out Marina over the phone just three nights ago — but their own separation was partial, temporary, and economic. Most nights Lee lived in a rooming house downtown, on North Beckley, closer to the book-warehouse job that Ruth had helped him get last month; Marina and Junie, and now four-week-old Rachel, stayed here with her in Irving, joined by their “Papa” on weekends, when the population of the four-room house would swell to seven. Ruth expected the situation to last until Christmas, perhaps a little longer, after which she would have to deal with missing Marina as she still dealt with missing Michael.“

 

mallon2

Thomas Mallon (Glen Cove, 2 november 1951)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Kees van den Heuvel werd geboren op 2 november 1960 in Mill. Hij behoort bij de top van de light-versedichters van Nederland, maar is de laatste jaren weinig in de belangstelling wegens ziekte. Van den Heuvel publiceerde werk in diverse bloemlezingen, en in literaire bladen als De Tweede Ronde en Randschrift / Parmentier.

 

Jaarwisseling

 

Waarom begroet men steevast alle jaren

Die middernacht als magisch fenomeen?

Al is het nieuwe jaartal even wennen

De dagen zijn niet anders dan voorheen

 

We kunnen wel met veel tamtam verklaren

‘Ik kuis mijn taal’ ‘Ik drink niet meer alleen’

Maar hoe we ook gaan lijnen, sparen, rennen

De dagen zijn niet anders dan voorheen

 

We blijven wie we gister ook al waren

En rijgen stil een levensloop aaneen

We dromen, vrezen, hopen, wachten, plannen

De dagen zijn niet anders dan voorheen

 

We krijgen meer (of minder) grijze haren

Al zullen velen liefst ook dat ontkennen

De dagen zijn niet anders dan voorheen

 

 

ansichtkaartmill1

Kees van den Heuvel (Mill, 2 november 1960)
Mill, ansichtkaart (Geen portret beschikbaar)

 

De Nederlandse dichteres Augusta Guerdina Peaux werd geboren in Simonshaven op 2 november 1859. Zie ook mijn blog van 2 november 2008.

 

Oorlogszomer

 

In diepe nis van donker lover staat
bloedige zomer met zijn licht gelaat,
gelijk in diepe zieleduisternis
een brandend leed lichtend geborgen is.

Een brandend leed zal deze zomer zijn,
in ’t hart der mensheid een verholen pijn,
een alsemdronk zijn vroege-morgendauw
en al zijn lommer als een floers van rouw.

En als een floers van rouw, dat wijder spreidt,
zijn wolkenschaduw over verre tijd,
tranen zijn regen en zijn avondrood:
dovende fakkel van de jonge dood.

 

 

Najaarswandeling

 

Er was een woord in de wind, bij `t gaan
over de duinen – wij hadden `t gezwegen –
`t woei kil elk bloeiend leven aan,
`t was allerwegen.

En wij gingen als blinden en waren doof,
gingen als doven en waren blind,
en de dood van de zomer was in het loof
en ging ons voorbij in de wind.

En `t popelblad trilde op het wolkengrauw,
als maanlicht op dodenzerken,
en ver in het schaarhout schimden flauw
de witte geraamten der berken.

 

simonshaven+ring

Augusta Peaux (2 november 1859 – 23 februari 1944)
Simonshaven, de Ring (Oude postkaart. geen portret beschikbaar)

 

De Franse schrijver en moralist Jules Amédée Barbey d’Aurevilly werd geboren op 2 november 1808 in Saint-Sauveur-le-Vicomte (Manche). Zie ook mijn blog van 2 november 2008.

 

Uit: Les Diaboliques

 

