David Vann, Jan Wagner, Kristine Bilkau

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Legende van een zelfmoord (Vertaald door Arjaan van Nimwegen)

”Mijn moeder beviel op het eiland Adak, een kleine homp steen en sneeuw ergens ver op de Aleoeten, aan de rand van de Beringzee. Mijn vader diende twee jaar bij de marine als tandarts. Hij had voor Alaska gekozen omdat hij van jagen en vissen hield, maar toen hij zijn verzoek indiende wist hij kennelijk niets van Adak af. Als mijn moeder het had geweten, zou ze persoonlijk het verzoek geschrapt hebben. Als ze genoeg informatie had, heeft mijn moeder nooit een foute keus gemaakt. En dus weigerde ze ook om haar koortsige, geel aangelopen baby uit het ondergrondse marinehospitaal van Adak te laten wegrukken en in het vliegtuig te laten smijten dat al langer dan zes uur op de startbaan stond te wachten. Omdat ik een temperatuur van 40,5 graden had die nog steeds steeg, raadden de artsen en mijn vader aan om me naar het vasteland over te vliegen, naar een echt ziekenhuis (niemand op Adak had ooit ook maar een lichte hartaanval overleefd zolang hij daar zat, niemand), maar mijn moeder weigerde. Ze was ervan overtuigd, met wat mijn vader altijd omschreef als een dierlijke, instinctieve angst, dat ik dood zou gaan zodra ik was opgestegen. Ze legde me in een gewone witte badkuip met koud water en zo overleefde ik. Ik bloeide zelfs op. Mijn oranje, vlekkerige huid kalmeerde geleidelijk tot een gezond babyroze, mijn ledematen ontspanden, en ik trappelde met mijn beentjes in het water tot ze me eruit tilde en we samen insliepen. Toen mijn vader zijn tijd bij de marine had uitgezeten, verhuisden we naar Ketchikan, een eiland
voor de kust van Zuidoost-Alaska, waar hij een tandartsenpraktijk kocht en drie jaar later een vissersboot. De boot was een nieuwe Uniflite-kajuitkruiser van glasvezel, zes meter negentig lang. Op een vrijdag, laat in de middag, liet hij de boot te water, met zijn tandartsjas nog aan onder zijn jack, terwijl wij aan de wal stonden te juichen. Hij schoof hem op zijn ligplaats aan de steiger, en de volgende morgen stond hij op de rand van die steiger tien meter diep in helder, ijzig Alaskaans water te turen, waar de Snow Goose op de ronde, grijze stenen lag als een witte schim. Mijn vader had hem de Snow Goose gedoopt, omdat hij vol zat met dromen waarin die witte romp over de golven zweefde, maar hij was vergeten de hoosgaten dicht te stoppen op de dag van de tewaterlating. In tegenstelling tot mijn moeder had hij oor noch oog voor zaken onder de oppervlakte. Als we die zomer terugzweefden over de golven na een dag vissen (mijn vader had de Snow Goose laten lichten en schoonmaken, het bewijs dat volharding gebrek aan visie soms kan goedmaken), stond ik vaak op het open, maar hoog opgebouwde achterdek met de dagvangst aan heilbot, en werd tegelijk ermee de lucht in geslingerd telkens als mijn vader over een golf voer en in de volgende dook. De heilbotten lagen plat, als grijsgroene honden op het witte scheepsdek, hun grote bruine ogen keken hoopvol naar me op tot ik ze een klap met een hamer gaf. Het was mijn taak te zorgen dat ze niet uit de boot sprongen.”

 

David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

de veteranentuin

„Again he fighting with his foe, counts o’er his scars,
Tho’ Chelsea’s now the seat of all his wars,
And fondly hanging on the lengthening tale,
Reslays his thousands o’er a mug of ale.”
– Sir John Soane, inscriptie in het summerhouse

van het Royal Hospital, London –
de veteranen groeien uit het gras
omhoog in hun ere-uniformen;
zware messingknopen knipogen mat
in laat licht van de namiddag terug.
ze groeien uit het gras zoals in mythen
het leger van gezaaide drakentanden.

de veteranen laten hun tanden
zien op foto’s die zo bruin als oud gras
zijn geworden – vergeelder nog dan mythen.
het begin, aldus die griek, van alle vormen
is de strijd, daarin komt alles terug.
de veteranen klimmen op de mat-

terhorn van hun herinnering, die mat
in het tegenlicht straalt, de valse tanden,
die diep in het dal al jaren terug
achter zijn gebleven. stil in het gras
de kleinkinderen, blij met minste vormen
van spel – de veteranen echter niet en

minder nog hun streven, bij het met mythen
omweven spel der koningen mat
te gaan staan. (zij die witte stukken vormen
gebruiken ivoor en walrustanden.)
in de veteranentuin groeit het gras.
de slak glijdt in zijn huis terug.

de veteranen denken vaak terug
en amper vooruit. zo ontstaan mythen.
de kleinkinderen spelen in het gras
waar de kameraden in beten, mat
van het gevecht. leven is: op je tanden
bijten en het lot daarbij zelf vormen.

de zusters dragen witte uniformen
en zijn toch warm. ze rijden hen terug
naar binnen als eerste sterren hun tanden
tonen en een heel leger van mythen
volgt hen op hun kamers. waar het mat
was door gewicht herrijst nu het gras.

donkere vormen dwalen over het gras –
aan tanden valt te denken, of aan mythen.
de koning staat terug in zijn mat.

 

Vertaald door Monique de Waal

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse schrijfster en journaliste Kristine Bilkau werd geboren in Hamburg in 1974 en groeide op  in Sleeswijk-Holstein. zie ook alle tags voor Kristine Bilkau op dit blog.

Uit: Eine Liebe, in Gedanken

„Wer hat mich gefunden? Wie sah ich aus?« Meine Mutter sitzt vor mir auf der Küchenbank, sie bestreicht sich ein Stück Baguette mit zerschmolzenem Camembert, sie sitzt, wie immer, wenn sie uns besuchte, auf dieser alten Holzbank, die Florian und ich, als Studenten, vor über zwanzig Jahren auf einer Reise durch Polen gekauft hatten, sie nippt an ihrem Darjeeling und will alles über ihren eigenen Tod wissen. »War mein Anblick eine Zumutung für dich?«, fragt sie. »Ich hätte dich gern beschützt«, sagt sie und klingt wie früher, wenn sie etwas von mir hatte fernhalten wollen; Nachrichten mit grausamen Bildern im Fernsehen, die ich nicht hätte sehen sollen, eine Todesgeschichte aus der Nachbarschaft, von der ich nichts hätte hören sollen. Eine Zumutung war ihr Anblick nicht. Sie wirkte schmaler als sonst, vor allem das. Sie lag im Bett, auf dem Rücken, zugedeckt bis zu den Schultern, das Gesicht leicht dem Fenster zugewandt, die Augen geschlossen, die Lippen geschlossen, mit einer Spur von Anspannung. Ich sah auch den Hauch eines Lächelns, ein wenig ironisch, wie ich es von ihr kannte. Die Situation hat dich nicht entblößt. Du bist gut davongekommen. Das würde ich ihr sagen. »Und? Was machen wir denn jetzt?« Sie klingt nicht betrübt, sondern auf trotzige Art belustigt. Als könnte sie ihren Tod mit einem »Och, nöö«, wie ich es oft von ihr gehört hatte, auf später verschieben, rückgängig machen oder wieder vergessen, wie ein schnell behobenes Problem. Ich war zwölf oder dreizehn Jahre alt, einige Tage vor Weihnachten, meine Mutter hatte ihr restliches Geld für Geschenke und Lebensmittel für die Festtage abgehoben, dann stahl ihr jemand das Portemonnaie, sie war für diesen Monat pleite, ich sah ihr an, wie enttäuscht und erstaunt sie war, dass ihr das jemand hatte antun können, dann lächelte sie, Och, nöö. Sie rief Freunde an, lieh sich etwas Geld, und es ging weiter. »Ich hatte meine Haare am Mittag gewaschen. Immerhin das. Waren sie in Ordnung? Oder sah ich bemitleidenswert aus?«
Auch als es ihr miserabel ging, sie kaum eine Treppe mehr schaffte, überhaupt ihre Wohnung nur noch selten verließ, um sich selbst nicht damit zu konfrontieren, wie schwach ihr Herz war, kümmerte sie sich um ihre Frisur. Ihr akkurat geschnittenes, ohrläppchenkurzes Haar, ein Leben lang kaum verändert, dunkelbraun, dann dunkelbraun gefärbt, alle acht Wochen kam ein Friseur zu ihr nach Hause. Ich hatte gedacht, sie wäre unverwundbar. Doch dann saß ich an ihrem Bett, betrachtete ihr leicht gebräuntes, dahinter eindeutig blasses Gesicht, und zupfte an den Seiten ihr Haar zurecht, so, wie sie es gemocht hätte. »Weißt du, was frappierend ist?« Sie benutzte gern das Wort frappierend.“

