Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885, maar groeide op in Wyncote, Philadelphia. Op de universiteit van Pennsylvania koos hij als hoofdvak Romaanse talen en verslond Homeros, Ovidius, Dante en Italiaanse Renaissancedichters. Na de voltooing van zijn studies gaf hij een tijdje les aan het college van Wabash in Crawfordsville (Indiana), maar stopte na een jaar en vertrok naar Europa, waar hij rondreisde en werkte als freelance journalist voor verschillende kranten. Na de publicatie van zijn eerste gedichtenbundel, “A Lume Spento” (1908), vestigde Pound zich in Londen, een stad die hij beschouwde als de meest passende stad voor een dichter. In snelle opeenvolging verschenen nieuwe bundels en Pound raakte ook bevriend met andere dichters en schrijvers. Samen met collega-dichters T. E. Hulme en Richard Aldington stichtte hij het “Imagisme”, een beweging waarin het directe, concrete beeld centraal stond. Na een meningverschil met de Amerikaanse dichteres Amy Lowell, waarna Pound aan de beweging refereerde als “Amygism”, verloor de dichter zijn interesse in de imagistische poëtica en stampte, samen met Wyndham Lewis, een nieuwe beweging uit de grond. Het Vorticisme was gebaseerd op de idee dat het gedicht een wervelstorm van beelden, stemmen en geschiedenissen was. Pound en Lewis gaven ook een bijhorend tijdschrift uit (“Blast”), maar dat zou vanwege het losbarsten van WO I slechts twee keer verschijnen.
In the Old Age of the Soul
I do not choose to dream; there cometh on me
Some strange old lust for deeds.
As to the nerveless hand of some old warrior
The sword-hilt or the war-worn wonted helmet
Brings momentary life and long-fled cunning,
So to my soul grown old –
Grown old with many a jousting, many a foray,
Grown old with namy a hither-coming and hence-going –
Till now they send him dreams and no more deed;
So doth he flame again with might for action,
Forgetful of the council of elders,
Forgetful that who rules doth no more battle,
Forgetful that such might no more cleaves to him
So doth he flame again toward valiant doing.
Sub mare
It is, and is not, I am sane enough,
Since you have come this place has hovered round me,
This fabrication built of autumn roses,
Then there’s a goldish colour, different.
And one gropes in these things as delicate
Algæ reach up and out, beneath
Pale slow green surgings of the underwave,
‘Mid these things older than the names they have,
These things that are familiears of the god.
Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)
Paul Valéry werd geboren op 30 oktober 1871 in Sète. Hij studeerde rechten in Montpellier. In 1894 (hij schreef toen al lang gedichten) ging hij naar Parijs waar hij Gide en Mallarmé leerde kennen. De laatste werd zijn grote voorbeeld. In 1897 kreeg hij een aanstelling als redacteur bij het ministerie van oorlog. In 1900 werd hij privésecretaris van een rijke industrieel tot hij korte tijd later van zijn pen kon leven. Hij schreef vooral essays over culturele, filosofische en literatuurtheoretische thema’s, maar steeds ook weer poëzie. Na een symbolistisch begin ontwikkelde zijn werk zich steeds meer richting de “poésie pure”. Rond 1920 gold hij als de grootste Franse dichter en stond hij ook in hoog aanzien bij het overige intellectuele Europa. In 1925 werd hij opgenomen in de Académie Francaise. Valérys belangrijkste werken zijn La jeune Parque (1917) en Charmes (1922).
Les Pas
Tes pas, enfants de mon silence,
Saintement, lentement placés,
Vers le lit de ma vigilance
Procèdent muets et glacés.
Personne pure, ombre divine,
Qu’ils sont doux, tes pas retenus !
Dieux !… tous les dons que je devine
Viennent à moi sur ces pieds nus !
Si, de tes lèvres avancées,
Tu prépares pour l’apaiser,
À l’habitant de mes pensées
La nourriture d’un baiser,
Ne hâte pas cet acte tendre,
Douceur d’être et de n’être pas,
Car j’ai vécu de vous attendre,
Et mon cœur n’était que vos pas.