“Un des avantages de la causerie en voiture, c’est qu’elle peut cesser quand on n’a plus rien à se dire, et cela sans embarras pour personne. Dans un salon, on n’a point cette liberté. La politesse vous fait un devoir de parler quand même, et on est souvent puni de cette hypocrisie innocente par le vide et l’ennui des conversations où les sots, même nés silencieux (il y en a), se travaillent et se détirent pour dire quelque chose et être aimables. En voiture publique, tout le monde est chez soi autant que chez les autres, — et on peut sans inconvenance rentrer dans le silence qui plaît et faire succéder à la conversation la rêverie… Malheureusement, les hasards de la vie sont affreusement plats, et jadis (car c’est jadis déjà) on montait vingt fois en voiture publique, — comme aujourd’hui vingt fois en wagon —, sans rencontrer un causeur animé et intéressant… Le vicomte de Brassard échangea d’abord avec moi quelques idées que les accidents de la route, les détails du paysage et quelques souvenirs du monde où nous nous étions rencontrés autrefois avaient fait naître, — puis, le jour déclinant nous versa son silence dans son crépuscule. La nuit, qui, en automne, semble tomber à pic du ciel, tant elle vient vite ! nous saisit de sa fraîcheur, et nous nous roulâmes dans nos manteaux, cherchant de la tempe le dur coin qui est l’oreiller de ceux qui voyagent. Je ne sais si mon compagnon s’endormit dans son angle de coupé ; mais moi, je restai éveillé dans le mien. J’étais si blasé sur la route que nous faisions là et que j’avais tant de fois faite, que je prenais à peine garde aux objets extérieurs, qui disparaissaient dans le mouvement de la voiture, et qui semblaient courir dans la nuit, en sens opposé à celui dans lequel nous courions. Nous traversâmes plusieurs petites villes, semées, çà et là, sur cette longue route que les postillons appelaient encore : un fier « ruban de queue », en souvenir de la leur, pourtant coupée depuis longtemps. La nuit devint n
oire comme un four éteint, — et, dans cette obscurité, ces villes inconnues par lesquelles nous passions avaient d’étranges physionomies et donnaient l’illusion que nous étions au bout du monde… Ces sortes de sensations que je note ici, comme le souvenir des impressions dernières d’un état de choses disparu, n’existent plus et ne reviendront jamais pour personne. À présent, les chemins de fer, avec leurs gares à l’entrée des villes, ne permettent plus au voyageur d’embrasser, en un rapide coup d’œil, le panorama fuyant de leurs rues, au galop des chevaux d’une diligence qui va, tout à l’heure, relayer pour repartir. « 

 

Aurevilly

Jules Barbey d’Aurevilly (2 november 1808 – 23 april 1889)

 

De Russische dichter, schrijver en Christelijk mysticus Daniil Leonidovich Andreyev werd geboren op 2 november 1906 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 2 november 2008.

 

 

Uit: Ancient Memory

 

India! -The mysterious name,

Ancient as my way in the universe!

The rainbow of the yearning heart.

Images persistent like memory . . .

 

Shall I talk about it? -People won’t believe me.

Shall I hint? -They won’t understand a single word.

They’ll rebuke me for the dark predilection,

For the invincible vision.

 

Shall I ever touch with my beggarly hand

The light dust of the holy roads.

Shall I bend my knees where for the first time

I was born out of darkness by Mother-Earth?

 

 

*

 

But I died. I changed images.

The days of being, not being itself.

And, like the quiet snow of the North.

My face has paled.

 

Ages were passing. In thc lone shabby mist

I was born and faded away

On the mute snow of Russia,

On the Finnish granite of the rocks.

 

But the image of my f~rs! native land

1 cannot burn out from my heart

Here, to the accompaniment of the sad chimes

In this twilight country.

 

Andreyev

Daniil Andreyev (2 november 1906 – 30 maart 1959)

E. du Perron, Odysseas Elytis, Leo Perutz, Bilal Xhaferri, Thomas Mallon, Daniil Andreyev, Augusta Peaux, Jules Barbey d’Aurevilly, Jean-Simon DesRochers

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd  geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Zie ook mijn blog van 2 november 2006 en ook mijn blog van 2 november 2007.

 

Uit: D.H. Lawrence en de Erotiek

 