 

Kristine Bilkau (Hamburg, 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e oktober ook mijn blog van 19 oktober 2018 en ook mijn blog van 19 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

David Vann, Jan Wagner, Kristine Bilkau

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Heilbot op de maan (Vertaald door Arjaan en Thijs van Nimwegen)

“Na de begrafenis vatte mijn oom Jim het idee op mijn nieuwe vader te worden. En aangezien hij het gevoel had dat hij niet helemaal was opgewassen tegen die taak, riep hij de hulp in van zijn vriend Big Al. In het najaar namen die twee me mee naar Modoc om op ganzen te jagen. Die grote, de canadaganzen, toeteraars of zwiepers, zoals Big Al ze noemde. Komen zo laag aanvliegen dat je hun vleugeltoppen hoort zwiepen. Dan versteent je hart en je vingers zwellen op. Big Al liet het me zien: hij hield zijn vingers onder mijn neus, zijn nagels zwart van vettigheid. Ik was dertien, woog een derde van wat Big Al woog, half zoveel als mijn oom, en zat tussen ze in geklemd. Hun harde stemmen — mijn oom kwam uit Nebraska, Big Al uit een ander luidruchtig oord — weerkaatsten tegen het naakte metalen interieur van de pick-upcabine, zwollen aan, doordringender dan het zonlicht. Ramen dicht. Ze boksten op tegen de goedkope bandrecorder op batterijen die op mijn schoot AmWay-kreten zat te sissen. Zo nu en dan stak mijn oom zijn hand uit om de ruis harder te draaien. ‘Pak die diamanten ring! Pak die Mercedes!’ Mijn oom probeerde Big Al te strikken voor AmWay. Dat was een ander doel van deze tocht: iemand anders onder hem in de verkoop-piramide schuiven. ‘Ik weet het,’ zei Big Al. ‘Ik weet dat het eersteklas producten zijn. Dat bestrijd ik ook niet. Dat hoor je mij niet beweren. Daar gaat het niet om. Ik wil alleen maar zeggen…’ `Drie maanden!’ riep mijn oom uit vanboven het stuur en grijnsde zijn tanden bloot. Hij had grote, gele, erg hoekige tanden, en hij was een grote vent, één meter vijfentachtig, hield zijn knokkels — van beide handen — om het stuur geklemd en hing er vlak boven. ‘Binnen drie maanden heb je je geld eruit. Man, ik…’ En hij grommelde een tijdje zo door zonder een zinnig woord, en zei toen: Dat is toch niet niks!’ Toen sloeg hij me op mijn borstkas, hard, vriendschappelijk, mannelijk, en keek Big M aan met een vrolijke, verraste blik. Alsof het opeens allemaal duidelijk was geworden. `Geen twijfel mogelijk,’ zei Big Al. Dat beweer ik ook niet. Ik twijfel er niet aan.’ Mijn oom gaf me nog een klap en gnuifde. Hij duwde zijn bril stevig omhoog en tuurde weer over het stuur heen naar buiten, zijn mond open en zijn lippen wat opgetrokken over zijn boventanden. Want dan kun je tien jaar eerder stoppen met werken en dan heb je meer,’ blaatte het bandje. ‘En dan heb je die boot, die camper, dat zwembad. Dan heb je die dingen en je hebt ook de tijd om ervan te genieten.’ Wat ik zeg,’ zei Big Al, en toen hield hij zijn mond en hield een vinger voor mijn gezicht. Eén vinger, de wijsvinger, de rest tot een machtige vuist gebald. Trek eens,’ zei hij, grijnzend alsof hij de pot gewonnen had. Mijn oom keek opzij, duwde zijn bril omhoog en grinnikte ook. Big Al pookte met zijn vinger in mijn borst. Trek eens aan mijn vinger, joh.’ Dus greep ik zijn vinger, ruw en hard als een misvormde wortel, en trok.”

 

David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

REQUIEM VOOR EEN KAPPER

omdat alles op maandag rust, blijft alles maandag nu,
bedek de spiegels, ontneem de schaar zijn scherpte.

wie zou zijn vingers laten kneden, cirkelen tot de wolk
van de shampoo optrekt boven ons, wie dirigeerde zijn entourage

van flessen en de geur, de oliën op het schap
met zijn smalle hand? wie gooit het grote orgel

van haardrogers open en laat ze loeien, laat ze aanzwellen?
neem uit de kleuren zwart en meng het met de lichte kleuren.

omdat nu geen kaplaken zo prachtig, langzaam als een tent
over het lichaam heen zakt, en wie stilhoudt

niet langer weet wat hij moet vinden, waar hij naar moet zoeken,
alleen dat het haar blijft groeien, verder woekert.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse schrijfster en journaliste Kristine Bilkau werd geboren in Hamburg in 1974 en groeide op  in Sleeswijk-Holstein. Bilkau studeerde geschiedenis, Amerikanistiek en Germanistiek aan de Universiteit van Hamburg en Tulane University, New Orleans. Daarna werkte ze als journaliste voor vrouwen- en zakenbladen. In 2008 was ze finaliste in de literaire wedstrijd Open Mike in Berlijn en het jaar daarop ontving ze een studiebeurs van de auteursworkshop van het Literarische Colloquiums Berlin. In 2010 ontving ze een beurs van het Kunstenaarsdorp Schöppingen. In 2013 nam ze deel aan de Bayerische Akademie des Schreibens in het Literaturhaus München. In 2015 publiceerde ze haar eerste roman “Die Glücklichen”. Hij beschrijft de rustige sociale afdaling van een kerngezin in het precariaat. De roman heeft meerdere prijzen gewonnen en is in verschillende talen vertaald. Het programma van de Kammerspiele in München omvatte een theaterbewerking van “Die Glücklichen”, die in februari 2017 werd opgevoerd. Ze is medeoprichtster van PEN Berlin. In 2022 stond haar roman “Nebenan” op de shortlist voor de Deutsche Buchpreis. In 2023 publiceerde ze het boek “Wasserzeiten”– over zwemmen, waarin ze vertelt over haar liefde voor zwemmen, gecombineerd met historische, culturele en sociale aspecten van het onderwerp. Ze woont met haar gezin in Hamburg.