Les Grenades
Dures grenades entrouvertes
Cédant à l’excès de vos grains,
Je crois voir des fronts souverains
Éclatés de leurs découvertes !
Si les soleils par vous subis,
Ô grenades entre-bâillées,
Vous ont fait d’orgueil travaillées
Craquer les cloisons de rubis,
Et que si l’or sec de l’écorce
À la demande d’une force
Crève en gemmes rouges de jus,
Cette lumineuse rupture
Fait rêver une âme que j’eus
De sa secrète architecture.
Paul Valéry (30 oktober 1871 – 20 juli 1945)
Fjodor Michajlovitsj Dostojevski werd geboren ergens tussen 30 oktober en 11 november 1821 in Sint Petersburg. In 1821 verhuisde het gezin Dostojevski sr. naar het Marinski-Ziekenhuis voor de Armen, een filantropische instelling waar ze gingen wonen, en waar Fjodor, een van de zeven kinderen, werd geboren. Hij groeide op in een gezin met privé-personeel. In 1831 kocht dokter Dostojevski een vervallen dorpje, met honderd mannelijke lijfeigenen, niet alleen om te kunnen overheersen, maar ook om zijn gezin ’s zomers frisse lucht en vrijheid te bieden. Terug thuis moest er hard worden gestudeerd. Vader Dostojevski gaf zelf Latijn, met de ‘ijzeren drill’. In 1837 vertrok het gezin naar Sint Petersburg. Op zestienjarige leeftijd verloor Fjodor zijn moeder aan TBC, en moest hij naar de militaire academie, die hij drie jaar lang verafschuwde. Dostojevski’s vader werd twee jaar nadat hij uit dienst trad op een klein landgoed van Moskou door een groep lijfeigenen vermoord, uit wraak voor de slechte behandeling. Na de militaire ingenieursschool in Sint Petersburg nam Dostojevski actieve dienst als tekenaar bij het Petersburgse ingenieurscommando of corps van de genie. Een jaar later werd hij ontslagen, maar ondertussen was hij begonnen met het vertalen van werken van Honoré de Balzac en George Sand. Hij kreeg een aanstelling als officier, maar in 1844 nam hij ontslag om zich geheel aan het schrijven te wijden. Met zijn eerste roman, Arme mensen, verschenen in 1845, oogstte hij al meteen succes. Kort daarop schreef hij een tweede roman, De dubbelganger, die in 1846 verscheen. De beide delen van de roman De gebroeders Karamazov werden in 1879 en 1880 gepubliceerd. Een van de meest aansprekende onderdelen van de roman is De groot-inquisiteur, grotendeels een uiterst scherpe (schijnbare) dialoog tussen de groot-inquisiteur van Sevilla en Jezus Christus.
