De Nederlandse dichter en schrijver Leo Herberghs werd geboren in Heerlen op 21 juli 1924. Zie ook alle tags voor Leo Herberghs op dit blog.
Laatste zomerdag
Nog is de dag van melk en bloed
en klinkt muziek op alle winden,
nog stijgt het leven als een vloed
en schrijden zalig de beminden,
nog is het leven groot en goed.
Dra keren nachten, de ontzinde
uit de holen in een duistre spoed
en stijgen kreten in den blinde,
angst en verwarring in ’t gemoed.
Dra zal geen lief zijn lief nog vinden
en walmt de lucht van dood en bloed.
Park
Gij zegt mij na dat wij hier willen wezen
Een kleine tijd, de spanne van een waan
Om dan, genezen of ook niet genezen
De oude wegen verder te begaan.
Misschien zult gij de dagen nog wel vrezen
En weinig weten van het aards bestaan,
Maar van de bloemen, langs het pad gerezen
Zult gij de zin welhaast voorgoed verstaan.
Zij zijn zo stil, zij willen nauw bewegen,
Zij suizlen even in de oude regen
En sluimren in. Bezijden de fontein;
En als nog eens ik hier met u verschijn
Zal er nog meer zo maatloos zijn verzwegen:
Ik heb u lief. Maar laat mij eenzaam zijn.
Hij 1
hij verheft zich. verheft hij zich?
blijft zitten en nestelt zich
waar hij niet woont
komt naderbij waar hij staat,
roerloos vertrekt hij en wordt
zichtbaar waar hij verdwijnt
verzaakt aan wat hij niet heeft
haakt naar dat wat hij bezit
lacht als hij tranen heeft
De Amerikaanse dichter Paul Randolph Violi werd geboren op 20 juli 1944 in Brooklyn, New York. Zie ook alle tags voor Paul Violi op dit blog.
In het huisje van Messer Violi
De brievenbus, donkerblauw geverfd,
zit bovenop een gekantelde cederpaal.
Hij heeft een kleine rode vlag aan één kant
en hij is in elk opzicht opmerkelijk.
De Toyota op de oprit
is erg oud en ze zeggen
dat hij uit Japan komt.
In de gang staat
een immense hondenvoerbak.
Hij is gemaakt van iriserend roze plastic.
Hij is, zoals ik al zei, immens
en hij is afschuwelijk.
In de kitchenette staat een beeldje
van Ceres, godin van ontbijtgranen.
De vaatwasser is een Kenmore
en alle lof waard.
In de foyer biedt het oversized schilderij
van een karbonade
bezoekers veel mogelijkheden
voor een gesprek.
In de bediendenverblijf
hangen veel indrukwekkende werken
die de naderende dood benadrukken
en de kans op hellevuur.
Geplaatst op de brede esdoornhouten tafel
naast flessen cognac
staat een opnameapparaat
met een zilveren megafoon,
waar autochtonen vaak op uitnodiging
de mondelinge geschiedenis van hun volk
in schreeuwen.
Wij van wie de harten zijn gegrepen
door het leven, spotten met het idee van kunst
als loutere versiering: Zo
lijken zij te verkondigen,
de drie beelden die
het gazon van de buren sieren, gipsen herten
met echte kogelgaten erin.
Vertaald door Frans Roumen
Onafhankelijk van geboortedata
De een Ierse schrijfster Claire Keegan werd in 1968 in County Wicklow geboren en is de jongste telg uit een groot rooms-katholiek gezin. Keegan reisde op haar zeventiende naar New Orleans, Louisiana en studeerde Engels en politicologie aan de Loyola University. Ze keerde in 1992 terug naar Ierland en woonde later een jaar in Cardiff, Wales, waar ze een MA in creatief schrijven volgde en lesgaf aan studenten aan de Universiteit van Wales. Vervolgens ontving ze een Master in filsofie aan het Trinity College Dublin. Keegans eerste verhalenbundel, “Antarctica” (1999), won vele prijzen, waaronder de Rooney Prize for Irish Literature en de William Trevor Prize, en was een van de “Best Books of 2001” van de Los Angeles Times. Haar tweede verzameling van veelbekroonde korte verhalen, “Walk the Blue Fields”, werd gepubliceerd in 2007. Keegans veelgeprezen ‘lange, korte verhaal’ ‘Foster’ won in 2009 de Davy Byrnes Short Story Award, “Foster” verscheen in het nummer van 15 februari 2010 van de New Yorker en werd vermeld in de lijst “Best of the Year” van dat tijdschrift; het werd later in een langere vorm gepubliceerd door Faber en Faber. “Foster” werd in 2021 verfilmd en in mei 2022 uitgebracht als het veelgeprezen An Cailín Ciúin (The Quiet Girl). Eind 2021 publiceerde Keegan nog een novelle, “Small Things Like These”, dat zich halverwege de jaren tachtig in Ierland afspeelt.
Uit: Foster
“Early on a Sunday, after first Mass in Clonegal, my father, instead of taking me home, drives deep into Wexford toward the coast, where my mother’s people came from. It is a hot August day, bright, with patches of shade and greenish sudden light along the road. We pass through the village of Shillelagh, where my father lost our red shorthorn in a game of forty-five, and on past the mart in Carnew, where the man who won her sold her not long afterward. My father throws his hat on the passenger seat, winds down the window, and smokes. I shake the plaits out of my hair and lie flat on the back seat, looking up through the rear window. I wonder what it will be like, this place belonging to the Kinsellas. I see a tall woman standing over me, making me drink milk still hot from the cow. I see another, less likely version of her, in an apron, pouring pancake batter into a frying pan, asking would I like another, the way my mother sometimes does when she is in good humor. The man will be her size. He will take me to town on the tractor and buy me red lemonade and crisps. Or he’ll make me clean out sheds and pick stones and pull ragweed and docks out of the fields. I wonder if they live in an old farmhouse or a new bungalow, whether they will have an outhouse or an indoor bathroom, with a toilet and running water.
An age, it seems, passes before the car slows and turns in to a tarred, narrow lane, then slams over the metal bars of a cattle grid. On either side, thick hedges are trimmed square. At the end of the lane, there’s a white house with trees whose limbs are trailing the ground.
“Da,” I say. “The trees.”
“What about them?”
“They’re sick,” I say.
“They’re weeping willows,” he says, and clears his throat.
On the housefront, tall, shiny windowpanes reflect our coming. I see myself looking out from the back seat, as wild as a tinker’s child, with my hair all undone, but my father, at the wheel, looks just like my father. A big, loose hound lets out a few rough, halfhearted barks, then sits on the step and looks back at the doorway, where the man has come out to stand. He has a square body like the men my sisters sometimes draw, but his eyebrows are white, to match his hair. He looks nothing like my mother’s people, who are all tall, with long arms, and I wonder if we have not come to the wrong house.”
Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juli ook mijn blog van 21 juli 2020 en eveneens mijn blog van 21 juli 2019 en ook mijn blog van 21 juli 2018 deel 2.