Uit: Nebenan

„Ein Containerschiff schiebt sich langsam hinter den Baumkronen und dem Dach der Nachbarn vorbei. Anfangs, als sie erst wenige Tage hier wohnte, war es für sie ein unwirklicher Anblick, den Kanal und das Ufer nicht sehen zu können, selbst von hier oben, aus dem Schlafzimmer nicht, aber eine Schiffsbrücke und die geladenen Container. Stapel bunter Kästen, die gemächlich, wie von allein hinter den Dächernund Bäumen entlang glitten. Im Wochenblatt, das sie manchmal überfliegt, hat sie gelesen, die Leute haben hier früher in der Dämmerung weiße Schiffe durch die Wiesen und Moore schweben sehen, lange bevor der Kanal gebaut und eröffnet wurde. Daran muss sie denken, wenn ein Frachter wie von allein durch die Landschaft fährt.
Sie bleibt am Fenster, bis die bunten Stapel nicht mehr zu sehen sind, da entdeckt sie den Jungen. Er steht in der kleinen Sackgasse am Zaun der Nachbarn und scheint auf jemanden zu warten. Dünne Beine in einer grauen Jeans, ein Rucksack auf dem Rücken. Sein Gesicht lugt blass mit spitzer Nase unter seinem Hoodie hervor, die Hände hat er in die Hosentaschen geschoben, die Schultern hochgezogen. So sieht einer aus, der friert. Kein Wunder, der Junge ist nicht für dieses Wetter angezogen. Julia weiß nicht, zu wem er gehört. Er wohnt nicht in dieser Straße, sieben alte Häuser, von denen zwei während der letzten Monate entrümpelt wurden, weil ihre Besitzer ins Heim gezogen sind. Er wohnt, soweit sie weiß, auch nicht weiter hinten, An den Wiesen, der frisch geteerten Straße, die wie eine lang gezogene Acht verläuft, wo die Neubauten stehen, Bauhaus und Friesenstil im Wechsel, dazwischen leere Grundstücke, die noch zu verkaufen sind.
Eine Windböe bewegt die Zweige vor dem Fenster, der Efeu hätte längst geschnitten werden müssen, er überwuchert das Haus bis an den Dachfirst. Sie haben bisher alles wachsen lassen, den Rasen, die Sträucher, die Brennnesseln in den Beeten. Im Sommer, nach dem Einzug, haben sie mit dem Rasenmäher Schneisen ins hohe Gras gemäht, einen Pfad zur Gartenpforte, einen zum Schuppen, einen Weg zum alten Gewächshaus, wo Chris ein quadratisches Feld in die Wiese
mähte und zwei Liegestühle hinstellte.
Sie geht nach unten, holt sich ein Glas Wasser aus der Küche, spült auf dem Weg ins Wohnzimmer mit einem großen Schluck die Folsäure-Zink-Kombination, das Vitamin D, das Q10 und die TCM-Kapsel hinunter. Sie kniet sich auf den Teppich vor die schlafende Hündin, drückt die Nase in Lizzys Fell, saugt den Geruch ein, Regenluft und nasse Steine, und sie muss an Frauen denken, die mit ihren Lippen und Nasenspitzen den Haarflaum ihrer kleinen Kinder berühren.
Der Junge ist nicht mehr am Zaun der Nachbarn zu sehen. Durch das Gestrüpp am Ende der Sackgasse führt ein Pfad den Hang hinunter zum Kanal. Wer zu Fuß zum Anleger will, nimmt ihn als Abkürzung. Der Junge wird wahrscheinlich mit der Fähre rüberfahren und vor der Kirche auf der anderen Seite auf den Bus warten, der ihn in die Schule bringt.“

 

Kristine Bilkau (Hamburg, 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e oktober ook mijn blog van 19 oktober 2018 en ook mijn blog van 19 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

David Vann, Jan Wagner

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Aquarium (Vertaald door Arjaan en Thijs van Nimwegen)

“De vis was zo lelijk dat hij niet eens op een vis leek. Een steen gemaakt van koud vlees, mossig begroeid, groen en wit gevlekt. Ik had hem eerst niet gezien, maar toen drukte ik mijn gezicht tegen het glas en probeerde ik er dichterbij te komen. Verborgen in dat onmogelijke groeisel, de neerwaartse boog van dikke lippen, een grimas als mond. Zwart kraaltje als oog. Dikke staart met banden van zwarte stippen. Maar verder niets herkenbaar als vis.
Dat is een lelijkerd.
Een oude man naast me, onverwacht, zijn stem een onwelkome verrassing. Hier zei nooit iemand iets tegen mij. Donkere ruimte, vochtig en warm, een schuilplaats tegen de sneeuw buiten.
Dacht ik ook, zei ik.
Die eieren. Die houdt hij allemaal onder zijn hoede.
En toen zag ik de eieren. Ik had gedacht dat de vis gedeeltelijk verscholen zat achter een witte zeeanemoon, een klomp zachte witte bolletjes, maar ik zag nu dat er geen steeltjes waren, elk bolletje afzonderlijk, de eieren hingen op een of andere manier aan elkaar aan de flank van de vis.
Lophiocharon trisignatus, zei de man. Drievlekkige voelsprietvis. Ze weten niet waarom het mannetje de eieren bij zich houdt. Misschien tegen gevaar. Of misschien om andere vissen te lokken.
Waar zitten die drie vlekken?
De oude man gniffelde. Dat is een goeie. Hij heeft meer vlekken dan een oudemannenhand.
Ik keek niet. Ik wilde zijn hand niet zien. Hij was heel oud, bijna dood leek het wel. Minstens zeventig of zoiets, maar hij stond er nog goed bij. De adem van een oud mens. Ik legde mijn handen om mijn gezicht tegen het glas en schoof wat weg, alsof ik een beter gezichtspunt zocht.
Hoe oud ben jij? vroeg hij.
Twaalf.
Je bent een mooi kind. Waarom ben je niet met je vriendinnetjes of je moeder?
Mijn moeder werkt, ik wacht hier op haar. Ze haalt me op om halfvijf of vijf uur, dat ligt aan het verkeer.
Op dat moment lichtte de vis een vin een stukje op, net als tenen die zich losmaakten van steen, een zachte, bleke onderkant.
Onze benen en armen zijn vinnen, zei ik. Kijk die van hem maar. Haast als tenen die de steen vastpakken.
Wauw, zei de oude man. We zijn zo erg veranderd dat we onszelf niet eens meer herkennen.”

 

David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

theezakje

I
slechts in zaklinnen
gehuld. kleine heremiet
diep in zijn spelonk.

II
niet meer dan een draad
leidt naar boven. we geven
hem vijf minuten.

 

Vertaald door Monique de Waal

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e oktober ook mijn blog van 19 oktober 2018 en ook mijn blog van 19 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

David Vann, Jan Wagner, Shehan Karunatilaka

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Goat Mountain (Vertaald door Thijs van Nimwegen)

