Bernard Wesseling, Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Mariella Mehr, Markus Werner, Malin Schwerdtfeger, Louis Bromfield, Carl Zuckmayer

Rectificatie. De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 7 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Uit: Gezelschapsjongen

“Ik betrapte haar op de uitvaart. Na veel vijven en zessen was ik toch gekomen. `Om de grond aan te stampen,’ had ik tegen de taxichauffeur, een prater, gezegd. Bij een rotonde aan de rand van de stad was ik uitgestapt. Begonnen de laan uit te wandelen die leidde naar de begraafplaats. Veel te laat, maar zonder haast. Toen viel zij me op, onder een van de platanen stond ze, ertegenaan gedrukt, omgeven door schaduw. Ze was bezig door de split van haar jurk een geblindeerd been omhoog te brengen en krabde haar enkel door de panty. Ik geef toe, het gebaar dreigde even mijn medelijden te wekken.
De parasiet had schoonheid. Net als de rest van haar soort, zei ik bij mezelf. Nee, van een cultus was ze — de cultus van de huisvredebreuk. Vrouwen met onheilige dagboeken die bij het openslaan in vlammen zouden uitbarsten. Monddood, maar springlevend in testamenten. Achter de valse sluier die ze droeg, wist ik nu zeker dat haar mondhoek ironie spelde.
Ik had de drang om haar aanwezigheid vast te leggen als bewijslast. Wettelijk gezien was ze niet in overtreding. Een chantagemiddel dan misschien of beter: aan de digitale schandpaal met haar. Ik verborg me achter een heg vol kwetterende mussen. Fouilleerde mezelf, vond mijn telefoon, maakte een kijkgat tussen de bladeren. Sloot het scherm over haar persoon, als een net. Terwijl verderop de stoet zo’n beetje richting aula begon uit te waaieren (waartussen ook mijn moeder, geflankeerd door twee dragers), duwde ze zich van de boombast af. Geboren op hakken, liep ze zonder moeite over het grind. Wat evenmin verboden was: haar nu te schaduwen, te kijken waar ze ons heen zou leiden. Daarom besloot ik mezelf van andere verplichtingen te ontslaan. Dat was nog niet eerder vertoond. Ik was vooral braaf geweest. Na de middelbare school had ik kunstgeschiedenis gedaan, was afgestudeerd op oosterse kalligrafie, ik verzin het niet (mijn verwekker, de Grote Etymoloog, had zich nog laten ontvallen of ik niet liever wat `waardevaste kennis’ wilde opdoen), en voor ik er erg in had stond ik voor een collegezaal. Jongste docent van de universiteit. Van mijn eenendertigste tot mijn zesendertigste — voorbij in een vloek en een zucht.
Volgens de statuten was het lente. Ik smoorde in een zwart overhemd, de stropdas had ik in mijn zak gestoken. Ik bleef haar met gemak bij, verkoos het hoogpolige gras, verschanste me om de andere boom, al schuurden de broekspijpen van mijn pantalon bij het kruis zodat ik een bijna fluitend geluid voortbracht, en gedwongen was zo’n twintig meter afstand te houden. Ik volgde haar de laan uit, terwijl ze de zindering in liep aan het eind van de weg. Even stonden we stil nog — zij als alert wild, dat ergens van ophoort — alsof we overwogen toch een scène te maken, onze motieven onderzochten, ons verbeten en de kloof tussen doen en laten groeide, of om te luisteren naar een verdacht geluid, naar het koningsdrama van mijn ademhaling, waarna we verder liepen, merkbaar sneller.
Na laan, rotonde en twee straten met huizenrijen ontglipte ze me door een banketbakker binnen te stappen.”

 

 
Bernard Wesseling (Amsterdam, 7 december 1978)

 

De Franse dichter, schrijver, schilder en musicus Marc-Édouard Nabe (eig. Alain Zannini) werd geboren in Marseille op 27 december 1958. Zie ook alle tags voor Marc-Edouard Nabe op dit blog.

Uit: Morceaux choisis

« Je n’en suis pas, mais j’y étais ! À la grande parade des tantes, à la sarabande des goudous, à la bamboula des pédales ! Plus aucun mot n’est péjoratif, aujourd’hui c’est « homosexuel » qui blesse les sensibilités. Quand votre femme vous fait la gueule, rien de tel qu’un bon bain d’homosexualité ! Dès Jussieu, je me suis laissé pénétrer par la longue chenille bavante et bariolée. C’est fou ce qu’un hétéro ne passe pas inaperçu. Les gays ont bien compris la différence. Eux, ils aiment les femmes, moi j’en ai besoin…
Les chars, ce sont de lourds camions turbo 2300. Chacun fait la pub d’une discothèque ou d’un bar homo. Par dizaines dessus, ils se trémoussent tous sous une techno de tous les diables. D’ailleurs, en voici un : Mephisto antillais, torse nu, aux ailes rouges, avec une fourche et de petites cornes, il fait lascif : il se croit en enfer. L’enfer, c’est pas ça. La Gay Pride ? C’est la boîte de nuit en plein jour. Boum ! Boum ! Boum ! Danser, c’est parfait pour ne pas penser.
Non, p. 239 – 24/06/96
…………………..

Balancer un à un les numéros de son Journal d’un écrivain n’a pas empêché Dostoïevski d’écrire Les Frères Karamazov ! Il s’agit de dire non pas ce qu’on a à dire (tout le monde s’en fout), mais ce qu’il fallait dire. Devant chaque événement, il n’y a pas trente-six choses à dire comme essaie de vous le faire croire le journalisme pluraliste, il n’y en a qu’une, et toutes les formes sont à la disposition de celui qui veut bien s’en charger.
Non, p. 247 – 02/97 »

 

 
Marc-Édouard Nabe (Marseille, 27 december 1958)

 

De Amerikaanse schrijfster Wendy Coakley-Thompson werd geboren op 27 december 1966 in Brooklyn, New York. Zie ook alle tags voor Wendy Coakley-Thompson op dit blog.

Uit: What You Won’t Do for Love

“He sighed. “Chaney, I’m tired, and my head hurts,” he said. “I don’t have time for the sugar coating. I like you. We have a lot in common. Even my dad likes you. But this age thing with you is like pushing a rock up a hill.”
“So, I’m the one with the problem… again.”
He shrugged. “Well, yeah.”
This was too much. She had to get away, think this through like the level-headed older woman that she was. “I’ve said my piece,” she announced. “I’m going home.”
He threw up his hands. “Wha…?”
She headed towards the stairs like a caged bird. “I’m going home.”
He was behind her like a shot. “Wait!” he commanded.
She turned around to face him, her face practically in his chest. “What?!”
He took her hand in his. She looked down and saw the cuts and bruises on his knuckles. “Wait,” he pleaded.
She looked up into that face was mere inches from hers. Her heart squeezed in her chest. He wrapped his arms around her and held her close. A contented sigh rumbled from his chest to hers. He felt so good, so hard, so close. Slowly, she relaxed into him, opening the fists she’d made and pressing her hands against his broad back. Let it go, girl…”

 


Wendy Coakley-Thompson (New York, 27 december 1966)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Louis de Bourbon werd geboren in Renkum op 27 december 1908. Zie ook alle tags voor Louis de Bourbon op dit blog.

Uit: Twaalf maal Azië (De man met den hoed)

