Frans Coenen, Eric Bogosian, Robert Penn Warren, Carl Spitteler, Marcus Clarke, Anthony Trollope, Carl Immermann

De Nederlandse schrijver, essayist en criticus Frans Coenen werd in Amsterdam geboren op 24 april 1866. Zie ook mijn blog van 24 april 2007 en ook mijn blog van 24 april 2008.

Uit: Reizen, een uitweiding en inwijding

“WEIMAR is een trouwhartig stadje, dat zich geeft zooals het is. Het heeft sedert anderhalve eeuw een schat van herinneringen, maar laat er zich niet op voorstaan, het doet niet archaïstisch, het neemt niet de houding aan alsof het in den Goethe-tijd ontstaan was en sedert precies zoo gebleven. Alleen op de Markt staan enkele middeleeuwsche gebouwen, die dat ook met eenige opzettelijkheid zijn willen. Overigens heeft men het oorspronkelijk stadje uit het eind der 18e eeuw ongedwongen in het nieuwe Weimar laten overgaan, blijkbaar alleen de ergste excessen van steden- en woningbouw vermijdende. Zoo kan de vreemdeling zich eenvoudig wijden aan het vele, dat er inderdaad uit den historischen tijd over is, de talrijke paleizen en burgerhuizen, de doorkijkjes, de aardige pleintjes en hoekjes met de grappige rococofonteinen en pompen, die, eenigszins breed-uit en gewichtig, den tijd suggereeren, toen meisjes en vrouwen hier tenminste één keer daags bij elkaar kwamen, om het onontbeerlijk water te halen en de even onontbeerlijke ‘Klatsch’ te bedrijven.

De bedoelde vreemdeling zal zich dan allereerst er over verbazen hoe klein het stadje was en hoe groot, hoe overheerschend het paleizen-complex, dat al in de 17e eeuw bestond. Uit de centrale burcht met den hoogen uitzichtstoren, door talrijke grachten omringd, en waaromheen zich schuchtere wijken van beschermingzoekenden kwamen sluiten, is blijkbaar op den duur het stadje gegroeid. Het burchtgeheel, telkens door brand vernield, kromp in en vervormde zich tot een open vierhoek, op de wijze van het paleis te Versailles, welks indrukwekkenden aanblik de laatste groothertog nog juist voor zijn onttroning bedierf door de open zijde met een nieuw paleis te vullen. De langgestrekte vierhoek met zijn toren domineert thans nog het stadje, hoeveel meer zal dit dan geweest zijn, toen hetzooveel kleiner was en het vorstelijk leven ongeveer alle ruimten en alle uren vulde.”

Coenen

Frans Coenen (24 april 1866 – 23 juni 1936)
Frans Coenen Jr., 1894. Door F. Hart Nibbrig

 

De Amerikaanse schrijver en acteur Eric Bogosian werd geboren op 24 april 1953 in Woburn, Massachusetts. Bogosians meestal cynische komedies zijn een-persoons-stukken die ook wel door een ensemble kunnen worden opgevoerd. Een microfoon en een klapstoeltje is alles wat de hoofdrolspeler nodig heeft. Bogosian won voor deze stukken drie Obie Awards. Voor zijn bekendste stuk Talk Radio kreeg hij een nominatie voor de Pulitzer Prijs. De schrijver bewerkte het stuk zelf voor de verfilming ervan door Oliver Stone en speelde zelf de hoofdrol.

 

Uit: Love’s Fire: Seven New Plays Inspired by Seven Shakespearean Sonnets

 

„Inspired by Shakespeare’s Sonnet 118

A couch in the midst of the small living room of a small apartment. On the couch sits RENGIN, a beautiful young woman, in a white wedding gown. She is drinking from a pint flask of bourbon. The phone rings. She doesn’t bother with it. Instead, she rises unsteadily and checks herself out in a mirror.

A voice can he heard on the message machine.

HERMAN(voice): Rengin, it’s me. A
re you there? Please pick up if you are. Rengin? I’m sorry. Whatever I did. I’m such an ass. Please pick up. Please? OK. I’m coming home. I’m actually downstairs. If you are there, don’t be surprised when you see me. Maybe you’re in the bathroom. Then I understand why you’re not picking up.

RENGIN has walked over to the answering machine and is watching it record the message.

RENGIN: Herman, you don’t get it. You never got it. She goes back to the mirror.