“Poederachtig stof vulde de lucht, kleurde de dag rood. Geur van dat stof en geur van dennen, geur van wolfsmelk. De truck een geleed wezen, de kop draaide los van het lichaam.
Een scherpe bocht en ik viel er bijna vanaf.
Ik knielde op een matras dat op de laadbak van de truck gebonden zat, alle kampeerspullen eronder. Het noorden van Californië, 1978. Hield me vast als we slingerden en draaiden, zelfs in de ochtend was het metaal heet. Haarspeldbochten de berg op. Ik had een schoenendoos vol stenen, en op de rechte stukken weg pakte ik een steen en smeet die naar een langskomende boom. De worp, de draai, de steen opzij gesmeten, een ronkend geluid, hij wentelde en sneed door de zware lucht maar werd door de vaart van de wagen naar voren geduwd. Uit koers geduwd, in een boog, onbedoeld ver naar voren gevlogen. Die boog kon ik al aanvoelen, ik anticipeerde erop, mikte een eind achter het doel. Steeds als er een steen in vlees hakte stompte ik met een vuist in de lucht. De harde klap boven het gegrom van de motor uit, misschien zelfs een glimp van losgerukte bast.
De hemel zakte verder omlaag, de dag werd warmer, de lucht werd twee keer zo dik, vier keer zo dik, stuwde de geur uit alle dingen op. Metaal, uitlaatgas, olie, stof, onkruid, dennen, en nu een lang stuk droog, geel gras, een vallei met suikerdennen, een vallei die betekende dat we op nieuw terrein
waren, weg van het meer. Iedere herfst weer deze jacht, iedere herfst deze terugkeer.
We stopten in Bartlett Hot Springs. Aan de kant van de weg, in de kortstondige schemering van ons eigen stof, wachtte mijn vader niet tot de lucht klaarde, hij deed zijn portier meteen open, stapte uit, een lange magere schaduw; hing zijn geweer om zijn schouder. Mijn vader scherp afgetekend, lichtend, zelfs in de schaduw, een ding apart van de rest van de aarde, meer dan aanwezig. Nu liep hij weg, het pad op naar de bronnen.
Aan de andere kant van de cabine stapte eerst mijn grootvader uit, die de citroenen droeg, en daarna Tom, de beste vriend van mijn vader, die in het midden geperst had gezeten, al in mijn vroegste herinnering was hij erbij, hij was zo goed als familie. Hij droeg een bril die spiegelde toen hij opkeek, zelfs in deze stoffige vergetelheid. We zijn er, zei hij.
Ik sprong aan de kant van mijn vader van de truck. Ik stak een arm in de cabine, achter de stoel, om mijn eigen geweer te pakken, een .30-.30 Winston hefboom-karabijn met korrel, koud metaal, nog niet opgewarmd door de dag. Geen schouderriem, dus droeg ik hem in mijn hand terwijl ik naar
de bronnen liep. Zo was het altijd geweest en zou het altijd zijn, dacht ik, op stap met dit geweer laag in mijn rechterhand, de loop een beetje naar beneden. Een wijzer die uitsloeg, dat geweer, op het kantelen van de planeet, hij duwde me voort.”

 

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

VENKEL

knollen voor een groentewinkel in de winter –
als bleke harten, zei jij, opeengedrongen
in een kist, warmte zoekend – zodat wij

hen met ons meenamen en naar huis droegen,
waar vuur in de haard aangestoken was,
waar kaarsen op de tafel aangestoken waren,

en hen hielpen uit hun dunne huid,
de stronken kapten, de trillende bladeren wegnamen
en hen tot fijne witte vlokken hakten,

wachtend, tot het water kookte,
de ruit blind was door damp.

 

Vertaald door Monique de Waal

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Sri Lankaanse schrijver Shehan Karunatilaka werd geboren in 1975 inGalle in Zuid-Sri Lanka. Zijn debuutroman uit 2010 “Chinaman: The Legend of Pradeep Mathew” won de Commonwealth Prize, de DSC Prize, de Gratiaen Prize en werd door Wisden uitgeroepen tot het op één na beste cricketboek aller tijden. Karunatilaka groeide op in Colombo, studeerde in Nieuw-Zeeland en woonde en werkte in Londen, Amsterdam en Singapore. Voordat hij in 2010 zijn debuutroman publiceerde, werkte hij in de reclamewereld bij McCann, Iris en BBDO, en schreef hij ook films voor The Guardian, Newsweek, Rolling Stone, GQ, National Geographic, Conde Nast, Wisden, The Cricketer en de Economic Times. Hij speelde bas met Sri Lankaanse rockbands Independent Square en Powercut Circus en de Brass Monkey Band. Hij werd opgeleid bij S. Thomas’ Preparatory School, Kollupitiya, Sri Lanka, Whanganui Collegiate School en Massey University, Palmerston North (waar hij Engelse literatuur studeerde, evenals bedrijfskunde). Zijn tweede roman “The Seven Moons of Maali Almeida” (Sort of Books, 2022) werd op 17 oktober 2022 uitgeroepen tot winnaar van de Booker Prize 2022.

Uit: Chats with the Dead

“This started ages ago, a thousand centuries ago, but let’s start with last Tuesday. It’s a day you wake up hungover and empty of thought. Isn’t that most days? Funny. You wake up in an endless waiting room. You look around and it’s a dream and, for once, you know it’s a dream and you’re happy to wait it out. All things pass, especially dreams. You are in a queue, shouting at a woman behind a mahogany counter, which is not unusual. You’ve been furious at women behind counters before, who hasn’t? Most Lankans are silent seethers, but you are one loud complainer.
‘Not saying your fault. Not saying my fault. But mistakes happen, no? Especially in government offices. What to do?’
‘This is not a government office.’
‘I don’t care, aunty. I’m just saying, I can’t be here, I have photos to take. I have friends to look after.’
‘I am not your aunty.’
The woman behind the counter looks upon you with neither interest nor scorn. She wears what looks like a chef’s jacket, though this corridor looks more like a hospital than a kitchen. If you were a betting man, which you are, you’d take 5/8 on this being a railway station.
‘I have two babas,’ cries a young girl. ‘How can they be without their amma?’
You realize you’re not the only one complaining. You are surrounded by a swarm of people, each shouting at the woman in white. Most are old, a few look your age, many are younger. You try again.
‘This is a big mistake. I don’t eat meat. I smoke less than five a day.’
The woman is familiar to you, as perhaps your lies are to her. For a moment, it feels like you are all there is. Especially when she speaks.
‘Aiyo, listen please. Every excuse we have heard. No one wants to go, not even the suicides. I was shot in the throat. My daughters were eight and ten. What to do? Please be patient and wait your
turn. We are serving as fast as we can.’
You understand nought of what she is saying. So, you try again.
‘Up north, Tigers are killing army, civilians, even their own people. Indian peacekeepers are starting wars. Down south, JVP Commies are killing rich and poor. Government is murdering the murderers, and killing non-murderers as well. Must be busy these days. I fully understand.’

 

Shehan Karunatilaka (Galle, 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e oktober ook mijn blog van 19 oktober 2018 en ook mijn blog van 19 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

David Vann, Jan Wagner

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Heilbot op de maan (Vertaald door Arjaan en Thijs van Nimwegen)

“Na de begrafenis vatte mijn oom Jim het idee op mijn nieuwe vader te worden. En aangezien hij het gevoel had dat hij niet helemaal was opgewassen tegen die taak, riep hij de hulp in van zijn vriend Big Al. In het najaar namen die twee me mee naar Modoc om op ganzen te jagen. Die grote, de canadaganzen, toeteraars of zwiepers, zoals Big Al ze noemde. Komen zo laag aanvliegen dat je hun vleugeltoppen hoort zwiepen. Dan versteent je hart en je vingers zwellen op. Big Al liet het me zien: hij hield zijn vingers onder mijn neus, zijn nagels zwart van vettigheid.
Ik was dertien, woog een derde van wat Big Al woog, half zoveel als mijn oom, en zat tussen ze in geklemd. Hun harde stemmen – mijn oom kwam uit Nebraska, Big Al uit een ander luidruchtig oord – weerkaatsten tegen het naakte metalen interieur van de pick-upcabine, zwollen aan, doordringender dan het zonlicht. Ramen dicht. Ze boksten op tegen de goedkope bandrecorder op batterijen die op mijn schoot AmWay-kreten zat te sissen. Zo nu en dan stak mijn oom zijn hand uit om de ruis harder te draaien. ‘Pak die diamanten ring! Pak die Mercedes!’
Mijn oom probeerde Big Al te strikken voor AmWay.
Dat was een ander doel van deze tocht: iemand anders onder hem in de verkoop-piramide schuiven.
‘Ik weet het,’ zei Big Al. ‘Ik weet dat het eersteklas producten zijn. Dat bestrijd ik ook niet. Dat hoor je mij niet beweren. Daar gaat het niet om. Ik wil alleen maar zeggen…’
‘Drie maanden!’ riep mijn oom uit vanboven het stuur en grijnsde zijn tanden bloot. Hij had grote, gele, erg hoekige tanden, en hij was een grote vent, één meter vijfentachtig, hield zijn knokkels – van beide handen – om het stuur geklemd en hing er vlak boven. ‘Binnen drie maanden heb je je geld eruit. Man, ik…’ En hij grommelde een tijdje zo door zonder een zinnig woord, en zei toen: ‘Dat is toch niet niks!’ Toen sloeg hij me op mijn borstkas, hard, vriendschappelijk, mannelijk, en keek Big Al aan met een vrolijke, verraste blik. Alsof het opeens allemaal duidelijk was geworden.
‘Geen twijfel mogelijk,’ zei Big Al. ‘Dat beweer ik ook niet. Ik twijfel er niet aan.’
Alsof het opeens allemaal duidelijk was geworden.
Mijn oom gaf me nog een klap en gnuifde. Hij duwde zijn bril stevig omhoog en tuurde weer over het stuur heen naar buiten, zijn mond open en zijn lippen wat opgetrokken over zijn boventanden.”