“Tijd van groote ontroeringen, de jeugd! Waar ging ik heen en waar kwam ik vandaan, met dien trein, waarin ik hem voor het eerst ontmoette?
Ik had een week gelogeerd in het noorden des lands, bij een vriend, op een vorstelijk buiten met gazons en een vijver en bosschen. In die gastvrije woning had ik de eerste schuchtere en onschuldige jeugdliefde beleefd, die mijn gansche wezen vervulde. Mijn hart zong en mijn hart weende, in één rythme met het treurige zingen der wielen. Ik keerde terug naar de kostschool, die in mijn herinnering ligt als een oase, de groote, koele, grazige vlakte, omgeven door de gevaarlijke bergen van het leven, die ik spoedig beklimmen zou. Drie maanden scheidden mij van het groote examen, dat de drempel zou zijn naar een nieuw leven, waarnaar ik verlangde en waarvoor ik vreesde. Met den weemoed om het afscheid van mijn vriend en zijn zuster vermengde zich reeds de weemoed om het afscheid van mijn jeugd, van dat tehuis der groote en vrome ontroeringen. Van deze gevoelens vervuld zat ik in den hoek van mijn coupé en staarde droefgeestig naar de wegglijdende landschappen. Dan nam ik uit mijn binnenzak het boekje met moeilijke Latijnsche woorden, waarvan ik mij te pas en te onpas bediende. Altijd en overal droeg ik het bij mij. Zelfs tijdens de wekelijksche oefeningen, die ik bijwoonde als vrijwilliger bij den Kaderlandstorm lag het geborgen in mijn broodzak! En als ik de wacht had betrokken in de hoofdweerstandsstrook en mijn posten had uitgezet of als de ransels waren afgehangen en rust langs den weg werd gehouden, als ik wachtte op mijn beurt bij het schijfschieten, dan kwam het onoogelijke grijze boekje te voorschijn, en begon ik de reeksen opnieuw te lezen, voor de tiende, twintigste, honderdste maal. Al lang kende ik al de woorden van buiten, maar het gaf mij een zedelijke kracht, het verhoogde mijn zelfvertrouwen, het was mij een troost en een voldoening van eerzucht in dien schuchteren tastenden tijd, dat het jongen-zijn verleden en het man-zijn nog toekomst is, het telkens weer vast te stellen, dat niet één enkel woordje mijn geheugen ontgleden was.
Aan het vijfde rijtje was ik bezig, toen hij binnentrad. En opeens was het leven in de coupé veranderd. Het oudere heertje, dat tot dan toe had zitten sluimeren in de lentezon, het meisje, opgesmukt en frivool, dat verdiept was geweest in een goedkoop romannetje, de oudere dame, die recht voor zich uit staarde en naar niemand keek, ikzelf, wij allen schoten in een andere houding. Het was of wij uit een droom werden opgewekt, waarin wij, ieder voor zich, waren gedompeld geweest, om nu, onder zijn leiding, een gemeenschappelijk leven te beginnen, alsof een gemeenzaam doel, een gemeenzame geestdrift ons bezielden. Zijn binnenkomen was als een alarm, als een verkwikkende zeewind, als een meesleepend volkslied, opwindend en verleidelijk. Hij was een berg. Een demi-saison hing los en breed om zijn geweldige lichaam en wij allen keken recht omhoog, toen hij daar eensklaps tusschen ons stond, midden in de coupé, het hoofd boven het bagagenet uit.”

 


Louis de Bourbon (27 december 1908 – 8 januari 1975)
Illustratie uit “Twaalf maal Azië”

 

De Zwitserse dichteres en schrijfster Mariella Mehr werd geboren op 27 december 1947 in Zürich. Zie ook alle tags voor Mariella Mehr op dit blog.

Uit: Widerworte

„Das war es doch immer. Die Suche nach einem verlorenen Land. Die Liebe. Diese verschissene Jugend, immer ausgenützt, verraten, bestochen, verloren. Lügen, Sadismus, das hämische Lachen der Stärkeren. Liebe, unnützer Zeitvertreib, schlecht genug, Heimkinder zu ernähren. Tagsüber war man hart, zerstümmelte in massloser Wut das wenig Menschliche. Nachts dann, wie Embryos zusammengerollt, in fremden Tüchern vollzog sich eine andere Welt. Schlafsäle, alles Embryosüchtige in den Betten. Blaues Nachtlicht (Auge des Gerechten, richtend), jeder Atemzug eine kargbemessene Zärtlichkeit an den fremden Embryo nebenan. Nacht; das waren tastende Hände in der Dunkelheit, Nachtfaltergedanken, in eine unmenschliche Leere hinausgeträumte Sehnsüchte, schreiende Kindergebete, Eis, Eisberge, Bewusstlosigkeit. Nacht; das war grosses Niemandsland der Kinder. Auch wir waren liebenswert. Doch wir wollten nicht leben. Nacht, das war auch die Metallstimme der Wächterin. Zitternd warteten wir auf den Ruf, und alle Embryos krochen in ihre eigenen Fremdbetten zurück. Es gab nur Einzelkinder – wir waren keine Familie! Die Nächte in diesen Räumen, diese verfluchten Nächte der Überflüssigen. Luzern 1950. Kinderheim am Waldrand. Hauseigener Park, Hühnerhof, Schwestern vom Seraphischen Liebeswerk. Die Treppe vor dem Haus, ein Kindermatterhorn, riesig in der Erinnerung, unüberwindbar. Nicht hinuntersteigen auf die Strasse der Menschen, wo es Kinder gab und Spielbälle, Eltern und starke Jungen. Nicht hinuntersteigen, Gefahr am untersten Treppenabsatz. Dort stand eine Frau, die ein hübsches Kind wollte.“

 


Mariella Mehr (Zürich, 27 december 1947)

 

De Zwitserse schrijver Markus Werner werd geboren op 27 december 1944 in Eschlikon (Kanton Thurgau). Zie ook alle tags voor Markus Werner op dit blog.