RENGIN: What is this I am wearing? A white dress. Meaning what? Virginity? That the male proboscis has not slid through my vaginal lips? What bullshit! (drinks) What the fuck am I here? A human sacrifice? I am a womb being readied for impalement and fertilization. Yech!!!

She touches the bodice, feels it, as she drinks.

RENGIN: But I can’t take it off. I’m drunk as shit and I can’t take it off. He’s got to see me like this. We should go out together like this. Maybe someplace that has a mosh pit. I should mosh in my wedding dress and then find some bikers and have three guys screw me at the same time. And make Herman watch. Prepare him…

She drinks and wails.

RENGIN: FUCKING “A,” MAN, HOW THE FUCK DID THIS HAPPEN?

HERMAN enters.

HERMAN: Rengin, what’s wrong? Why didn’t you answer the phone?

RENGIN: I’m getting shit-faced.

HERMAN: Why, honey? You don’t like your wedding gown?

RENGIN: No, I don’t like my wedding gown. Hey, I have an idea. You wear the wedding gown and I’ll wear the tux. And then when we go on our honeymoon I’ll fuck you. How about that?“

 

Eric_Bogosian

Eric Bogosian (Woburn, 24 april 1953)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Robert Penn Warren werd geboren op 24 april 1905 in Guthrie, Kentucky. Zie ook mijn blog van 24 april 2007 en ook mijn blog van 24 april 2008.

A Way to Love God    

Here is the shadow of truth, for only the shadow is true.
And the line where the incoming swell from the sunset Pacific
First leans and staggers to break will tell all you need to know
About submarine geography, and your father’s death rattle
Provides all biographical data required for the Who’s Who of the dead.

I cannot recall what I started to tell you, but at least
I can say how night-long I have lain under the stars and
Heard mountains moan in their sleep. By daylight,
They remember nothing, and go about their lawful occasions
Of not going anywhere except in slow disintegration. At night
They remember, however, that there is something they cannot remember.
So moan. Theirs is the perfected pain of conscience that
Of forgetting the crime, and I hope you have not suffered it. I have.

I do not recall what had burdened my tongue, but urge you
To think on the slug’s white belly, how sick-slick and soft,
On the hairiness of stars, silver, silver, while the silence
Blows like wind by, and on the sea’s virgin bosom unveiled
To give suck to the wavering serpent of the moon; and,
In the distance, in plaza, piazza, place, platz, and square,
Boot heels, like history being born, on cobbles bang.

Everything seems an echo of something else.

And when, by the hair, the headsman held up the head
Of Mary of Scots, the lips kept on moving,
But without sound. The lips,
They were trying to say something very important.

But I had forgotten to mention an upland
Of wind-tortured stone white in darkness, and tall, but when
No wind, mist gathers, and once on the Sarré at midnight,
I watched the sheep huddling. Their eyes
Stared into nothingness. In that mist-diffused light their eyes
Were stupid and round like the eyes of fat fish in muddy water,
Or of a scholar who has lost faith in his calling.

Their jaws did not move. Shreds
Of dry grass, gray in the gray mist-light, hung
From the side of a jaw, unmoving.

You would think that nothing would ever again happen.

That may be a way to love God.

warren

Robert Penn Warren (24 april 1905 – 15 september 1989)

 

 

De Zwitser dichter, schrijver, essayist en criticus Carl Friedrich Georg Spitteler (eig. Carl Felix Tandem) werd geboren op 24 april 1845 in Liestal bij Basel. Zie ook mijn blog van 24 april 2007 en ook mijn blog van 24 april 2008. 

 

Das Begräbnis

 

Mir war im Traum, sie täten dich begraben,

An einem Sonntag, draußen unterm wald,

Mit Singen und mit Beten. Leisen Trittes

Durch eine Seitenpforte naht ich traurig,

Entblößten Haupts von hinten der Versammlung.

 

Da stockte plötzlich der Gesang. Erstaunt,

Mit scheuen Blicken starrten sie nach mir.

Die Mesner zischelten. Ein Gärtnerjunge

Schob mir mit dienstbeflißnem Grinsen heimlich

Durch meine Finger einen Kranz von Dornen.

Aber die Menge teilend trat der Pfarrer

Mir f
eierlich entgegen, schrieb das Kreuz

Auf meine Stirne, hielt die Heilige Schrift

Mir auf die Brust und las mit lauter Stimme:

“Vergib, auf daß man dir vergebe”, las er.

Da regte sichs im Dornenkranz und wuchs

Und quoll wie Blust im Frühling. Rote, samtne,

Großmächtge Königsrosen fraßen wuchernd

Die lichte Luft, den leiderfüllten Kirchhof.