 

David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

nature morte

een grote vis, neergevlijd op een krant,
een houten tafel in een hut in
normandië. heel stil, heel warm – de lucht
breit wollen sokken. je kunt hem aanraken of
ook niet, zijn zilveren schubben als lange rijen
van noten van een koele symfonie. zijn kop
is eraf, anders kon hij, voor het geval dat
vissen lezen kunnen, lezen
wat er boven zijn rugvin staat
en hem influistert: “Wat doen ze, deze mensen?”
het licht trekt zich stilletjes terug, het papier
neemt druppel voor druppel zeeën op.
au fond de l’image smijt de atlantische oceaan brullend
het laatste opsporingsbericht op het strand.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e oktober ook mijn blog van 19 oktober 2018 en ook mijn blog van 19 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt, Nardo Aluman, Andrew Vachss, John le Carré, Adam Lindsay Gordon

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Legend of a Suicide

“My mother gave birth on Adak Island, a small hunk of rock and snow far out on the Aleutian chain, at the edge of the Bering Sea. My father was serving two years as a dentist in the Navy; he had wanted Alaska because he liked hunting and fishing, but he obviously had not known about Adak at the time of his request. Had my mother known, she would have scratched out the request herself. Given enough information, my mother has never made the wrong choice.
So it was that she refused to have her sweltering, jaundiced baby yanked out of Adak’s underground naval hospital and thrown into the jet that sat waiting on the runway for more than six hours. Because my temperature was 105 degrees and still climbing, the doctors and my father recommended I be flown to the mainland, to a real hospital (no one on Adak survived even a mild heart attack while we were there — no one), but my mother refused. She was certain, with what my father always described as an animal, instinctive fear, that the moment I was borne aloft, I would perish. She placed me in an ordinary white bathtub filled with cold water, and there I survived. Flourished, even. My orange, blotchy skin gradually calmed to a healthy baby pink, my limbs unlocked, and I flailed my legs in the waters until she lifted me out and we both slept.
When my father had finished his sentence with the Navy, we moved to Ketchikan, an island in southeastern Alaska, where he bought a dental practice and, three years later, a fishing boat. The boat was a new twenty-three-foot Uniflite fiberglass cabin cruiser. Still wearing his dental smock beneath his jacket, he launched the boat late on a Friday afternoon as we cheered from shore. He slipped it into its stall in the docks, and the next morning he stood on the edge of those docks looking down thirty feet through clear, icy Alaskan water to where the Snow Goose sat like a white mirage on the rounded gray stones. My father had named it the Snow Goose because he had been filled with dreams of its white hull flying over the waves, but he had forgotten to put in the drain plugs the afternoon of the launching. Unlike my mother, he had neither eyes nor ears for matters below the surface.
That summer, as we flew back over the waves from a day of fishing (my father had had the Snow Goose raised and cleaned, proof that persistence sometimes can make up for a lack of vision), I would be on the open but high-sided back deck with the day’s catch of halibut, flopping into the air with them each time my father sailed over one wave and smashed into the next. The halibut themselves lay flat, like gray-green dogs on the white deck of the boat, their large brown eyes looking up at me hopefully until I whacked them with a hammer.”

 

 
David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

 

De Britse schrijver Philip Pullman werd geboren op 19 oktober 1946 in Norwich als zoon van een luchtmachtofficier. Zie ook alle tags voor Philip Pullman op dit blog.

Uit: Daemon Voices. On Stories and Storytelling

“The first responsibility to talk about is a social and financial one: the sort of responsibility we share with many other citizens—the need to look after our families and those who depend on us. People of my age will probably remember that wonderfully terrifying advertisement they used to have for Pearl Assurance. It told a little story which I used to read all the way through every time I saw it. When many years later I learned the meaning of the word catharsis, I realised what it was that I’d been feeling as I read that little story: I had been purged by pity and terror.
The advertisement consisted of five drawings of a man’s face. The first was labelled “At age 25,” and it showed a bright-eyed, healthy, optimistic young fellow, full of pep and vigour, with a speech balloon saying “They tell me the job doesn’t carry a pension.”
Each succeeding drawing showed him ten years older, and the speech balloons changed with each one. At forty-five, for example, he was looking sombre and lined and heavy with responsibility, and saying “Unfortunately, the job is not pensionable.” It ended with him at sixty-five: wrinkled, haggard, wild-eyed, a broken-down old man staring into the very abyss of poverty and decrepitude, and saying, “Without a pension I really don’t know what I shall do!”
Well, I’m not going to sell you a pension. I’m just going to say that we should all insist that we’re properly paid for what we do. We should sell our work for as much as we can decently get for it, and we shouldn’t be embarrassed about it. Some tender and sentimental people—especially young people—are rather shocked when I tell them that I write books to make money, and I want to make a lot, if I can.
When we start writing books we’re all poor; we all have to do another job in the daytime and write at night; and, frankly, it’s not as romantic as it seems to those who aren’t doing it. Worry—constant low-level unremitting anxiety about bank statements and mortgages and bills—is not a good state of mind to write in. I’ve done it. It drains your energy; it distracts you; it weakens your concentration. The only good thing about being poor and obscure is the obscurity—just as the only trouble with being rich and famous is the fame.

 

 
Philip Pullman (Norwich, 19 oktober 1946)

 

De Guatemalteekse dichter en schrijver Miguel Ángel Asturias werd geboren op 19 oktober 1899 in Guatemala-Stad. Zie ook alle tags voor Miguel Ángel Asturias op dit blog.