Uit: Der ägyptische Heinrich

„Nach Tell-el-Kebir erreichten wir bald die östliche Flanke des Deltas, linkerhand der Straße erstreckte sich fruchtbar das biblische Land Gosen und rechterhand ein kilometerlanger und rauchender Müllgürtel, in dem zerlumpte Menschen nach Nützlichem wühlten und der die Provinzhauptstadt Zagazig ankündigte, wo Heinrich, bevor er Postdirektor von Ismailiya wurde, zuletzt noch gewohnt hatte und wo Catherine mit Georg, dem jüngsten der drei Söhne, niederkam. Trotzdem stieg ich, schockiert von Zagazigs Häßlichkeit, nicht aus. Ich hätte es getan und Georgs Enkel von Zagazig aus eine Karte geschickt, wenn mir die Existenz dieses Enkels damals schon bekannt gewesen wäre. Aber man hatte mir auf dem Zivilstandsamt Zürich nur die Namen und Lebensdaten von Heinrichs und Catherines Söhnen ausgehändigt, nicht aber die Namen und Daten von deren Nachkommen, da diese in blutsverwandtschaftlicher Hinsicht nur einen sogenannten Seitenzweig bildeten. Um an den Seitenzweig heranzukommen, bedurfte es einer Bewilligung der Direktion des Innern, und die letztere hatte mir auf mein sofortiges und diesbezügliches Gesuch hin noch ein geeignetes Identifikationspapier abverlangt und mir orientierungshalber mitgeteilt, daß die Gebühr fünfzig Franken betrage und die Bewilligung zur Einsichtnahme in den Seitenzweig nur soweit erteilt werden könne, als es sich nicht um lebende Personen handelt. — Hätte mich die Bewilligung noch vor meiner Abreise nach Kairo erreicht, so hätte ich mir und der Schweizer Botschaft die Suche nach möglichen Bluntschlis in Ägypten ersparen können, und hätte das Zivilstandsamt, das mir nach meiner Heimkehr die benötigten Auszüge aus dem Familienregister ausgefertigt hat, darin versehentlich nicht auch eine lebende Person aufgeführt, so würde ich bis heute glauben, daß Heinrichs Geschlecht im Mannesstamm erloschen sei. — Georg, der Frühverstorbene, hat ja, wie schon einmal berichtet, fünf Kinder hinterlassen, die seine französische Frau dann von Kairo nach Zürich ins Waisenhaus brachte, und eines davon, das jüngste mit Namen Jean Baptiste, ist später Konditor geworden und hat einen Sohn gezeugt, bei dem es sich um die lebende Person handelt, die man mir hatte vorenthalten wollen und die ich in Ägypten nicht hätte finden können, da sie in Zürich wohnt, wo wir inzwischen ein Glas getrunken haben im Gedenken an den gemeinsamen Ahnen. Keine Karte also aus Zagazig an meinen Verwandten und Weiterfahrt Richtung Tanta im Herzen des Deltas, links und rechts grüne Felder, topfeben alles, monoton und ohne den erhofften Reiz. Bei Mit-Ghamr Überquerung des Damietta-Nilarms und eine halbe Stunde danach Einfahrt und kurze Pause in Tanta, von dem mir nur ein einziges Bild geblieben ist.“

 

 
Markus Werner (27 december 1944 – 3 juli 2016)
Cover

 

De Duitse schrijfster Malin Schwerdtfeger werd geboren op 27 december 1972 in Bremen. Zie ook mijn blog van 27 december 2008. Zie ook alle tags voor Malin Schwerdtfeger op dit blog.