Uit: De groot-inquisiteur (De gebroeders Karamazov (Vertaald door Udo Schwarz)
“… Nein, es verlangte Ihn, wenn auch nur für sehr kurze Zeit, seine Kinder zu besuchen, und zwar vor allem dort, wo gerade die Scheiterhaufen der Ketzer prasselten. Nun wandelt Er in seiner unermeßlichen Barmherzigkeit noch einmal unter den Menschen in eben jener Menschengestalt, in der Er fünfzehn Jahrhunderte früher dreiunddreißig Jahre unter ihnen geweilt hat. Er steigt hinab auf die heißen Straßen und Plätze der südlichen Stadt, wo erst tags zuvor in Gegewart des Königs, des Hofes, der Ritter, der Kardinäle und der reizenden Damen des Hofes sowie der ganzen zahlreichen Einwohnerschaft von Sevilla auf Geheiß des Kardianal-Großinquisitors in einem Zug fast hundert Ketzer ad majorem gloriam Dei verbrannt worden sind. Er erscheint still und unauffällig, und siehe da, es geschieht etwas Seltsames. Alle erkennen Ihn. Die Volksmenge strebt mit unwiderstehlicher Gewalt zu Ihm hin, umringt Ihn, folgt Ihm. Schweigend, mit einem stillem Lächeln unendlichen Mitleids, wandelt Er unter Ihnen. Die Sonne der Liebe brennt in seinem Herzen, Strahlen von Licht, Aufklärung und Kraft gehen von seinen Augen aus, ergießen sich auf die Menschen und erschütern ihre Herzen in Gegenliebe. Er streckt die Hände nach ihnen aus und segnet sie, und von seiner Berührung, ja sogar von der Berührung seines Gewandes geht eine heilende Kraft aus. Da ruft aus der Menge eine Greis, der von seiner Kindheit an blind ist: ,Herr, heile mich, damit auch ich dich schaue!` Und siehe da, es fällt ihm wie Schuppen von den Augen, und der Blinde sieht Ihn. Das Volk weint und küßt die Erde, über die Er dahinschreitet. Die Kinder streuen vor Ihm Blumen auf den Weg, singen und rufen ,Hosianna! Das ist Er, das ist Er selbst! Das muß Er sein niemand anders!` Er bleibt am Portal des Domes von Sevilla stehen, gerade in dem Augenblick, wo ein offener weißer Kindersarg unter Weinen und Wehklagen hineingetragen wird; darin liegt ein siebejähriges Mädchen, die einzige Tochter eines angesehenen Bürgers. Das tote Kind ist ganz in Blumen gebettet. ,Er wird dein Kind auferwecken`, ruft man der weinenden Mutter aus der Menge zu. Ein Pater des Doms, der herauskommt, um den Sarg in Empfang zu nehmen, macht ein erstauntes Gesicht und zieht die Augenbrauen zusammen.“
Fjodor Dostojevski (30 oktober? – 9 februari 1881)
Georg Heyms leven was kort. Hij werd geboren op 30 oktober 1887 in Hirschberg als zoon van een Pruisisch advocaat en leefde op gespannen voet met zijn vader, de kerk en de school. Zijn vader verplichtte hem in 1907 recht te studeren, wat hij eerst in Würzburg, vervolgens in Berlijn en dan in Jena deed. Hij had al verschillende gedichten geschreven, telkens in imitatie van de grote dichters uit de Klassik en de Romantiek. In 1908 ondernam hij een paar pogingen tot het schrijven van toneel, geïnspireerd door Grabbe en Kleist, wat zijn drang naar het excentrieke typeert. In Berlijn kwam hij in contact met de Neuer Club, een collectief dat aan vernieuwend cabaret deed en waartoe ook Lasker-Schüler en van Hoddis behoorden. In 1910 werd hij lid. De gedichten die hij in deze club schreef, staan aan de wieg van het expressionisme. Heym haatte de burgerlijke staat waarin hij leefde en de kunst (of het gebrek daaraan) die ze voortbracht; nadat hij in 1911 zijn studies had beëindigd, wilde hij tolk voor Oosterse talen aan het hof worden, maar hij stelde zich kandidaat voor een officierspost, in de hoop het land te kunnen verlaten. Hij kreeg begin januari 1912 bevestiging dat er een post in Metz vrij was. Op de 16de januari ging hij met zijn vriend Ernst Balcke schaatsen op de Havel, waarbij deze door het ijs zakte. Toen Heym hem poogde te redden, verdronken ze allebei.
Berlin II
Der hohe Straßenrand, auf dem wir lagen,
War weiß von Staub. Wir sahen in der Enge
Unzählig: Menschenströme und Gedränge,
Und sahn die Weltstadt fern im Abend ragen.
Die vollen Kremser fuhren durch die Menge,
Papierne Fähnchen waren drangeschlagen.
Die Omnibusse, voll Verdeck und Wagen.
Automobile, Rauch und Huppenklänge.
Dem Riesensteinmeer zu. Doch westlich sahn
Wir an der langen Straße Baum an Baum,
Der blätterlosen Kronen Filigran.
Der Sonnenball hing groß am Himmelssaum.
Und rote Strahlen schoß des Abends Bahn.
Auf allen Köpfen lag des Lichtes Traum.
Der herbstliche Garten
Der Ströme Seelen, der Winde Wesen
Gehet rein in den Abend hinunter,
In den schilfigen Buchten, wo herber und bunter
Die brennenden Wälder im Herbste verwesen.
Die Schiffe fahren im blanken Scheine,
Und die Sonne scheidet unten im Westen,
Aber die langen Weiden mit traurigen Ästen
Hängen über die Wasser und Weine.
In der sterbenden Gärten Schweigen,
In der goldenen Bäume Verderben
Gehen die Stimmen, die leise steigen
In dem fahlen Laube und fallenden Sterben.
Aus gestorbener Liebe in dämmrigen Stegen
Winket und wehet ein flatterndes Tuch,
Und es ist in den einsamen Wegen
Abendlich kühl, und ein welker Geruch.
Aber die freien Felder sind reiner
Da sie der herbstliche Regen gefegt.
Und die Birken sind in der Dämmerung kleiner,
Die ein Wind in leiser Sehnsucht bewegt.
Und die wenigen Sterne stehen
Über den Weiten in ruhigem Bilde.
Laßt uns noch einmal vorübergehen,
Denn der Abend ist rosig und milde.
Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)
De Canadese schrijver Phillipe Aubert de Gaspé werd geboren op 30 oktober 1786 in Quebec. Zijn familie was in 1693 door Lodewijk XIV in de adelstand verheven. de Gaspé studeerde rechten en in 1811 werd hij advocaat. Hij maakte ook als militair carrière en werd uiteindelijk zelfs sherrif van het district Quebec. Malversaties en schulden leverden hem echter een gevangenisstraf van drie jaar op. Hij trok zich daarna terug in Saint-Jean-Port-Joli, waar zijn familie vandaan kwam en voltooide er op 57-jarige leeftijd een roman, Les Anciens Canadiens. Het boek is bijna geheel op feiten gebaseerd en illustreert de Canadese nationale tradities. De schrijver vervlechtte zijn autobiografie met de ontwikkelingen en moeilijkheden van het Franstalige Canada, waar hij zelf ooggetuige van geweest is. Het maakte hem tot de eerste romancier van Quebec.
Uit: Les Anciens Canadiens
– Eh oui! mon cher, fit-il sans me permettre d’achever ma
phrase, ce sont les seules paroles spirituelles que j’aie
entendues ce matin.
Et il traversa la rue pour parler à un client qui se rendait à
la cour, son douzième imbécile, sans doute.
– Diable! pensais-je, il paraît que les hommes d’esprit ne
sont pas difficiles, si c’est de l’esprit que je viens de faire:
j’en ai alors une bonne provision; je ne m’en étais pourtant
jamais douté.
Tout fier de cette découverte, et en me disant à moi-même
que j’avais plus d’esprit que les onze imbéciles dont m’avait
parlé mon ami, je vole chez mon libraire, j’achète une rame
de papier foolscap (C’est-à-dire, peut-être, papier-bonnet ou
tête de fou, comme il plaira au traducteur), et je me mets à
l’oeuvre.
J’écris pour m’amuser, au risque de bien ennuyer le
lecteur qui aura la patience de lire ce volume; mais comme je
suis d’une nature compatissante, j’ai un excellent conseil à
donner à ce cher lecteur: c’est de jeter promptement le
malencontreux livre, sans se donner la peine de le critiquer:
ce serait lui accorder trop d’importance, et, en outre, ce serait
un labeur inutile pour le critiquer de bonne foi car, à
l’encontre de ce vieil archevêque de Grenade dont parle Gil
Blas, si chatouilleux à l’endroit des homélies, je suis, moi, de
bonne composition et, au lieu de dire à ce cher critique: « Je
vous souhaite toutes sortes de prospérités avec plus de goût »,
j’admettrai franchement qu’il y a mille défauts dans ce livre,
et que je les connais.
Phillipe Aubert de Gaspé (30 october 1786 – 29 januari 1871)