 

In the Light of the Goldthinking-Stars (Fragment)

The rain scorched the whites of his eyes,
the quicklime corneas,
in the presence of those who bejewel the earth
with water tattoos,
tattoos in motion, navigable tattoos,
Fluvial Tattooers;
before those who pearl the fields with tearful dust,
Tattooers of the Dew;
before those who set out to tattoo the beaches
with snails, sponges and sargassos,
the raucous skeleton of the sea,
Oceanic Tattooers;
before those who steal from serpentariums
tattoos that shorten distance
and move away the near,
Tattooers of Roads;
before the Tattooers of the Dusk,
their hands with handfuls of sunset clouds…
Before the Tattooers of the Night,
their hands with amulets of fire…

The Night, Nothingness and Life,
those Immense Widows
in the light of the Goldthinking-stars,
Emissaries who lost their way in the nickel sky,
without revealing their message,
and the Twohanded Tattooer
with his hollow pupils,
craters of extinct volcanoes
in the cemetery of his corneas,
on the move – Blinded by Fresh Rain,
those Blinded by Fresh Rain see what they dream –
in all the white shadow his steps provided,
his countless feet moving beneath the tunic woven
with amnesia of silkworms,
the silver-dust cloak in the wind at his shoulders,
to keep from losing the thread of the tattoo
when crossing the shadowy world
where touch is demagnetized
and one must dodge, transformed into dream,
jaguars forged of fire,
blue turkeys forged of sky,
corals of coral vipers,
breathless jades,
women cut into islands,
masks pockmarked with rubies,
skulls with teeth encrusted with jadeites,
horoscopes of breeze
and cities of white copal ,
until one emerges at respiration,
at respirations,
at scent,
at pollen,
at the calendar of ashes,
at the hailstorm of hieroglyphics…

 

Vertaald door Robert W. Lebling

 


Miguel Ángel Asturias (19 oktober 1899 – 9 juni 1974)

 

De Amerikaanse schrijfster Fannie Hurst werd geboren op 19 oktober 1889 in Hamilton, Ohio. Zie ook alle tags voor Fanny Hurst op dit blog.

Uit: Back Street

“One evening in one of those Over-­the-­Rhine cafés which were plentiful along Vine Street of the Cincinnati of the nineties, a traveling salesman leaned across his stein of Moerlein’s Extra Light and openly accused Ray Schmidt of being innocent.
“I know! You’re one of those cheating girls who act fly but aren’t. You’ll lead a man on, but you won’t go all the way.”
At the implication and all that went with it, Ray’s hand flew to her tippet, color ran beneath her tan pallor, and as usual when under stress, she rolled her eyes and became flippant.
“Try me,” was what she said, with little sense of the outrageousness of such a remark.
“That’s exactly what I have been trying to do all evening,” said the traveling salesman who, having exhibited what was for him an unprecedented astuteness in his summary of Ray Schmidt, now leaned to pinch her knee softly underneath the table.
Ray was forever being pinched underneath tables. As far back as she could remember, as a child and then as a girl growing up on Baymiller Street, boys had been fond of pinching and pulling her toward them for kisses.
“Spooning” was not unpleasant, particularly in the evening, when somehow the boys’ faces receded out of a pimply reality into the velvet tunnels of Cincinnati’s low kind of darkness. With the boys whose faces persisted in jutting lumpily, even out of cover of nighttime, Ray simply had not the heart to follow the slightly disgusted impulse to push them away.
One “spooned” to be kind. It gave you the reputation of being “fly,” no doubt of that, particularly if, like Ray, you were endowed with that subtle womanish dimension known as “style.” Ray had that. When she even so much as walked past the Stag Hotel, skirts held up off the sidewalk with that ineffable turn of wrist which again denoted “style,” there was that in her demeanor which caused each male head and eye to turn.
Sometimes they made kissing sounds with their lips, past which she sailed with her head high.”

 

 
Fannie Hurst (19 oktober 1889 – 23 februari 1968)

 

De Engelse dichter, schrijver en essayist James Leigh Hunt werd geboren op 19 oktober 1784 in Southgate, Middlesex. Zie ook alle tags voor Leigh Hunt op dit blog.

 

The Olive Of Peace

Now sheath’d is the Sword that was wild as the blast:
The Tempest of Slaughter and Terror is past;
Old ALBION her Neighbour all smilingly hails—
For the OLIVE of PEACE blooms again in our Vales!
Beam on the day,
Thou Olive gay:
‘Matchless is he
Who planted thee;
And mayst thou like him immortal be!’

Divinest of Olives, O, never was seen
A bloom so enchanting, a verdure so green!
Sweet, sweet do thy Beauties entwiningly smile
In the Vine-tree of France and the Oak of our Isle!
Beam on the day,
Thou Olive gay, &c.

Long, long did thy envied Exotic delay,
‘Till the voice of HUMANITY charm’d thee away;
And here, ever here mayst thou bloom in repose,
As firm as our Oak-tree, and gay as the Rose!
Bloom on the day,
Thou Olive gay, &c.

Let ALCIDES his Poplar of Majesty prize,
And VENUS her Myrtle exalt to the skies:
FRANCE and ALBION excell all the Gods of old Greece—
For they crown their wise heads with the OLIVE of PEACE!
Bloom on the day,
Thou Olive gay, &c.

The delicate Lily may gracefully mount,
And the Pink all her charms with the Rainbow recount;
Green, green is the Olive on ALBION’S brow,
And the Lily and Pink to the Olive must bow!
Bloom on the day,
Thou Olive gay, &c.

Thou Olive divine, may Eternity’s Sun
Beam warm where thy roots thro’ the ages shall run;
The Dew of Affection ‘light soft where they twine,
And the Love of an Universe stamp thee divine!
Bloom on the day,
Thou Olive gay:
‘Matchless was he
Who planted thee;
And mayst thou like him immortal be!’

 

 
Leigh Hunt (19 oktober 1784 – 28 augustus 1859) 
Portret door Margaret Gillies in de National Portrait Gallery, Londen, 1838-1846

 

De Surinaamse schrijver Nardo Aluman (eig. Ronald Renardo Aloema) werd geboren in Christiaankondre op 19 oktober 1946. Zie ook alle tags voor Nardo Aluman op dit blog.

Uit: Julawai / De strijd tussen goed en kwaad

“Bij het water aangekomen had hij toch wel spijt dat hij geen lamp had meegenomen, want het was pikdonker. Toen hij enkele ogenblikken genoot van de stilte van de nacht en aanstalten maakte om zijn lange blauwe kamisa (lendendoek) uit te trekken, kreeg hij het gevoel dat hij door iemand benaderd werd. Hij kreeg kippevel. Op korte afstand klonk ineens een mannenstem. De stem zei dat hij een goede vriend was. Julawai zag hoe in het donker een mannelijke figuur hem naderde. De stem vroeg of Julawai geen zin had om bij hem thuis te komen.
‘Er is voldoende eten en drinken thuis’, zei de onbekende. Julawai kon niet antwoorden, hij voelde zich lamgeslagen. Zijn oren begonnen te suizen. De omgeving werd donkerder voor hem. In zijn lichaam voelde hij geen botten meer. Ineens pakte de onbekende man hem bij zijn schouders en zette een hoofdtooi op zijn hoofd. Toen pas realiseerde Julawai zich dat er iets onheilspellends gebeurde, dat hij in de handen van een kwaadwillige gevallen was. Hij begon om hulp te schreeuwen. Zijn vrouw werd hierdoor wakker. Zij herkende de stem van haar man. Samen met andere dorpelingen holde zij naar de plaats des onheils. Ondertussen werd Julawai door de onbekende man bij zijn arm gepakt en gedwongen om mee te gaan. Vanaf het moment dat hij de hoofdtooi op zijn hoofd kreeg, kon hij alles weer helder zien. Hij zag dat de man die hem bij zijn arm vastpakte niet alleen was, maar dat er nog twee anderen bij waren. De drie mannen zagen er vriendelijk uit. Maar nog steeds vertrouwde Julawai de zaak niet en hij begon harder te roepen.
De Byjai, de vrouw van Julawai en enkele anderen waren inmiddels aan de waterkant aangekomen. Ze zagen Julawai niet, maar hoorden hem om hulp roepen. Met een olielamp op het hoofd zette het groepje koers in de richting van het geschreeuw. Julawai riep dat hij meegenomen werd door onbekenden. Sneller en sneller zetten ze de achtervolging in. Ze hadden al een behoorlijke afstand gelopen, toen ze het geroep van Julawai net enkele meters van hen vandaan hoorden. Julawai zag zijn vrouw aankomen, maar zijn vrouw en de anderen konden hem niet zien. Hij begreep toen dat hij onzichtbaar was gemaakt door zijn ontvoerders. De Byjai en zijn vrouw vroegen hem om terug te keren naar huis. Hij zei dat hij dat graag wilde, maar dat hij werd vastgehouden door drie mannen. De Byjai begreep dat Julawai door ewarumyn (boze geesten) onzichtbaar was gemaakt en dat hij nu in de ban was van de slechte geestelijke krachten van het oerwoud. Julawai sprak nog een laatste woord tot zijn vrouw. Hij zei dat alleen de hoofdtooi hem belemmerde om zichtbaar te zijn. De Byjai wist dat het zinloos was Julawai verder te volgen en dat ze beter naar het dorp konden terugkeren.”