Uit: Asiatische Massage

„Ich widmete den Schnitt in meinem Kinn dem asiatischen Mädchen, das mich so früh am Morgen verlassen hatte. An ihrem nassen T-Shirt, das mir um den Hals hing, wischte ich den Rasierer ab. Ein riesiges Comic-T-Shirt hatte ich am Hals, dank Benno, der mir ein ungewöhnlich großes und fettes asiatisches Mädchen ausgesucht hatte, ein Mädchen mit Tschuktschenwangen, mit Schenkeln, so fett wie Robbenleiber, eine Kamtschatkaschönheit, ein Eskimomädchen mit Öl in den Augen und Tran im Blut und mit einem einsilbigen Namen. Langsam, laut und gründlich war sie gewesen, und als eine Meisterin des Daliegens hatte Benno sie mir angekündigt. Der gelbe Talg des Mädchens bedeckte mich noch immer, und auf dem Laken ließ er sich zu kleinen gelben Spindeln reiben.
Erst hatte Aga dort gelegen, in dem neuen weißen Bett, als es noch sauber gewesen war, und ich hatte viel vorgehabt mit Aga, hatte sie einwickeln wollen in dieses Laken, hatte sie wie einen Sack Muscheln herumtragen und ihr alles zeigen wollen, das neue Telefon, das neue Sofa, das frisch gestimmte Klavier und die vielen Siebe in der Küche. Aber als Aga gegangen war in der Nacht, hatte sie es noch eiliger gehabt als das asiatische Mädchen am Morgen.
Ich hatte auf Aga gewartet, erst ein Jahr, dann einen Tag. Den Tag, an dem Aga wiederkommen sollte, hatte ich als ein Punkt auf den klebrigen Wabenkoordinaten der Wartefalle von Tegel verbracht, den ganzen Tag, Aga hatte mir ihre Ankunftszeit nicht verraten wollen, und ihre Mutter ging seit einer Woche nicht ans Telefon. Ich wusste nicht einmal, mit welcher Fluggesellschaft Aga flog, wo sie hatte umsteigen müssen, ich konnte nur darauf warten, dass mein Mädchen endlich wiederkäme aus Amerika. Den ganzen Tag lang ließ ich blauschwarze Menschenwolken über mich hinwegrasen, und als am Abend endlich Aga vor mich hingehagelt wurde, kam ihre Mutter und schnappte sie mir weg.
“Nichts mit dir zu tun”, sagte Agas Mutter, als sie den Arm um Aga legte, “Aga muss sich jetzt ausruhen.”
Mein Telefon klingelte, und Benno fragte: “Hast du sie?”, denn Benno wartete vor der Ankunftshalle darauf, mich und Aga nach Hause zu fahren, und ich musste nein sagen, obwohl Aga ja vor mir stand, fremd, glatt, braun an Armen und Beinen zwar, aber doch Aga. Ich musste nein sagen, obwohl ich das Gesicht unter dieser Institution eines Scheitels hätte anfassen können.“

 


Malin Schwerdtfeger (Bremen, 27 december 1972)

 

De Amerikaanse schrijver Louis Bromfield werd geboren op 27. Dezember 1896 in Mansfield, Ohio. Zie ook alle tags voor Louis Bromfield op dit blog.

Uit: The Rains Came

“Even the jackals and the vultures had to be out early to fall upon the dead, upon man and donkey, sacred cow and pariah dog alike, if they were to survive. If you rose early in the morning to ride out of the city into the open country you would see here and there, over the whole brown plain, small writhing quarreling black masses of life devouring the dead. They were vultures. If you set out even half an hour later they would be gone and in their places you would find only little piles of white bones picked clean, all that was left of a cow or a donkey or sometimes of a man.
Beyond the maze of his lazy thought he listened to John the Baptist’s simple melody. It was an improvisation which went on endlessly, and to Ransome’s Western ear it was always the same. So far as he could discover it was the sole means of release for John’s soul the music and the arranging of the marigolds and the blue lilies which were all that was left of the garden so late in the year. John had no girl, or if he had one he saw her in secret dubious ways. His whole life was his master’s life his master’s tea when he wakened, his master’s breakfast, luncheon and dinner, his master’s shirts and socks, his jodhpurs and his shorts, his brandy and his cigars. He was a Christian boy, a Catholic from Pondicherry who spoke French more easily than Hindustani or the Gujerati native to Ranchipur a curious French which, softened and rounded by his tongue, he made somehow into an Indian language, unfitting it for use in salons, dressmaking establishments and diplomacy. His proper name was Jean Batiste, but to Ransome he was always John the Baptist* The Prophet, he sometimes thought, with his skinny body nourished on wild locusts and honey, must have looked like this skinny miniature servant.”

 


Louis Bromfield (27 december 1896 – 18 maart 1956)

 

De Duitse dichter en schrijver Carl Zuckmayer werd op 27 december 1896 geboren in Nackenheim am Rhein. Zie ook alle tags voor Carl Zuckmayer op dit blog.

Uit: Des Teufels General

„Reserviertes Zimmer in OTTOS Restaurant. Solide ›altdeutsche‹ Einrichtung. In der Mitte ein festlich gedeckter Büfetttisch, zur Selbstbedienung für etwa fünfzehn Personen. Im Hintergrund, durch geraffte Portieren halb verdeckt, eine ›gemütliche‹ Ecke, mit Rauchtischchen, Klubsesseln, Likör- und Zigarrenservice. Wenn der Vorhang aufgeht, brennt noch die volle elektrische Deckenbeleuchtung, aber FRANÇOIS und HERR DETLEV, die an die Tischdekoration letzte Hand anlegen, Flaschen entkorken und Aperitifgläser füllen, beginnen eine Menge großer Kerzen in silbernen Tisch- und Wandleuchtern anzuzünden und drehen später das grelle Hauptlicht ab. Alle Fenster sind mit dicken schwarzen Vorhängen verhüllt. Ein Ventilator summt leise.
DETLEV Wie spät?
FRANÇOIS Minuit moins le quart.
DETLEV Wird ne lange Nacht geben.
FRANÇOIS Ça y est. Dicke Marie, pour nous.
DETLEV Wenn Harras mal wieder richtig auffahren lässt – Mensch – das ist noch alte Schule. Da bleibt kein Auge trocken.
FRANÇOIS Que fais-tu donc? Pas de Porto, pour Harras. Il va commencer avec un Armagnac. Double. Donne-moi le grand verre.
DETLEV Woher weißt du, Sibylle?
FRANÇOIS Je le connais. Il vient de la Reichskanzlei – d’une réception officielle d’Etat. Alors – il lui faut plus fort que du Porto. C’est logique. N’est-ce pas?
DETLEV Stimmt wie ne Bassgeige. Wenn er seinem Führer ins Auge geschaut hat, dann braucht er ne innere Spülung.
FRANÇOIS (mit einem Blick über die kalten Platten) Dieu merci, que nous avons des pays occupés. C’est le confort du patron. On ne mange que des fruits… les fruits de la victoire. Voilà: Les hors-d’œuvres – de Norvège. Le homard – d’Ostende. Le gibier – de Pologne. Le fromage – de Hollande. Le beurre – du Danemark. Et les légumes – d’Italie. Pas de caviar – de Moscou… “

 

 
Carl Zuckmayer (27 december 1896 – 18 januari 1977)
Scene uit een opvoering in Kiel, 2008

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e december ook mijn blog van 27 december 2017 en ook mijn blog van 27 december 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en ook deel 3.

Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Malin Schwerdtfeger, Mariella Mehr, Markus Werner, Mirza Ghalib, Carl Zuckmayer

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Club Artis

De dieren in de dierentuin slapen er niet lichter om
als ik de nacht uit kom

het hoofd losgeschroefd onder de arm gestoken
als een vissenkom vol
vissenvoer

Wreed klinkt de lachband steeds
pleng koosjere biggels voor me dan spoel ik eroverheen

Een dimensie dicht bij deze ontstaat waarin iedereen
sterrenstatus heeft
en ze voor ons grijze muizen naar behoren terugdeinzen
als torens olifanten
in elkaars armen wankelen

Wat de een verdraagt drukt de ander naar omlaag

Ook bestaat er liefde onder de mensen
voorliefde

 

Leidsman

Voorlopig zit het hem in de snit:
een leerling zonder meester draag ik zijn kleren af,
de kleren van een afgelegde.

Buig, buig diep voor het onbekende. Recht me.
Ik steek zijn kraag op, beklop mezelf, zoekend naar-
sleutels, de mijne.

Het is te wijten aan mijn rusteloosheid dat het lijkt
of mijn geest niet aankomt, nog niet is uitgevaren.
Tot die tijd heb ik me tevreden te stellen met een beeltenis
zonder stem.

Noem het gebrek aan inzicht in de aard van een schim.
Vergelijk Vergilius. Door hem verder te verzinnen
kon Dante zijn eigen leidsman zijn,
kon hij zichzelf de hel uit wijzen en zich tegelijk
door haar laten afleiden.

Dus vertel ik mezelf weer eens
van de zomer die nog maar pas begon. Hoe in het hart
van de kamer een vlieg gonsde die
op zijn gezicht landde en zijn mondholte in kroop.

Wat kon ik doen? Uit het dodenrijk heeft men
niets te verjagen.

Hem aanraken durfde ik niet: zijn voorhoofd
zou barsten onder een kus van mij.

 
Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)

Lees verder “Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Malin Schwerdtfeger, Mariella Mehr, Markus Werner, Mirza Ghalib, Carl Zuckmayer”