„Eenmaal toegegeven dat het systeem in deze roman steeds voelbaar blijft, is de wisselwerking van de faktoren onderling, de innerlike techniek, als men het zo noemen kan, meesterlik. Niet alleen zijn vele scènes, als het gesprek der intellektuele kameraden in het 4e hoofdstuk, de reis van Lady Chatterley naar Venetië, en bijna alle scènes waarin Mellors optreedt, buitengewoon overtuigend geschreven, maar zelfs de traagheid van Lawrence’s beschrijvende stijl verlaat hem, wanneer hij zijn figuren laat optreden en, in de dialoog vooral, hen maakt tot de vertolkers van eigen voorkeur en haat. Mellors tegen Chatterley, Mellors tegen Connie’s zuster Hilda, Mellors op het atelier van Duncan Forbes, zijn onverbeterlik: deze neo-primitief is in ieder opzicht de man naar Lawrence’s hart en zijn talent doet ons hem ook als zodanig aanvaarden. (Mellors met Connie raakt in de meeste gevallen het enkel-erotiese deel, en vraagt een afzonderlike beschouwing.) Een bizonder staal van Lawrence’s innerlike techniek is het 7e hoofdstuk. Connie’s verlangen naar Mellors, de boswachter die zij niet dan enkele keren ontmoette, bestaat dan al, ofschoon ongeweten door haarzelf; zij gaat op zichzelve letten en ziet zich verwelken, een plant die geen water krijgt; alle kennissen, in deze zelfde tijd, spreken over haar slechte uiterlik; zij meent dan rust te moeten nemen, wandelt in het bos en laat Mrs. Bolton in huis komen voor Clifford. Terwijl zij dus, ongeweten, de aantrekkingskracht van Mellors reeds ondergaat, verslapt de enige macht die Clifford uitoefent op haar verpleegstersinstinkt; en daar hij impotent is, kan zij zelfs het gevoel hebben dat zij hem aan een andere vrouw overgaf. Ook in de volgende hoofdstukken, en in het hoofdstuk zelf waarin Mellors haar voor de eerste maal bezit, dezelfde volledige psychologiese verantwoording; hier blijkt de volle tegenstelling met de alleen-maar erotiese roman: al deze botsinkjes, het afstoten bij wederzijds sex-appeal, het remmen van de toenadering, dat maatschappelik immers verantwoord wordt omdat Connie de vrouw is van Mellors’ meester, deze hele serieuze logika, die een ernstige fout moet zijn voor de lezer van de ‘twede rij’, is misschien de voornaamste kwaliteit van het boek, berust op de simpele waarheid dat een vrouw die men gekleed heeft gekend en begeerd, ook eroties een grotere waarde vertegenwoordigt dan de vrouw, die men drie minuten na haar te hebben toegesproken in een hand-omdraaien ontbloot. Het getuige zijn van de fysieke liefde van mènsen, vertegenwoordigt voor de lezer een andere emotie dan het gevarieerd programma, uitgevoerd zelfs door de bekoorlikste marionetten.

 

Als Connie en Mellors tot de fysieke liefde overgaan, krijgt men de schokkende woorden, die in de voorafgaande scènes met Michaelis nog werden vermeden. Toch lost Lawrence de moeilikheid niet geheel op; nergens gebruikt hij in zijn eigen beschrijving de gevreesde woorden; het weefsel van zijn eigen verhaal schijnt evenmin tegen de springstof bestand. Hij legt de woorden Mellors in de mond, met een dubbel doel, dat misschien zelfs driedubbel is: (1) aangeven hoe verwoed deze man de ‘natuur’ terugverlangt; (2) zijn psychologies portret vervolmaken, door de macht die hij over Connie krijgt, en het kontrast met de mannen die zij tot dusver heeft gekend; en (3, meer verborgen) de prikkeling, niet alleen van Connie, maar van de hiervoor gevoelige lezer of lezeres, voor wie deze woorden, omdat zij schokkend zijn, de bizonderheid van het ogenblik verhogen, op wie zij dus werken als een intenser prikkeling.“

 

DuPerron

E. du Perron (2 november 1929 – 14 mei 1940)

 

De Griekse dichter Odysseas Elytis (pseudoniem voor Odysseas Alepoudhelis) werd op 2 november 1911 te Iraklion op Kreta geboren. Zie ook mijn blog van 2 november 2006 en ook mijn blog van 2 november 2007.

 

VERJAARDAG

Mijn leven gedragen naar dit,
het oord waar een jongeling
op de rotsen eeuwig worstelt
met de zee en de borstwering
van de wind.

Waar een mens huist, niets
dan een mens, in dauwdruppels
begaan met zijn groen bestaan,
luisterend naar de wateren van
zijn visioenen, krijsend met de
vleugels van zijn wroeging.

O, lot van een kind, gedijd
in een mens aan zee, bij de
leermeester van de zon, die
de tanende schaduw van de
zeemeeuw als zijn adem
begeert.

Ik heb mijn leven gedragen
naar dit, de witte rekening
de zwarte som, de enkele
bomen en natte stenen, de
lichte vingers om een voor-
hoofd te strelen, maar welk
voorhoofd ?

Heel de nacht weenden mijn
hoop, mijn verwachtingen.  Want
niemand is gebleven.  Geen enkele
vrije stap laat zich nog horen.
Geen stem wil nog fris ontluiken.
Geen voorsteven de pier beplassen
en een nog blauwere naam schrijven
op de omtrek van de horizon.