 

 
Nardo Aluman (Christiaankondre, 19 oktober 1946)

 

De Amerikaanse schrijver Andrew Vachss werd geboren op 19 oktober 1942 in New York. Zie ook alle tags voor Andrew Vachss op dit blog.

Uit: Blue Belle

“Spring comes hard down here. The switchman was in the lo-tus position—serenely posed on an army blanket he had neatly folded into quarters before he assembled his tools and took up his post for the day. A black man with glowing bronze skin, hair falling straight and glossy down either side of his head like a helmet, framing a face that was mostly skull. He held a thick pad of graph paper open on his lap, carefully filling a page with finely shaded symbols—a covert calligraphy all his own. He didn’t bother to hide his work from passing citizens. His half-smile said it all—the simple slugs thought him insane; they could never understand the difference between the messenger and the message. A pale-blue quilt covered his shoulders. He placed three identical blue china bowls on the blanket around him. To his right, the bowl sported a generous supply of fine-point felt-tip pens in different colors. The bowl on his left held a heavy Zippo cigarette lighter and some loose cigarettes—various brands. Directly in front was a bowl with some coins, encouraging the passing citizens to make a contribution to his mystical cause.
He had long tapering fingers, clean and smooth, the nails man-icured and covered with clear polish. I got a good look at his hands yesterday when I stopped to look over his shoulder and watch him work. He filled a quarter of the page with symbols, never using the same one twice, working in five separate colors, not acknowledging my presence. I helped myself to one of his cigarettes, lit it with his lighter. He never moved. I tossed some coins into his china bowl and moved on, smoking his cigarette. It tasted like it was about my age. I didn’t need the polished nails to tell me he was the switchman. The neighborhood is full of halfway houses for discharged mental patients—they disgorge their cargo into the streets each morning, but this guy wasn’t part of that herd. He wasn’t talking to himself and he hadn’t tried to tell me his story. And he didn’t look afraid. The little piece of winter chill still hanging around in April didn’t seem to bother him. He worked the same post every day—starting around eleven in the morning and staying on the job until about three. The switchman had a choice spot, always setting up his shop at the edge of a tiny triangle of dirt on West Broadway, between Reade and Chambers. The slab of dirt had a couple of broken backless benches and a runty tree that had been bonsai’ed by years of attention from pigeons, dogs, squirrels, and winos. An alley without walls. Down in this part of the city, they call it a park. At eleven, he would still be in shadow, but the sun would make its move from the East River over to the Hudson past noon, and things would warm up.”

 

 
Andrew Vachss (New York, 19 oktober 1942)

 

De Britse schrijver John le Carré werd geboren op 19 oktober 1931 in Poole, Dorset, Engeland. Zie ook alle tags voor John le Carré op dit blog.

Uit: The Constant Gardener

“The news hit the British High Commission in Nairobi at nine-thirty on a Monday morning. Sandy Woodrow took it like a bullet, jaw rigid, chest out, smack through his divided English heart. He was standing. That much he afterwards remembered. He was standing and the internal phone was piping. He was reaching for something, he heard the piping so he checked himself in order to stretch down and fish the receiver off the desk and say, “Woodrow.” Or maybe, “Woodrow here.” And he certainly barked his name a bit, he had that memory for sure, of his voice sounding like someone else’s, and sounding stroppy: “Woodrow here,” his own perfectly decent name, but without the softening of his nickname Sandy, and snapped out as if he hated it, because the High Commissioner’s usual prayer meeting was slated to start in thirty minutes prompt, with Woodrow, as Head of Chancery, playing in-house moderator to a bunch of special-interest prima donnas, each of whom wanted sole possession of the High Commissioner’s heart and mind.
In short, just another bloody Monday in late January, the hottest time in the Nairobi year, a time of dust and water shortages and brown grass and sore eyes and heat ripping off the city pavements; and the jacarandas, like everybody else, waiting for the long rains.
Exactly why he was standing was a question he never resolved. By rights he should have been crouched behind his desk, fingering his keyboard, anxiously reviewing guidance material from London and incomings from neighboring African missions. Instead of which he was standing in front of his desk and performing some unidentified vital act — such as straightening the photograph of his wife Gloria and two small sons, perhaps, taken last summer while the family was on home leave. The High Commission stood on a slope, and its continuing subsidence was enough to tilt pictures out of true after a weekend on their own.
Or perhaps he had been squirting mosquito spray at some Kenyan insect from which even diplomats are not immune. There had been a plague of “Nairobi eye” a few months back, flies that when squidged and rubbed accidentally on the skin could give you boils and blisters, and even send you blind.”

 

 
John le Carré (Poole, 19 oktober 1931)

 

De Australische dichter Adam Lindsay Gordon werd geboren op 19 oktober 1833 op de Azoren. Zie ook alle tags voor Adam Lindsay Gordon op dit blog.

 

Hippodromania; or, Whiffs from the Pipe

Part I: Visions In The Smoke (Fragment)

Rest, and be thankful ! On the verge
Of the tall cliff rugged and grey,
But whose granite base the breakers surge,
And shiver their frothy spray,
Outstretched, I gaze on the eddying wreath
That gathers and flits away,
With the surf beneath, and between my teeth
The stem of the ‘ancient clay’.

With the anodyne cloud on my listless eyes,
With its spell on my dreamy brain,
As I watch the circling vapours rise
From the brown bowl up to the sullen skies.
My vision becomes more plain,
Till a dim kaleidoscope succeeds
Through the smoke-rack drifting and veering,
Like ghostly riders on phantom steeds
To a shadowy goal careering.

In their own generation the wise may sneer,
They hold our sports in derision ;
Perchance to sophist, or sage, or seer,
Were allotted a graver vision.
Yet if man, of all the Creator plann’d,
His noblest work is reckoned,
Of the works of His hand, by sea or by land,
The horse may at least rank second.

Did they quail, those steeds of the squadrons light,
Did they flinch from the battle’s roar,
When they burst on the guns of the Muscovite,
By the echoing Black Sea shore ?
On ! on ! to the cannon’s mouth they stride,
With never a swerve nor a shy,
Oh ! the minutes of yonder maddening ride,
Long years of pleasure outvie !