Blieb nichts mehr übrig als ein stilles Antlitz,

Von Schmerz verschönt, die lieben Heimataugen,

Wehmütigen Blicks mich grüßend durch die Rosen.

 

spitteler

Carl Spitteler (24 april 1845 – 29 december 1924)
Portret door Ferdinand Hodler

 

De Australische schrijver Marcus Clarke werd geboren op 24 april 1846 in Londen. Zijn belangrijkste roman is His Natural Life die oorspronkelijk, onder tijdsdruk geschreven, als feuilleton in een krant verscheen tussen 1870 en 1872. Het werk beschrijft de lotgevallen van Rufus Dawes die ten onrechte voor moord veroordeeld wordt en in een gevangenis belandt.  Bewerkt, ingekort en van een nieuw tragisch einde voorzien verscheen het boek in 1874. In 1908 werd er al een korte film van gemaakt, in 1927 een Hollywood film.  In 1983 volgde een televisieserie, gebaseerd op de roman.

 

Uit: His Natural Life

 

„We have some dim notion of what life on a convict ship means; and we have seen through what a furnace Rufus Dawes had already passed before he set foot on the barren shore of Hell’s Gates. But to appreciate in its intensity the agony he had suffered since that time, we must multiply the infamy of the ‘tween decks of the Malabar an hundred fold. In that prison was at least some ray of light. All were not abominable; all were not utterly lost to shame and manhood. Stifling though the prison, infamous the companionship, terrible the memory of past happiness—there was yet ignorance of the future, there was yet Hope. But at Macquarie Harbour was poured out the very dregs of this cup of desolation. The worst had come, and the worst must for ever remain. That pit of torment was so deep that one could not even see Heaven. There was no hope there as long as life remained. Death alone kept the keys of that island prison.

Is it possible to imagine, even for a moment, what an innocent man, gifted with ambitions and disgusts, endowed with power to love and to respect, must have suffered during one week of such a punishment? We ordinary men, leading ordinary lives—walking, riding, laughing, marrying and giving in marriage—can form no notion of such misery as this. Some dim ideas we may have about the sweetness of liberty and the loathing that evil company inspires; but that is all. We know that were we chained and degraded, fed like dogs, employed as beasts of burden, driven to our daily toil with threats and blows, and herded with wretches among whom all that savoured of decency and manliness was an open mock and scorn, we would—what? Die, perhaps, or go mad. But we do not know, and can never know, how unutterably loathsome life must become when shared with such beings as those who dragged the tree trunks to the banks of the Gordon, and toiled, blaspheming, in their irons, on the dismal sandspit of Sarah Island. No human creature could describe to what depth of personal abasement and self-loathing one week of such a life would plunge him. Even if he had the power to write, he dared not. As one who, in a desert, seeking for a face, comes to a pool of blood, and, seeing his own reflection, flies—so would such a one hasten from the contemplation of his own degrading agony. Imagine such an agony endured for six years!“

 

marcus_clarke

Marcus Clarke (24 april 1846 – 2 augustus 1881)

 

De Engelse schrijver Anthony Trollope werd geboren in Londen op 24 april 1815 als zoon van de bekende schrijfster van reisverhalen Frances Trollope. Als kind werd hij naar een serie kostscholen gestuurd, totdat de familie Trollope verhuisde naar België. Zijn ervaringen op deze kostscholen waren ongunstig en hij bekende later aan zelfmoord te hebben gedacht. Na de dood van zijn vader, een advocaat, zag zijn moeder zich gedwongen door te gaan met het schrijven van reisverhalen om de kost te verdienen. Trollope zelf kreeg in 1834 een baan bij de Britse post, waarvoor hij in 1841 moest verhuizen naar Ierland. Deze verhuizing zou later doorklinken in zijn eerste romans, een aantal waarvan zich daar afspeelden. Door de vele treinreizen die Trollope nodig had in zijn baan als postbeambte, had hij veel tijd over om te schrijven. Hij zette zichzelf de taak een bepaald aantal woorden per dag te schrijven en mede hierdoor werd hij al snel de meest productieve schrijver van zijn generatie. In zijn baan als postbeambte wordt Trollope verantwoordelijk geacht voor de introductie van de bekende rode brievenbussen die nog steeds dienst doen in het Verenigd Koninkrijk. Dankzij het succes van zijn romans kon hij in 1867 zijn baan bij de post opgeven en na een mislukte poging tot verkiezing in het parlement wijdde hij zich geheel aan het schrijven.

 

Uit: The Warden

 

„The Rev. Septimus Harding was, a few years since, a beneficed clergyman residing in the cathedral town of ———; let us call it Barchester. Were we to name Wells or Salisbury, Exeter, Hereford, or Gloucester, it might be presumed that something personal was intended; and as this tale will refer mainly to the cathedral dignitaries of the town in question, we are anxious that no personality may be suspected. Let us presume that Barchester is a quiet town in the West of England, more remarkable for the beauty of its cathedral and the antiquity of its monuments, than for any commercial prosperity; that the west end of Barchester is the cathedral close, and that the aristocracy of Barchester are the bishop, dean, and canons, with their respective wives and daughters.

Early in life Mr. Harding found himself located at Barchester. A fine voice and a taste for sacred music had decided the position in which he was to exercise his calling, and for many years he performed the easy but not highly paid duties of a minor canon. At the age of forty a small living in the close vicinity of the town increased both his work and his income, and at the age of fifty he became precentor of the cathedral.

Mr. Harding had married early in life, and was the father of two daughters. The eldest, Susan, was born soon after his marriage; the other, Eleanor, not till ten years later. At the time at which we introduce him to our readers he was living as precentor at Barchester with his youngest daughter, then twenty-four years of age; having been many years a widower, and having married his eldest daughter to a son of the bishop, a very short time before his installation to the office of precentor“.

 

Trollope

Anthony Trollope 24 april 1815 – 6 december 1882)

 

De Duitse dichter en schrijver Carl Leberecht Immermann werd geboren op 24 april 1796 in Magdeburg. Hij werkte als jurist in Magdeburg, Münster en Düsseldorf. In 1832 richtte hij het Düsseldorfer Stadttheater op dat hij leidde tot 1837. Immermann stond in vriendschappelijk contact met tijdgenoren als Heine , Grabbe , Tieck , Fouqué , Eckermann , Goethe , Gutzkow , Freiligrath , Brockhaus, Campe , Cotta en Felix Mendelssohn-Bartholdy.

 

Uit: Der Karneval und die Somnambule

Der arme Schelm, aus dessen Papieren wir die folgenden Blätter mitteilen, gehörte zu den Leuten, aus denen andere nichts machen, weil sie selbst wenig aus sich machen. Er war der Meinung, daß in einer Zeit, welche Reiche entstehen und fallen sah, während ein Knabe kaum zum Manne wurde, das Schicksal eines einzelnen im Grunde nicht viel zu bedeuten habe. Es ist ihm zuweilen sehr übel gegangen; er fand aber immer bald den Ton der Gleichgültigkeit oder des Scherzes über sein Unglück; denn er mußte an die Schlachtfelder Europas denken und an die Völker, deren Gebeine auf ihnen bleichen.Wir wollen dies weder loben noch tadeln, sondern die Leser nur bitten, sich durch den Ton seiner Reminiszenzen nicht täuschen zu lassen. Es folgt denselben so viel Herzeleid, als eine gefühlvolle deutsche Romanleserin wünschen kann, wenn der Held der
Geschichte auch verschmäht hat, seine Schmerzen jammernd vorher zu verkündigen.Ich bin von jeher ein großer Liebhaber alles Merkwürdigen gewesen, und wenn es mir nach meinen Wünschen im Leben gegangen wäre, so hätte ich die ägyptischen Pyramiden und den Niagarafall sehen müssen. Ich kam aber nicht bis zu diesen Wunderdingen, sondern blieb meistens auf die Wanderung um den runden Tisch meines Studierzimmers beschränkt. Als ich mich eben anschickte, wenigstens die Tour durch Frankreich und Italien zu machen, lernte ich meine nachherige Frau kennen, die mit ihrem Oheim gerade von Neapel über Rom, Mailand und Paris zurückkehrte. Ich wollte die Gelegenheit benutzen, mich aus ihrem Munde über so manches, was mir als einem gründlich Reisenden not tat, unterrichten zu lassen, und besuchte den Oheim und die Nichte täglich in den Abendstunden.“

 

immermann_1828

Carl Immermann (24 april 1796 – 25 augustus 1840)

Frans Coenen, Robert Penn Warren, Carl Spitteler

De Nederlandse schrijver, essayist en criticus Frans Coenen werd in Amsterdam geboren op 24 april 1866. Zie ook mijn blog van 24 april 2007.

 

Uit: Verveling

 

Fräulein, fräulein Henriette kommen Sie mal sehen, wie ich die Zimmer hab’ einrichten laszen!’

Henriette de Wal stond op van ’t tafeltje op ’t smalle terras. ‘Ich komme’ riep ze terug en de ijzeren stoelpooten schuurden knarsend over den steenen vloer, terwijl ze haar borduurwerkje neerlegde.

Het was een middelmatig groote meisjesfiguur, slank en elegant in haar glad, nauwsluitend, eenvoudig-grijs japonnetje, zooals ze met kalmen wiegenden tred voortging, de onderarmen licht slingerend, het hoofd recht op met de links en rechtskijkende bruine oogen in een wasbleek gezicht. Een hoed droeg zij niet en het hoog opgemaakt, donkerblonde haar glansde onder ’t felle zonlicht.

Zij kwam bij de voorzijde van het tuinhuis, een vierkant witsteenen blok met de deur in ’t midden, geflankeerd door twee hooge ramen en daarboven vooruitspringende dakvensters.

Boven de deur waren in gelen zandsteen de breede krullen en slingers van een ornament uit den Rococotijd gebeiteld, want ’t paviljoen was al heel oud.

Vóór Henriette binnentrad in ’t koele donker, gingen haar blikken nog even, genietend, over den in de helling uitgegraven moestuin, vierkant en met stijve, rechte paden. Over ’t groen en bruin, met hevige kleuren hier en daar bestrooid, hing een blauwig waas als van optrekkenden dauw, en ’t was of een stil schuchter-ingehouden lichtgeluk, teer en trillend daar werd uitgeademd.

En haar blikken stegen hoogeróp, over den muur, waar de glooiing weer begon,…. hooger nog over dauwfonkelend weidegroen met stukjes blond koornveld geschakeerd, tot zij stuitten tegen ’t volle diepe blauw, waaronder de ernstige bosschen schaduwdonker lagen… en waar zij beneden overal die blauw-violetten sluier hadden gevonden, als of de aarde zich nog niet geheel en al wilde overgeven aan de liefkozing van het gouden licht… daar zonken zij thans vol weelde in de schemerende, azuren oneindigheid, waaruit een lichtgejubel tot haar daalde, statig en forsch als koraalgezang.

Henriette kreeg een impressie als van een groot gebed en huiverend, dronken van geluk, met tranen in de oogen bleef zij staren…. ‘Nun fräulein! wo bleiben Sie,… das können Sie ja morgen auch noch sehen!’… klonk ’t uit ’t dakraam boven haar.

Henriette draaide zich om en glimlachend in haar hooge stemming, met ’t stralend Buitenvisioen nog voor haar geest, ging zij langzaam naar binnen, de smalle krakende trap op.”

 

coenen_FHart_Nibbrig

Frans Coenen (24 april 1866 – 23 juni 1936)
Frans Coenen Jr., 1894. Door F. Hart Nibbrig.

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Robert Penn Warren werd geboren op 24 april 1905 in Guthrie, Kentucky. Zie ook mijn blog van 24 april 2007.

Evening Hawk

From plane of light to plane, wings dipping through
Geometries and orchids that the sunset builds,
Out of the peak’s black angularity of shadow, riding
The last tumultuous avalanche of
Light above pines and the guttural gorge,
The hawk comes.
                        His wing
Scythes down another day, his motion
Is that of the honed steel-edge, we hear
The crashless fall of stalks of Time.

The head of each stalk is heavy with the gold of our error.

Look! Look! he is climbing the last light
Who knows neither Time nor error, and under
Whose eye, unforgiving, the world, unforgiven, swings
Into shadow.

                   Long now,
The last thrush is still, the last bat
Now cruises in his sharp hieroglyphics. His wisdom
Is ancient, too, and immense. The star
Is steady, like Plato, over the mountain.

If there were no wind we might, we think, hear
The earth grind on its axis, or history
Drip in darkness like a leaking pipe in the cellar.

 

 Mortal Limit

I saw the hawk ride updraft in the sunset over Wyoming.
It rose from coniferous darkness, past gray jags
Of mercilessness, past whiteness, into the gloaming
Of dream-spectral light above the lazy purity of snow-snags.

There–west–were the Tetons. Snow-peaks would soon be
In dark profile to break constellations. Beyond what height
Hangs now the black speck? Beyond what range will gold eyes see
New ranges rise to mark a last scrawl of light?

Or, having tasted that atmosphere’s thinness, does it
Hang motionless in dying vision before
It knows it will accept the mortal limit,
And swing into the great circular downwardness that will restore

The breath of earth? Of rock? Of rot? Of other such
Items, and the darkness of whatever dream we clutch?

warren

Robert Penn Warren (24 april 1905 – 15 september 1989)

 

 

De Zwitser dichter, schrijver, essayist en criticus Carl Friedrich Georg Spitteler (eig. Carl Felix Tandem) werd geboren op 24 april 1845 in Liestal bij Basel. Hij studeerde rechten in Luzern en protestantse theologie in Heidelberg en Zürich, hoewel hij eigenlijk atheist was.Hij werd priveleraar bij een Finse generaal, waardoor hij contacten kreeg in adelijke kringen in Finland en in Sint Petersburg. Deze ervaringen verwertkte hij later in zijn werk. De doorbraak kwam echter pas met Olympischer Frühling (1900-1905), een groot epos van 20.000 verzen waarin hij veel van de Griekse mythologie naar de moderne belevingswereld transporteerde. Romain Rolland, laureaat van 1915, droeg hem met het oog op dit werk voor de Nobelprijs voor die hij in 1920 ook kreeg. Zie ook mijn blog van 24 april 2007.

 

Die Ballade vom lyrischen Wolf

 

Frühlingslüfte lispelten im Haine,
Und ein Wolf im Silbermondenscheine,
Aufgeregt von lyrischen Gefühlen,
Strich, in seinem Innersten zu wühlen,
Melancholisch durch Gebirg und Strauch,
Liebe spürt er, etwas Weltschmerz auch.

 

Davor mög uns Gott der Herr bewahren:
Nachtigallenseufzer ließ er fahren.
Eine Rose hielt er in den Knöcheln,
Schwanenlieder in den Kelch zu röcheln,
Und mit honiglächelndem Gemäul
Flötet er ein schmachtendes Geheul.

 

Orpheus hörte diese Serenade.
»Herr Kollega«, bat er ängstlich, »Gnade!
Nutzlos quälst und quetschest du die Kehle,
Denn die Bosheit bellt dir aus der Seele.
Und mit einem Herzen voll von Haß
Bleibe, Bestie, ferne dem Parnaß.


Zwar auf Tugend mag die Kunst verzichten,
Liederliche sieht man Lieder dichten,
Aber Drachen mit Musik im Rachen –
Liebster, das sind hoffnungslose Sachen.
Aller schönen Künste weit und breit
Grundbedingung ist Gutherzigkeit.«

 

 

 

Der Traum vom Lieben Gott

Mir träumt, ich schlummert unterm Weidenbusch
Am Bachesufer, auf der Himmelswiese,
Und mit dem Wasser käm ein schöner Mann
Im Boot dahergefahren. Längs der Fahrt
Bog er die Büsche auseinander, spähte
In das Versteck und reichte links und rechts
Geschenke, welche er dem Boot enthob.

 

Wo er vorbeizog, scholl ein Dankesschluchzen.
Und aus den Wellen sangs wie Orgelstimme:
“Kleingläubige Zweifler, habt ihrs nicht gespürt?
Ihr mußtet leiden, daß ihr lernet wünschen.
Ihr mußtet wünschen, daß ich euchs gewähre.
Was jeder ihm verschwiegnen Seelengrund
Ersehnt, die Träume, die dem eignen Herzen
Er nicht verriet, ich habe sie gebucht.
Nehmt hin, ich kenne jedes Menschenherz!
Nehmt hin, ich kenne jeder Seele Sehnsucht!”

 

Allmählich kam er auch zu mir. Neugierig
Schärft ich den Blick, denn keines Wunsches war
Ich mir geständig. Da entstieg dem Nachen
Ein strahlend Frauenbild, vertraulich winkend,
Eilt auf mich zu und lachte mir ins Auge:
“Kleingläubiger Zweifler, hast dus nicht gespürt?”
Dann nahm sie meine Hand und führte mich
Durch blumige Triften nach den blauen Bergen.
Viel Fenster lugten auf den Weg, dahinter
Gesichter, deren Grüße uns vermählten.
Wir aber zogen miteinander weiter
Und immer weiter über Berg und Tal,
Ohne Verdruß und ohne Müdigkeit,
Bis wir verschwanden in gottinniger Ferne.

 

spitteler

Carl Spitteler (24 april 1845 – 29 december 1924)