Slechts jaren. Slechts golven.
Gevoelig bewogen riemen in de
baaien rond de liefde.

Ik heb mijn leven gedragen naar
dit, de bittere groeve in het zand die
zal worden uitgewist.  Laat hem die
met zijn twee ogen de stilte beroert
en, vermengd met haar zonlicht,
duizend werelden omsluit, zich in
zijn bloed de andere zonen herinneren,
want vlakbij het licht woont de
glimlach die betaalt voor de vlam.

Maar hier, in dit ontwetend, zinkend
landschap, in de open en meedogenloze
zee, verwelkt het geluk.  Vlagen van
veders en momenten verbonden met
de aarde.  Een ruwe aarde voor
ongeduldige voeten.  Een aarde
bestemd voor  verbijstering.  Dode
vulkaan.

Ik heb mijn leven gedragen naar dit,
de steen gewijd aan het vloeibaar
element, verder nog dan de eilanden,
lager dan de golven, metgezel van de
ankers.

Wanneer de kielen een nieuwe hindernis
ontmoeten, ze hartstochtelijk verscheuren
en overwinnen en alzo met al hun dolfij-
nen de dageraad verwachten en de
zonsopgang in het hart van de mens,

halen de twijfelnetten een beeld van zout

binnen, pijnlijk gebeiteld, onverschillig
wit, wendend naar de zee de leegte
van zijn ogen,

schragend het oneindige.

 

Vertaald door Henri Thijs

 

HOLY SATURDAY, 25

ENTERING MY SLEEPLESSNESS last night
just briefly, for a moment, the little goddess

with the mauve ribbon smiled at me

from a lad she’s always passed me secrets

Then she vanished floating off to the right
going to empty the bin with my waste
– the soul’s cigarette-ends and poem-ends –
there where haughty and full of past youth
the sea simmers.

 

Vertaald door David Connoly

Elytis

Odysseas Elytis (2 november 1911 – 18 maart 1996)

 

De Oostenrijkse schrijver Leo Perutz werd geboren op 2 november 1882 in Praag. Zie ook mijn blog van 2 november 2006.

 

Uit: Der Meister des Jüngsten Tages

 

„Als einen Tag mit warmem Wind und wolkenlosem Himmel, so hab’ ich den 26. September 1909 in

Erinnerung. Mittags speiste ich mit zwei Regimentskameraden in einem Gartenrestaurant. Die Morgenblätter las ich erst nach Tisch. Sie enthielten Aufsätze über die Balkanfrage und über die Politik der Jungtürken – es ist erstaunlich, wie ich das alles noch weiß. Ein leitender Artikel besprach die Reise des Königs von England, und ein anderer befaßte sich mit den Plänen des türkischen Sultans.

»Zuwartende Haltung Abdul Hamids« stand fettgedruckt über den ersten Zeilen. Die Tageschroniken brachten Einzelheiten aus Schefket Paschas und Niazi Beys Lebenslauf – wer kennt heute noch

diese Namen? Auf dem Nordwestbahnhof hatte es in der Nacht ein Schadenfeuer gegeben – »riesige Holzvorräte vernichtet« hieß es in den Blättern. Eine akademische Vereinigung kündigte eine Aufführung von Büchners »Danton« an, in der Oper wurde die »Götterdämmerung« gegeben, mit einem Gast aus Breslau in der Rolle des Hagen. In der Kunstschau waren Bilder von Jan Toorop und Lovis Corinth ausgestellt, und die ganze Stadt lief hin, um sie anzustaunen. Irgendwo, in Petersburg glaube ich, gab es Streik und Arbeiterunruhen, in Salzburg einen Kircheneinbruch, und aus Rom wurden Lärmszenen in der Consulta gemeldet. Ganz klein gedruckt fand ich noch eine Notiz über den Zusammenbruch des Bankhauses Bergstein. Er überraschte mich keineswegs, ich hatte ihn kommen sehen und rechtzeitig meine Depots zurückgezogen. Aber ich mußte an einen Bekannten, den Schauspieler Eugen Bischoff, denken, der sein Vermögen gleichfalls diesem Bankhause anvertraut hatte. Ich hätte ihn warnen sollen,
fuhr es mir durch den Kopf. – Aber hätte er mir denn geglaubt? Er hielt mich immer für falsch informiert. Wozu sich in fremde Angelegenheiten mischen? – Und zugleich fiel mir ein Gespräch ein, das ich einige Tage zuvor mit dem Intendanten der Hoftheater geführt hatte. Die Rede war auf Eugen Bischoff gekommen – »der Mann wird alt, leider, ich kann ihm nicht helfen«,

hatte der Intendant gesagt und ein paar Bemerkungen über das Drängen des Nachwuchses hinzugefügt. Wenn mein Eindruck richtig war, dann bestand für Eugen Bischoff wenig Aussicht auf

Erneuerung seines Vertrages. Und nun mußte auch noch das Unglück mit Bergstein & Cie dazukommen. An all dies erinnere ich mich. So deutlich steht das Relief des 26. September 1909 in meinem Gedächtnis. Um so unbegreiflicher ist es mir, wie ich den Tag, an dem wir zu dritt das Haus auf der Dominikanerbastei betraten, gegen die Mitte des Monates Oktober verlegen konnte. Vielleicht hat mich die Erinnerung an verwelktes Kastanienlaub auf den Kieswegen des Gartens, an reife Trauben, die an den Straßenecken feilgeboten wurden, und an ersten herbstlichen Frost – vielleicht hat mich dieser ganze Komplex unbewußter Erinnerungen, die mir irgendwie mit diesem Tag verknüpft sind, irregeführt; das kann wohl sein. In Wirklichkeit war der 30. September der Tag, an dem die Entscheidung fiel, das habe ich mit Hilfe der Notizen, die ich aus jener Zeit besitze, festgestellt.“

 

perutz_telaviv

Leo Perutz (2 november 1882 – 25 augustus 1957)

 

De Albanese dichter en schrijver Bilal Xhaferr Xhaferri werd geboren op 2 november 1935 in Ninat bij Konispol. In 1945 werd zijn vader vanwege zijn anticommunistisch nationalisme doodgeschoten. Zijn moeder was in 1943 al gestorven. Pas in 1955 maakte Xhaferri de basisopleiding op zijn dorpsschool af. In 1962 en 1963 publiceerde hij zijn eerste gedichten en verhalen. Zijn eerste verhalenbundel “Njerëz të rinj, tokë e lashtë” („Jonge mensen, oud land“) verscheen in 1967. In 1968 kreeg hij een publicatieverbod. In 1969 vluchtte hij, eerst naar Griekenland, toen naar de VS. In 1974 richtte hij een tijdschrift, “Krahu i shqiponjës” (Vleugels van de adelaar““) op in Chicago, dat zowel in het Engels als in het Albanees verscheen. Aan de orde daarin kwamen ook thema’s als het verzet tegen de communistische dictatuur en de kwestie Kosovo. Fragmenten van nieuwe romans van Xhaferri verschenen in de jaren zeventig ook in dit tijschrift. In 1978 raakte Xhaferri door een aanslag van tegenstanders verwond en in 1981 werd brandgesticht in de redactieruimte van het tijdschrift. Veel documenten, manuscripten en ander materiaal ging daarbij verloren. Xhaferri stierf in oktober 1986. Op 3 mei 1995 verleende de president van de republiek Albanië hem postuum de medaille “Martir i demokracisë” (‚Martelaar van de democratie“)

 

DISTANT STATION

Distant station in a field:
I hear the dismal engine wail,
and from my roof the owl replies,
bird of ill-omen.

Who am I hoping for tonight ?
Who would set out in the dark
hunching through the driving rain
to visit this bleak exile ?

Uselessly I think again
of those that loved me.
Tonight I think once more in vain
of those I loved.

In this rain
no-one will come.
The road is mud.
In this black night
nobody will come.

Thus, far from those that loved me,
far from those that I loved,
life oozes on.

 

MY HOMELAND

Like a shroud
the first September mists
cover my homeland.
So soon the landscape vanishes!
So fast the fog’s obliteration!

The glistening stars
are beads of sweat upon its brow;
round its body thorns and barbs
a frontier of grief.

I fled it like a lover
and set out on the road
to where I do not know…
When will I return ?

My poems were as golden gifts
I made for it from love –
but now my iron heart
is turned by tears to rust.

The glistening stars
are beads of sweat upon its brow;
round its body thorns and barbs
a frontier of grief.

I fled it like a lover
and set out on the road
to where I do not know…
When will I return ?

Bilal_Xhaferri[1]

Bilal Xhaferri (2 november 1935 – 14 oktober 1986)

 

 

De Amerikaanse schrijver en criticus Thomas Mallon werd geboren op 2 november 1951 in Glen Cove, New York. Hij bezocht Brown University en voltooide zijn studie aan Harvard. Van 1979 tot  1991 doceerde hij Engels aan het Vassar College. Mallon schreef o.a de romans Henry and Clara, Two Moons, Dewey Defeats Truman, Aurora 7, Bandbox, en Fellow Travelers. Hij was ook redacteur van het tijdschrift GQ, waarin hij tien jaar lang een column, “Doubting Thomas”, schreef. Bijdragen van hem verschenen ook in The New Yorker, The New York Times Magazine, The Atlantic Monthly, The American Scholar, and Harper’s.

 

Uit: Fellow Travelers

 Tim counted four big fans whirring atop their stanchions in the newsroom. Every window here on the seventh floor was open, and summer had officially departed six days ago, but that was Washington for you. When air-conditioning might come to the Star seemed to be a perennial matter of sad-sack speculation among the staff: “When hell freezes over,” went one answer Tim had heard in his three months here. “Because then we won’t need it.”

Miss McGrory, one of the paper’s book reviewers, arrived with a bottle of whiskey, which she set down next to the punch bowl and cake, whose single chocolate layer and frosted inscription, “Happy Trails, Sheriff,” would soon be cut into by the retirement party’s guest of honor, Mr. Yost, a pressman who’d been at the Star since 1912 and took his nickname from a weekend job he had as a constable over in Berwyn Heights.

More people drifted in. “We could use a piano,” opined Miss Eversman, the music critic. She’d covered Liberace’s concert two nights ago at Constitution Hall and was telling a police reporter that the pianist’s mother had been in the president’s box with one of Liberace’s brothers, Rudy, who’d served in Korea.

“So she’s got one boy who’s a soldier?” asked the re
porter. “Maybe she’s got hope of grandchildren after all.”

Miss Eversman laughed.

“Forget Liberace,” said Mr. Yost, who’d started to reminisce about his first years here at the paper. “I remember seeing Wilson himself–that’s Woodrow Wilson, not Charlie, to you youngsters–up in his box at Keith’s Theatre. You wouldn’t have figured it from an egghead like him, but did that man ever love his vaudeville. You could sell him any player-piano roll the minute it came out.”

“We really do need a piano,” Miss Eversman sighed, as the national and managing editors walked in. Mr. Corn and Mr. Noyes took up positions off to the side of things and remarked to each other, a bit shamefacedly, on the smallness of the spread.

“Well,” said Mr. Corn, quoting the late Senator Taft’s famously impolitic advice about higher food prices: “Eat less.”

Mellon

Thomas Mallon (Glen Cove, 2 november 1951)

 

De Russische dichter, schrijver en Christelijk mysticus Daniil Leonidovich Andreyev werd geboren op 2 november 1906 in Berlijn. Hij was de zoon van de vooraanstaande Russische schrijver Leonid Andreyev. Zijn peetvader was Maxim Gorky. Omdat zijn moeder tijdens de geboorte stierf werd de jonge Daniil door een zus van zijn vader opgevoed. Dat had twee dingen tot gevolg: Toen zijn vader in 1917 Rusland verliet, na de revolutie, bleef zijn zoon daar achter. Bovendien groeide hij op in een gezin dat diep religieus bleef. Bijna alle werken die Andreev schreef voor 1947 werden door de KGB vernietigd als „anti-Sovjetliteratuur“. Tijdens zijn gevangenschap slaagde hij er echter in een aantal van zijn gedichten opnieuw te schrijven. Zijn belangrijkste boek, De Roos van de Wereld, schreef hij na een aantal mystieke visioenen in de gevangenis, maar hij voltooide het pas na zijn vrijlating in 1957. Het verscheen in de zogenaamde Samisdat en werd pas postuum in 1991 officieel uitgegeven.

 

The Rose of the World

 

„I am completing The Rose of the World out of prison, in a park turned golden with autumn. The one under whose yoke the country was driven to near exhaustion has long been reaping in other worlds what he sowed in this one. Yet I am still hiding the last pages of the manuscript as I hid the first ones. I dare not acquaint a single living soul with its contents, for, just as before, I cannot be certain that this book will not be destroyed, that the spiritual knowledge it contains will be transmitted to someone, anyone.

But perhaps the worst will never come to pass, and tyranny on such a scale will never recur. Perhaps humanity will forevermore retain the memory of Russia’s terrible historical experience. Every heart nurses that hope, and without it life would be unbearable.

But I number among those who have been fatally wounded by two great calamities: world war and dictatorship. Such people do not believe that the roots of war and tyranny within humanity have been eradicated or that they will be in the near future. Perhaps the danger of one tyranny or war will recede, but after a time the threat of the next tyranny or war will arise. For me and others like me, both those calamities were a kind of apocalypse— revelations of the power of planetary Evil and of its age-old struggle with the forces of Light. Those living in different times would probably not understand us. Our anxiety would seem to them an overreaction; our view of the world would seem poisoned. But a conception of the logical consistency of historical events branded in the human mind by a half century of observing and participating in events and processes of unprecedented magnitude cannot be called an overreaction. And a conclusion that forms in the human heart through the efforts of the brightest and deepest sides of its nature cannot be poisoned.

I am seriously ill—my days are numbered. If this manuscript is destroyed or lost, I will not be able to rewrite it in time. But if, sometime in the future, it reaches only a few persons whose spiritual thirst drives them to surmount all its difficulties and read it through to the end, then the ideas planted within cannot help but become seeds that will sprout in their hearts. Whether that occurs before a third world war or after it, and even if no third war is unleashed in the near future, this book will not die if but one pair of friendly eyes passes, chapter by chapter, over its pages. For the questions it attempts to answer will continue to trouble people far into the future.“

 

Daniil_Andreev_Front

Daniil Andreyev (2 november 1906 – 30 maart 1959)

 

De Nederlandse dichteres Augusta Guerdina Peaux werd geboren in Simonshaven op 2 november 1859. Zij publiceerde de bundels Gedichten (1918) en Nieuwe gedichten (1926). Als dichteres leefde zij in de schaduw van de meer bekende Tachtigers, onder wie de door haar bewonderde Hélène Swarth die haar werk apprecieerde. Peaux blinkt uit in minutieuze impressionistische landschapsschilderingen waaraan zij een sombere, melancholische ondertoon weet te geven. Hoewel een aantal van haar gedichten in bloemlezingen verschenen zijn (o.m. ‘Eenzaam kerkhof’), heeft haar werk weinig aandacht gekregen. Ze ligt begraven op Rustoord, vak 222W. Haar naam staat niet op het graf.

 

 

Op de verbrande hoeven melden de hanen den dag

 

De hanen melden den dag,
als zij immer deden.
Gisteren woedde de slag,
gisteren heerschte de vrede…
De hanen melden den dag.

De hanen riepen het licht
over de wereld uit,
toen het doofde in een aangezicht
donker van aarde en kruit.

De hanen weten niet
hoe rood de morgen is,
dien hun eeuwen oud lied
krijscht door de duisternis.
De hanen melden den dag.

Geen die het hoort
op de doode hoeve,
zinverloren woord
in wereld droeve
geen die het verstaat.

Simonshaven_Kerkje

Augusta Peaux (2 november 1859 – 23 februari 1944)
Simonshaven, kerkje (Geen portret beschikbaar)

 

De Franse schrijver en moralist Jules Amédée Barbey d’Aurevilly werd geboren op 2 november 1808 in Saint-Sauveur-le-Vicomte (Manche). Barbey keerde, na een korte periode van scepticisme en republikeinse sympathieën, terug naar het katholicisme en royalisme van zijn jeugd. In navolging van de door hem zeer gewaardeerde Balzac werd hij, als criticus en journalist, een geharnast verdediger van Troon en Altaar. Een ietwat merkwaardig katholiek was hij intussen wel. `Ik geloof in God om het recht te hebben in de duivel te geloven’, zou hij eens gezegd hebben. De uitspraak is wellicht apocrief, maar de aanwezigheid van duivelse en demonische motieven in zijn werk is te opvallend om over het hoofd te zien. Van roomse blijheid is daarentegen weinig te bespeuren. Niet voor niets placht Baudelaire hem in zijn correspondentie aan te duiden als `le vieux mauvais sujet’ de oude losbol.

Barbey’s beroemde essay `Du dandysme et de George Brummell’ heeft grote invloed gehad op de latere waardering voor de dandy, in het bijzonder bij Baudelaire.

 

Uit: Le Chevalier des Touches

 

C’était un vieil appartement comme on n’en voit guère plus, même en province, et d’ailleurs tout à fait en harmonie avec le groupe qui, pour le moment, s’y trouvait. Le nid était digne des oiseaux. À eux tous, ces vieillards réunis autour de cette cheminée formaient environ trois siècles et demi, et il est probable que les lambris qui les abritaient avaient vu naître chacun d’eux.

    Ces lambris en grisailles, encadrés et relevés par des baguettes d’or noircies et, par place, écaillées, n’avaient pour tout ornement de leur fond monotone que des portraits de famille s
ur lesquels la brume du temps avait passé. Dans l’un de leurs panneaux on voyait deux femmes en costume Louis XV, dont l’une, blonde et pincée, tenait à la main une tulipe comme Rachel, la dame de carreau, et dont l’autre, brune, indolente, tigrée de mouches sur son rouge de brune, avait une étoile au-dessus de la tête, ce qui, avec le faire voluptueux du portrait, indiquait suffisamment la main de Nattier, qui peignit aussi avec une étoile au-dessus de la tête madame de Châteauroux et ses sœurs. L’étoile signifiait le règne du moment de la favorite. C’était l’étoile du berger royal. Le bien-aimé Louis XV l’avait fait lever sur tant de têtes, qu’il avait pu très bien la faire luire sur une Touffedelys. Dans le panneau opposé, un portrait plus ancien, plus noir, d’une touche énergique, mais inconnue, représentait l’amiral de Tourville, beau comme une femme déguisée, dans son magnifique et bizarre costume d’amiral du temps de Louis XIV. Il était parent des Touffedelys. Des encoignures de laque de Chine garnissaient les quatre angles du salon et supportaient quatre bustes d’argile, recouverts d’un crêpe noir, soit pour les préserver de la poussière, soit en signe de deuil, car ces bustes étaient ceux de Louis XVI, de Marie-Antoinette, de madame Élisabeth et du Dauphin.“

 

Aurevilly

Jules Barbey d’Aurevilly (2 november 1808 – 23 april 1889)

 

Nagekomen bericht

 

De Canadese schrijver Jean-Simon DesRochers werd geboren op 1 november 1976 in Montréal, Québec, Canada. Zijn belangstellingen voor poëzie leidde in 2003 tot de oprichting van het tijdschrift Dialogis, dit in samenwerking met Andrée-Anne Dupuis-Bourret, Éric Gougeon enLaurent Lamarche.

Op dit moment werkt hij naar eigen zeggen aan twee romans en houdt hij ook een uitgebreid blog bij.

 

Uit: L’Obéissance impure

 

„Un premier livre n’est jamais une simple affaire. Il y a cette impression qu’il faut tout dire, tout couvrir, comme si cette publication allait être la seule, l’unique. On se prend la tête à deux mains, on ne dort plus, on pète un plomb et un autre, on se demande si notre folie vaut le coût, on se questionne sur la pertinence réelle de nos textes. Car là était mon obsession : je ne voulais pas écrire un livre parmi d’autres livres, je tenais à me démarquer, à innover, à inventer, écrire un livre pertinent d’un point de vue littéraire. Je pataugeais dans un bien étrange marais.

 

À cette époque, je bénéficiais des conseils d’un poète bien établi, François Charron. Il m’aidait à préciser mon style, m’ouvrait les portes de sa bibliothèque, m’offrait l’alcool en échange de mes cigarettes. Néanmoins, je n’arrivais pas au résultat souhaité. Mes poèmes ressemblaient vaguement à ceux de Charron ou François Jacquemin d’un point de vue rythmique et philosophique. Ce n’était pas ma voix sur la papier. Le front bas, le nez plissé, je retourne à mes recherches. Un sale jour de septembre 2000, une nouvelle amie avec qui je travaillais sur le Livre 1, Andrée-Anne Dupuis-Bourret, me donne une copie d’un de son livre d’artiste intitulé Saison (un livre de poésie minimaliste imprimé en sérigraphie ton sur ton). Je retourne chez moi, ouvre l’objet, lis le texte (je devais incliner les pages pour bien lire) et tombe sur le vers suivant : Mesure l’étoile. Je dépose le livre sur mon bureau de chêne, lève mes yeux sur mon cahier de travail. « Et si je mettais mes verbes à l’impératif ? » En moins de deux heures, j’avais 20 poèmes qui ne ressemblaient à rien d’autre dans ma version de l’histoire de la poésie. Le lendemain, j’écrivais 26 autres poèmes, tous sortis du néant. Le surlendemain, j’en composais 17. En trois jours, j’avais la charpente d’un livre, je le savais. Retour chez Charron quelques jours après, même constat de sa part « va parler à François Hébert aux Herbes rouges, s’il publie pas ça, il est aveugle.”

 

DesRochers

Jean-Simon DesRochers (Montréal,1 november 1976)