 

 
Adam Lindsay Gordon (19 oktober 1833 – 24 juni 1870)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e oktober ook mijn blog van 19 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt, Nardo Aluman, Andrew Vachss, John le Carré, Adam Lindsay Gordon

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Klare lucht zwart (Vertaald door Arjaan en Thijs van Nimwegen)

“Haar vader een gouden gelaat in duister. In fakkellicht verschenen boven het water en weer vervaagd. Gelaat van de zon, afstammeling van de zon. Verraad en woede. Vier pluimen langs zijn masker, uiteenspattend licht, als manen.
Zijn schild van vele huiden een uitgeholde duisternis. Essenhouten speer een dunne lijn en dan verdwenen. Het zeil boven hem opgebold als een ossenbuik, gezwollen als een god, hoeven geluidloos in het water beneden.
Niets zal hem weerhouden, zo weet Medea. Hij heeft te veel verloren. Ze kan hem alleen ophouden. Ze bukt zich om een stuk van haar broer te grijpen, een onderarm, sterk en nu vreemd zacht, al afkoelend, en werpt die in zee, bijna zonder geluid, gedempt door het plassen van de roeiriemen.
Ze heeft dit voor Jason gedaan, en ze zal meer doen, dat weet ze. Haar broer uiteengereten aan haar voeten. Zo begint de wereld.
Donker hout in donkerder water, een zee van inkt, een gevoelde maar ongeziene regelmaat, enkel glimpen van brekende golven. Dik hout onder hen, krakend touwwerk.
Dikke touwen van de roerstanders achter haar rug, kreunend onder de druk van de roeren. Ze stijgt en daalt en wentelt bij elke lichte golf, en een ogenblik later herhalen Jason en zijn mannen elke beweging. Allemaal als één samengesmeed, barbaren en haar Minyers. Elke scheepsromp een thuis.
Vlees dat zou moeten zinken maar niet zinkt, een onderarm te klein om op te vallen in fakkellicht in dat duister, maar niettemin gezien. Haar vader die beveelt het zeil te strijken, de riemen in te halen. De grote ossenbuik loopt leeg, houdt geen licht meer vast, verduistert en verschrompelt, de bovenra zakt. Riembladen in een rij hoog boven het water, vangen licht en wijken weer uit, het schip keert.
De romp donker, ongezien, en haar vader daarboven. Nu gebukt, reikend naar zijn zoon.”

 

 
David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

Lees verder “David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt, Nardo Aluman, Andrew Vachss, John le Carré, Adam Lindsay Gordon”

David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt, Nardo Aluman

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Aquarium

“That’s not enough. You’re going to search until you find something, and you’re going to tell me. Right now. Sheri. Please. You do it now or we’re gone. You give me some way to have some sympathy for you as I stand in this nice house, all lovingly redone, and think about the broken house you left us in, with its leaky roof and no heat and no insulation and nothing. Tell your sob story about the fucking war, whatever it was that my mom thought you were so broken about. My grandfather closed his eyes. No story ever explains. But I’ll give you what you want. I think I know the moment you want, because I made a kind of decision. There was some change. But I can’t start the story at the beginning. I’ve never been able to do that. I have to start at the end and then go back, and it doesn’t finish, because you can go back forever. Do it, my mother said. I don’t think Caitlin should hear. She can hear. Okay. You’re her mother. That’s right. So I won’t give the awful details, but I was lying in a pile of bodies. My friends. The closest friends I’ve ever had. Not piled there on purpose, but just the way it ended up because I had been working on the axle, lying on the ground. And the thing is, the war was over. It had been over for days, and we were laughing and a bit drunk, telling jokes. There was something unbearable about the fact that we’d all be going our separate ways now. The truth is that we didn’t want to leave. We wanted the war over, but we didn’t want what we had together to be over. I think we all had some sense that this was the closest we’d ever be to anyone, and that our families might feel like strangers now. So that’s it? You couldn’t be a father and husband because you weren’t done being a buddy? No. No. It’s the way it happened, in a moment that was supposed to be safe. After every moment of every day in fear for years, we were finally safe, and that’s when the slugs came and I watched my friends torn apart and landing on me, dying. That’s the point. We were supposed to be safe. And with your mother, too, I was supposed to be safe. A wife, a family. The story doesn’t make any sense unless you know every moment before it, every time we thought we were going to die, all the times we weren’t safe. You can’t just be told about that. You have to feel it, how long one night can be, and then all of them put together, hundreds of nights and then more, and there’s a kind of deal that’s made, a deal with god. You do certain terrible things, you endure things, because there’s a bargain made. And then when god says the deal’s off later, after you’ve already paid, and you see your friends ripped through, yanked like puppets on a day that was safe, and you find out your wife is going to die young, and you get to watch her dying, something that again is going to be for years, hundreds of nights more, all deals are off.”

 

 
David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

Lees verder “David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt, Nardo Aluman”

David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt, Nardo Aluman

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Legend of a Suicide

“My mother gave birth on Adak Island, a small hunk of rock and snow far out on the Aleutian chain, at the edge of the Bering Sea. My father was serving two years as a dentist in the Navy; he had wanted Alaska because he liked hunting and fishing, but he obviously had not known about Adak at the time of his request. Had my mother known, she would have scratched out the request herself. Given enough information, my mother has never made the wrong choice.
So it was that she refused to have her sweltering, jaundiced baby yanked out of Adak’s underground naval hospital and thrown into the jet that sat waiting on the runway for more than six hours. Because my temperature was 105 degrees and still climbing, the doctors and my father recommended I be flown to the mainland, to a real hospital (no one on Adak survived even a mild heart attack while we were there — no one), but my mother refused. She was certain, with what my father always described as an animal, instinctive fear, that the moment I was borne aloft, I would perish. She placed me in an ordinary white bathtub filled with cold water, and there I survived. Flourished, even. My orange, blotchy skin gradually calmed to a healthy baby pink, my limbs unlocked, and I flailed my legs in the waters until she lifted me out and we both slept.
When my father had finished his sentence with the Navy, we moved to Ketchikan, an island in southeastern Alaska, where he bought a dental practice and, three years later, a fishing boat. The boat was a new twenty-three-foot Uniflite fiberglass cabin cruiser. Still wearing his dental smock beneath his jacket, he launched the boat late on a Friday afternoon as we cheered from shore. He slipped it into its stall in the docks, and the next morning he stood on the edge of those docks looking down thirty feet through clear, icy Alaskan water to where the Snow Goose sat like a white mirage on the rounded gray stones. My father had named it the Snow Goose because he had been filled with dreams of its white hull flying over the waves, but he had forgotten to put in the drain plugs the afternoon of the launching. Unlike my mother, he had neither eyes nor ears for matters below the surface.”

 
David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

Lees verder “David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt, Nardo Aluman”

David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island,  Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

 

Uit: Caribou Island

 

„My mother was not real. She was an early dream, a hope. She  was a place. Snowy, like here, and cold. A wooden house on a  hill above a river. An overcast day, the old white paint of the buildings made brighter somehow by the trapped light, and I  was coming home from school. Ten years old, walking by myself,  walking through dirty patches of snow in the yard, walking up to  the narrow porch. I can’t remember how my thoughts went then,  can’t remember who I was or what I felt like. All of that is gone,  erased. I opened our front door and found my mother hanging  from the rafters. I’m sorry, I said, and I stepped back and closed  the door. I was outside on the porch again.
You said that? Rhoda asked. You said you were sorry?
Yes.
Oh, Mom.
It was long ago, Irene said. And it was something I couldn’t  see even at the time, so I can’t see it now. I don’t know what she  looked like hanging there. I don’t remember any of it, only that it was.
Rhoda scooted closer on the couch and put her arm around  her mother, pulled her close. They both looked at the fire. A  metal screen in front, small hexagons, and the longer Rhoda  looked, the more these hexagons seemed like the back wall of  the fireplace, made golden by flame. As if the back wall, black  with soot, could be revealed or transmuted by fire. Then her eyes  would shift and it would be only a screen again. I wish I had  known her, Rhoda said.
Me too, Irene said. She patted Rhoda’s knee. I need to get to  sleep. Busy day tomorrow.
I’ll miss this place.
It was a good home. But your father wants to leave me, and the  first step is to make us move out to that island. To make it seem  he gave it a try.
That’s not true, Mom.
We all have rules, Rhoda. And your father’s main rule is that  he can never seem like the bad guy.
He loves you, Mom.
Irene stood and hugged her daughter. Goodnight, Rhoda.”

 

 


David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

Lees verder “David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt”