Onafhankelijk van geboortedata
De Nederlandse schrijfster, journaliste en columniste Bregje Hofstede werd geboren in Ede in 1988. Hofstede studeerde kunstgeschiedenis en Frans in Utrecht, Parijs en Berlijn. Ze schrijft voor diverse kranten en literaire tijdschriften en is correspondent Nieuw Feminisme bij online journalistiek platform De Correspondent. Haar debuutroman “De hemel boven Parijs” is vertaald in het Duits en Deens. Hij werd genomineerd voor onder andere de Libris Literatuur Prijs, de Anton Wachterprijs en de Gouden Boekenuil. Hofstede is lid van feministische actiegroep De Bovengrondse.
Uit: Drift
“Er was eens een winternacht. Er was een vrouw die haar huis uit wankelde, gekromd onder een veel te zware rugtas. Die vrouw ben ik. Die nacht is nu.
Ik had van alles kunnen meepakken, maar het eerste dat ik in de grijze rugtas stopte was mijn dagboek. En toen het schriftje dat vorig jaar die rol vervulde. En toen dat van het jaar daarvoor. Met elk boekje dat in de tas verdween werd duidelijker welk deel van mij ik uit dit huis wilde weghalen: niet alleen de laatste maanden, maar het afgelopen jaar en ten slotte alle jaren die we samen hebben doorgebracht. Ik bleef stapelen tot de backpack vol zat.
In de bovenste flap stak ik mijn tandenborstel, telefoon en pinpas, en ik verdween.
De waterbassins van de Brusselse Vismet zijn leeggepompt en overdekt met een glibberige plankenvloer waarop pasgeleden nog de kerstmarkt stond.
Midden op de Vismet staat een sokkel met een groot tandwiel uit de tijd dat dit een haven was.
Naast de sokkel zet ik mijn backpack neer en ik ga zitten op het randje, in het flauwe schijnsel van de restaurants.
Zo broos als nu was ik nog nooit. Er zit een trilling in mijn ellebogen en mijn knieholtes. Het gestrekte been is niet te vertrouwen, de arm voelt alsof hij elk moment kan dubbelklappen.
Al die bladzijden, al die ernstige notities om de liefde te verankeren die ik zojuist heb losgeslagen. Een anker zonder schip is kitsch, een nutteloos gewicht waarvan de onverplaatsbaarheid ineens alleen nog maar onhandig is.
Ik stel me voor dat ik op zal staan, mijn tas zal laten liggen en wegloop. Ik kan een halve kreeft gaan eten en vanaf mijn tafel toezien hoe zwervers mijn tas pakken en de episodes van ons leven tevoorschijn halen, terwijl ik binnen het warme vlees uit pantsers trek.
Maar ik blijf zitten.
Pas als ik volledig koud ben, ga ik op zoek naar een hotel, de tas op mijn rug.”
Bregje Hofstede (Ede, 1988)