Georg Heym, Ezra Pound

De Duitse dichter Georg Heym werd geboren op 30 oktober 1887 in Hirschberg. Zie ook alle tags voor Georg Heym op dit blog.

 

Träumerei in Hellblau

Alle Landschaften haben
Sich mit Blau gefüllt.
Alle Büsche und Bäume des Stromes,
Der weit in den Norden schwillt.

Blaue Länder der Wolken,
Weiße Segel dicht,
Die Gestade des Himmels in Fernen
Zergehen in Wind und Licht.

Wenn die Abende sinken
Und wir schlafen ein,
Gehen die Träume, die schönen,
Mit leichten Füßen herein.

Zymbeln lassen sie klingen
In den Händen licht.
Manche flüstern, und halten
Kerzen vor ihr Gesicht.

 

Berlin I.

Beteerte Fässer rollten von den Schwellen
Der dunklen Speicher auf die hohen Kähne.
Die Schlepper zogen an. Des Rauches Mähne
Hing rußig nieder auf die öligen Wellen.

Zwei Dampfer kamen mit Musikkapellen.
Den Schornstein kappten sie am Brückenbogen.
Rauch, Ruß, Gestank lag auf den schmutzigen Wogen
Der Gerbereien mit den braunen Fellen.

In allen Brücken, drunter uns die Zille
Hindurchgebracht, ertönten die Signale
Gleichwie in Trommeln wachsend in der Stille.

Wir ließen los und trieben im Kanale
An Gärten langsam hin. In dem Idylle
Sahn wir der Riesenschlote Nachtfanale.

 

Berlin III.

Schornsteine stehn in großem Zwischenraum
Im Wintertag, und tragen seine Last,
Des schwarzen Himmels dunkelnden Palast.
Wie goldne Stufe brennt sein niedrer Saum.

Fern zwischen kahlen Bäumen, manchem Haus,
Zäunen und Schuppen, wo die Weltstadt ebbt,
Und auf vereisten Schienen mühsam schleppt
Ein langer Güterzug sich schwer hinaus.

Ein Armenkirchhof ragt, schwarz, Stein an Stein,
Die Toten schaun den roten Untergang
Aus ihrem Loch. Er schmeckt wie starker Wein.

Sie sitzen strickend an der Wand entlang,
Mützen aus Ruß dem nackten Schläfenbein,
Zur Marseillaise, dem alten Sturmgesang.

 

Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)
Cover biografie

 

De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie alle tags voor Ezra Pound op dit blog.

 

Canto I

En daalden toen af naar het schip,
Richtten de kiel op de branding, recht op de goddelijke zee, en
Wij hesen mast en zeil op dat zwart schip,
Droegen schapen aan boord, en ook onze lichamen
Zwaar van tranen; aldus, met zwellend zeil
Dreven ons winden van het achterschip voorwaarts,
Het werk van Kirkè, de kortgekuifde godin.
Daarop zaten wij midscheeps, terwijl wind de roerpen preste:
Zo, met volle zeilen, gingen wij voort over zee tot het eind van de dag.
Zon ingesluimerd, de oceaan overschaduwd,
Kwamen wij toen aan de grens van het peilloze water
Bij de kimmeriese landen en bevolkte steden –
Met een dicht web van nevel bedekt, nooit doorschoten
Met fonkelend zonlicht;
Door sterrengewemel noch hemelgewelf overhuifd
Ligt nacht als een roetkap over rampzaligen daar.
Het achterwaarts wijkende water leidde ons naar de plaats
Die door Kirkè voorspeld was.
Perimedes en Eurylochus volvoerden het ritueel
En ik die het zwaard van mijn heup nam
Stak toen de groeve, een el in het vierkant;
Brachten wij offers aan elke dode,
Eerst mede en dan zoete wijn, met meel vermengd water.
Daarna bezwoer ik de bleke koppen der doden:
Zoals in Ithaka de beste der gesneden stieren
Te offeren, de brandstapel met gaven op te hogen,
Een ram voor Tiresias alleen – zwart en vóoraan de troep.
Donker bloed vloeide in de kuil,
Zielen – vaal en doods – uit Erebus; van bruiden,
Knapen en de ouden die veel hadden geleden;
Zielen van verse tranen doordrenkt, ranke meisjes,
Menige man – verminkt door bronzen speerpunten,
Dode krijgsbuit – die nog druipende wapens droeg.

Die velen drongen om mij heen; afschuw
Besprong mij, ik schreeuwde om meer beesten naar mijn mannen;
Slachtten de kudde af, boorden het brons in de schapen,
Goten zalfolie, riepen de goden aan,
Pluto de sterke, en prezen Proserpina.
Met getrokken degen
Weerde ik onstuimige ontkrachte doden af
Totdat ik Tiresias zou horen.
Maar eerst kwam Elpenor, onze vriend Elpenor,
Niet opgebaard, aan weer en wind overgeleverd,
Lichaam dat wij achterlieten in het huis van Kirkè,
Niet beklaagd, zonder graf – sedert elders gevaren ons dwongen.
Treurige schim. En ik riep, gehaast sprekend:
‘Elpenor, hoe je komst te verklaren naar deze duistere kust?
Ging je te voet, zeelui zelfs achter je latend?’
En hij met zware stem:
‘Noodlot en overvloedige wijn. Ik sliep bij Kirkè’s vuur.
Daalde achteloos de ladder af,
Sloeg tegen de zuil,
De nek verbrijzeld, de ziel zocht Avernus.
Maar u koning, smeek ik – betreurd noch begraven, – aan mij te denken,
Stapel mijn wapens tot grafteken op aan het strand; waarin gekerfd:
Een man zonder geluk en een naam voor de toekomst.
‘En steek mijn riem in het zand, waarmee ik roeide temidden der jongens.’
En Antiklea kwam die ik wegsloeg; toen Tiresias de Thebaan
Die zijn gouden staf omklemde, mij kende en sprak:
‘Een tweede keer? Waarom, man van zwart gesternte

Treed je duistere doden en deze droevige streek tegemoet?
‘Weg van de kuil, laat mij die bloedige drank
Om te voorspellen.’
En ik trad terug,
En hij, gesterkt door het bloed, zei toen: ‘Odysseus
Keert over donkere zeeën ondanks wrok van Neptunus terug,
Verliest alle mannen.’ Daarna kwam Antiklea.
Lig stil Divus. Ik bedoel, d.i. Andreas Divus,
In officina Wecheli, 1538, uit Homerus.
En hij zeilde langs Sirenen, vandaar buitengaats en ver weg
En naar Kirkè.
Venerandam,
Met de woorden der kretenzers, zij met de gouden kroon, Afrodite,
Cypri munimenta sortita est, vrolijk, oricalchi, met gouden
Gordels en borstbanden, met donkere oogleden
Draag je de gouden tak van Argicida. Zodat:

 

Vertaald door H.C. ten Berge

 

Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2021 en ook mijn blog van 30 oktober 2018 en ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Jan Van Loy, Andrew Solomon, Ezra Pound, Paul Valéry, Miguel Hernández, Fjodor Dostojevski, Georg Heym, Kostas Karyotakis, Michal Ajvaz

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

Uit: Hondenbrood

“Onze koffiekopjes zijn leeg, en Celis en ik leunen doelloos op de tapkast. De kroegbaas vouwt een vaatdoek in vieren. Celis futselt wat aan zijn lepeltje. Wij zijn de enige klanten.
‘Ik haat de ochtend,’ zeg ik.
‘IJdelheid der ijdelheden,’ zegt Celis.
‘Alles ligt zo plat als een paardenvijg.’
‘Jongens, hou het toch eens beetje luchtig,’ zegt de man achter de tap. ‘Kijk eens naar buiten. De zon schijnt, het wordt een prachtige dag.’
‘Wat is dat toch met die middenstand?’ zegt Celis tegen mij. ‘Wil altijd maar kletsen.’
‘Denken dat ze meer kunnen verzetten als ze er wat gelul bijdoen.’
‘Rustig, rustig,’ zegt de kastelein.
‘Onlangs heb ik het mijn kapper nog ingewreven,’ zeg ik. ‘Ik zei zwijgen en knippen, barbier, zei ik, ik wil niet weten waar jij met vakantie bent geweest.’
‘Ik praat met winkeliers zoals met mijn seniele oma,’ zegt Celis. ‘Als ze zegt, lekker weer, dan zeg ik: o jáá.’
‘Maar morgen wordt het weer slecht, zeggen ze.’
‘Altijd hetzelfde in dit kloteland.’
‘Als ik met pensioen ben, overwinter ik in Spanje.’
‘Maar gelijk heb je. Profiteer er maar van.’
Celis wendt zich tot de kroegbaas. ‘Is het nu luchtig genoeg?’ vraagt hij.
‘Drinken jullie nog iets, of hoe zit het?’
Ik laat mijn kont van mijn kruk glijden. ‘Kom,’ zeg ik. ‘Hij houdt niet van ons.’
Aan een plein dat wemelt van de vretende en schijtende duiven, vinden we nog één vrije bank.
‘Ik wil niet gaan dweilen,’ zegt Celis.
Maandag moeten we gaan dweilen. ’t Is allemaal de schuld van Kristien.
Als hij niet uitkijkt, krijgt elke niksnut in dit land een maatschappelijk werkster over zich heen, en wij hebben Kristien gekregen. Dat ‘werkster’ doet ons altijd denken aan een bij, een vervelende bij die dreigend om je oren komt zoemen en zichzelf in een huidplooi probeert te wringen om je daar een steek te geven met het excuus dat ze niet anders kon. Wat een nuttig dier, die bij: zij schenkt ons honing en verse bloemen, het is de altruïst onder de insecten – maar net als alle altruïsten zijn het hypocrieten, die bijen. Leve de onvervalst valse wesp.
Kristien is een bij. Het liefst belt ze je om half negen ’s ochtends uit bed, voor de een of andere formaliteit die noodzakelijk heet te zijn vanwege ‘het nieuwe computersysteem’ dat nu al jaren onderweg is.”

 

 
Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

 

De Amerikaanse schrijver, psychiater en journalist Andrew Solomon werd geboren op 30 oktober 1963 in New York. Zie ook alle tags voor Andrew Solomon op dit blog.

Uit: A Stone Boat

“This is what happened when my mother got sick: we were in Europe, on one of those family trips we had been taking since my childhood, one of those exquisitely conceived and impeccable holidays into which my mother poured—so it seems in retrospect—more energy than she could afford. “Just think, Harry:’ my mother had said a week before, her voice lilting. “Four days of Paris, August sun, the city almost empty, and then we’ll go down to the château—you’ll love the chateau—and we’ll eat breakfast looking across the valley, and we’ll go for walks, and we’ll swim a little if it gets really warm, and we’ll go see all the Matisses. There’s a piano at the château, so you can practice, but no one is going to make you perform for a whole two weeks. Just come along and relax and have a good time’ I was living in London then, and my parents flew across the Atlantic three or four times a year; my father’s bank had an office in the UK, and since my move to Britain he had taken an active interest in supervising the local staff, and came over for regular quick visits. My mother and I would spend the after-noons together while he worked, and then we would all meet for supper. Sometimes my parents came straight to London, but often enough I met them on the Continent so that we could all travel together. A few days before breakfast looking across the valley, my mother got sick in Paris. I will not forget my parents’ arrival in Paris that time. My old friend Helen, my brother, Freddy, and I had been sitting for at least an hour in the bar at the hotel, waiting. When Helen and I left the bar (we left to see whether my parents had arrived yet, while Freddy went off to the bathroom), there they were. My father was at the front desk, discussing the rooms in his familiar way, and my mother was sitting nearby. The reality of my par-ents’ checking in that day is so strong that it overwhelms me:”

 


Andrew Solomon (New York, 30 oktober 1963)

 

De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie alle tags voor Ezra Pound op dit blog.

Uit: Canto III (Fragment)

I sat on the Dogana’s steps
For the gondolas cost too much, that year,
And there were not ” those girls “, there was one face,
And the Buccentoro twenty yards off, howling ” Stretti “,
And the lit cross-beams, that year, in the Morosini,
And peacocks in Kore’s house, or there may have been.
Gods float in the azure air,
Bright gods and Tuscan, back before dew was shed.
Light: and the first light, before ever dew was fallen.
Panisks, and from the oak, dryas,
And from the apple, maelid,
Through all the wood, and the leaves are full of voices,
A-whisper, and the clouds bowe over the lake,
And there are gods upon them,
And in the water, the almond-white swimmers,
The silvery water glazes the upturned nipple,
As Poggio has remarked.
Green veins in the turquoise,
Or, the gray steps lead up under the cedars.

My Cid rode up to Burgos,
Up to the studded gate between two towers,
Beat with his lance butt, and the child came out,
Una nina de nueve anos,
To the little gallery over the gate, between the towers,
Reading the writ, voce tinnula:
That no man speak to, feed, help Ruy Diaz,
On pain to have his heart out, set on a pike spike
And both his eyes torn out, and all his goods sequestered, ”
And here, Myo Cid, are the seals,
The big seal and the writing.”
And he came down from Bivar, Myo Cid,

With no hawks left there on their perches,
And no clothes there in the presses,
And left his trunk with Raquel and Vidas,
That big box of sand, with the pawn-brokers,
To get pay for his menie;
Breaking his way to Valencia.
Ignez da Castro murdered, and a wall
Here stripped, here made to stand.
Drear waste, the pigment flakes from the stone,
Or plaster flakes, Mantegna painted the wall.
Silk tatters, “Nec Spe Nec Metu.”

 

 
Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)
In 1963

 

De Franse dichter en schrijver Paul Valéry werd geboren op 30 oktober 1871 in Sète. Zie ook alle tags voor Paul Valéry op dit blog.

 

Été

Été, roche d’air pur, et toi, ardente ruche,
Ô mer! Éparpillée en mille mouches sur
Les touffes d’une chair fraîche comme une cruche,
Et jusque dans la bouche où bourdonne l’azur;

Et toi, maison brûlante, Espace, cher Espace
Tranquille, où l’arbre fume et perd quelques oiseaux,
Où crève infiniment la rumeur de la masse
De la mer, de la marche et des troupes des eaux,

Tonnes d’odeurs, grands ronds par les races heureuses
Sur le golfe qui mange et qui monte au soleil,
Nids purs, écluses d’herbe, ombres des vagues creuses,
Bercez l’enfant ravie en un poreux sommeil!

Dont les jambes (mais l’une est fraîche et se dénoue
De la plus rose), les épaules, le sein dur,
Le bras qui se mélange à l’écumeuse joue
Brillent abandonnés autour du vase obscur

Où filtrent les grands bruits pleins de bêtes puisées
Dans les cages de feuille et les mailles de mer
Par les moulins marins et les huttes rosées
Du jour… Toute la peau dore les treilles d’air.

 

Féerie

La lune mince verse une lueur sacrée,
Toute une jupe d’un tissu d’argent léger,
Sur les bases de marbre où vient l’Ombre songer
Que suit d’un char de perle une gaze nacrée.

Pour les cygnes soyeux qui frôlent les roseaux
De carènes de plume à demi lumineuse,
Elle effeuille infinie une rose neigeuse
Dont les pétales font des cercles sur les eaux…

Est-ce vivre?… Ô désert de volupé pamée
Où meurt le battement faible de l’eau lamée,
Usant le seuil secret des échos de cristal…

La chair confuse des molles roses commence
À frémir, si d’un cri le diamant fatal
Fêle d’un fil de jour toute la fable immense.

 

 
Paul Valéry (30 oktober 1871 – 20 juli 1945)
Hier met zijn “laatste muze” Jean Voilier (rechts), eind jaren 1930

 

De Spaanse dichter en schrijver Miguel Hernández werd geboren in Orihuela, Alicante, op 30 oktober 1910. Zie ook alle tags voor Miguel Hernández op dit blog.

 

Elegy For Ramon Sue
(In Orihuela, where he and I were born, death like a lightning flash deprived me of Ram6n Sij6, so dear to me.)

I want to be the grieving gardener
of the earth you fill and fertilize,
my dearest friend, so soon.

Mingling my helpless sorrow with the rain,
the snails, and all the organs of your body,
I shall feed your heart

to the drooping poppies. Pain bunches up
between my ribs till every breath I draw
becomes an aching stitch.

A brutal slam, a heavy frozen fist,
a sudden silent killing axe-blow sent
you toppling to the ground.

Nothing gapes wider than my wounded cry,
this grief that plummets down to roots of death
sunk deeper than my life.

Across the stubble of the dead I walk
uncomforted, leaving my heart behind,
and go about my business.

 

Vertaald door Edwin Honig

 

First Song

The field has retreated,
seeing man’s
convulsive charge.

What an abyss is laid bare
between the olive tree and man!

The animal who sings,
the animal who knows
how to weep and grow roots,
has remembered his claws.

Claws that he dressed up
in gentleness and flowers
but which, in the end, he bares
in all his cruelty.

They crackle on my hands:
Keep away from them, boy.
Or I will plunge them
into your little body.

I’ve regressed into a tiger.
Keep away or I’ll tear you apart.

These days, love is death,
and ma lies in ambush for man.

 

Vertaald door Don Share

 

 
Miguel Hernández (30 oktober 1910 – 28 maart 1942)

 

De Russische schrijver Fjodor Michajlovitsj Dostojevski werd geboren ergens tussen 30 oktober en 11 november 1821 in Sint Petersburg. Zie ook alle tags voor Fjodor Dostojevski op dit blog.

Uit: Buried Alive: Or, Ten Years Penal Servitude in Siberia (Vertaald door Marie von Thilo)

“Oun prison was situated on the outskirts of the fortress, and almost immediately above the rampart. I used often to look through the chinks in the fence and try and catch a glimpse of the wide world beyond. But all I could see was a little piece of the sky and the high grassy rampart where the sentinels walked to and fro day and night. And then I used to wonder how often during the long years that lay before me I should creep to the fence and peep through the holes and see the same sentinels and the same rampart and the same little bit of blue sky, which, strange to say, did not seem to belong to that sky which we could see from our prison, but rather to some other sky that was far away from us, and under which free people lived. The courtyard was very large—two hundred feet long and one hundred and fifty wide. It formed an irregular hexangle, and was surrounded by a high fence made of posts pointed at the top. They had. been rammed deep into the ground, and stood so close that they nearly touched each other. Across the posts broad planks had been nailed to make the fence still more solid. This was the outer bulwark of the convict prison. An opening had been left for the,gates in one of the sides of the hexangle. They were very strong, and always kept locked and watched night and day by the sentinels. The only time when they were unlocked was when the convict prisoners left the prison to go to their work. Beyond those gates was the fair free world where the people might do as they listed. But to us who used on this side of the fence that world seemed as unreal as a weird fairy tale. For we lived in our on world, which was unlike anything we had ever heard or seen; we were ruled by our own laws, wore a peculiar garb, and had peculiar customs and habits. Our dwelling-place was not unlike a huge grave where living people had been buried; and I am going to describe to you this abode.”

 


Fjodor Dostojevski(30 oktober 1821 – 9 februari 1881)
Portret door Konstantin Vasilyev, z.j.

 

De Duitse dichter Georg Heym werd geboren op 30 oktober 1887 in Hirschberg. Zie ook alle tags voor Georg Heym op dit blog.

 

An den schönen Gott

Wenige nur lieben dich noch
Seit dich verstieß das verächtliche Volk.
Ihre Seelen tragen darum
Kummer und Haß und Hohn.

Doch in ihr Herz senketest du,
Als du schiedest, die Schönheit, und
Sie erkennen einander an
Sehnsucht und Leid im Aug.

 

Die Somnambulen

Schon braust die Mitternacht. Mit langem Haar
In weiße Tücher feierlich gehüllt
Zieht schwankend auf der Somnambulen Schar,
Wie Rauch so weiß, der weit den Himmel füllt.

Aus allen Dächern steigen sie herauf,
Irrlichtern gleich auf einem schwarzen Sumpf.
Sie tanzen auf der Wetterfahnen Knauf,
Mit irren Lächelns fröhlichem Triumph.

Sie schlagen Zimbeln in der leichten Hand
Und irren singend in der grünen Luft.
Vor ihren Brüsten zittert ihr Gewand,
Die wild den Mond berauschen, süß, voll Duft.

Sie kitzeln ihn mit ihren zarten Händen
Und zwicken leicht ihn in das gelbe Ohr.
Sie wiegen sich in ihren magern Lenden
Im Tanzschritt hin, ein weißer Trauerchor.

Sie fliegen durch die Nacht wie Wolken leise
Hoch über spitzer Berge blauem Grat
Hinauf zu ihm auf ihrer leichten Reise
Zu einem Wiegenlied an Abgrunds Pfad.

Der Mond umfängt sie sanft mit Spinnenarm.
Ihr Haupt wird von dem Kusse weiß gemalt.
Sie ruhn an ihres Bräutigams Herzen warm,
Der tief durch ihre dünne Rippe strahlt.

 

Halber Schlaf

Die Finsternis raschelt wie ein Gewand,
Die Bäume torkeln am Himmelsrand.

Rette dich in das Herz der Nacht,
Grabe dich schnell in das Dunkele ein,
Wie in Waben. Mache dich klein,
Steige aus deinem Bette.

Etwas will über die Brücken,
Er scharret mit Hufen krumm,
Die Sterne erschraken so weiß.

Und der Mond wie ein Greis
Watschelt oben herum
Mit dem höckrigen Rücken

 


Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)
Ets door Ernst Ludwig Kirchner, 1924

 

De Griekse dichter en schrijver Kostas Karyotakis werd geboren op 30 oktober 1896 in Tripolis. Zie ook alle tags voor Kostas Karyotakis op dit blog.

 

Strophes

1.
For twenty years I gambled
with books instead of cards;
for twenty years I gambled
and I squandered my life.
Poor now I lie down here
to listen to an easy wisdom
which an old plane tree
whispers to me.
2.
Free from everything I want
to sail to the end of the world.
If I have any friend left,
he should flee, escape.
And when death demands
the wealth I’ve amassed,
you, my vast bitterness,
will be my only estate.

 

Vertaald door Haris Stavrakis

 


Kostas Karyotakis (30 oktober 1896 – 21 juli 1928)
Dimosthenis Papadopoulos als Kostas Karyotakis in de Griekse dramaserie “Karyotakis” uit 2009

 

De Tsjechische dichter, schrijver, essayist en vertaler Michal Ajvaz werd geboren op 30 oktober 1949 in Praag. Zie ook alle tags voor Michal Ajvaz op dit blog.

The Other City (Vertaald door Gerald Turner)

“A cough was heard from the cinema foyer. It was even worse than that gloomy November day when you were walking through the deserted center of a village near Prague and you heard from a loud-speaker attached to a lamppost a voice ironically reading your study about the Grail of rural post-offices, which lay at the bottom of your desk drawer and which you have never given to anyone to read, because it was your only piece of writing in which you openly named (even with the vilest consonants produced by slovenly and depraved movements of the tongue in the moist darkness of the mouth) the thing that squelches its way out of the deep chasm in the middle of your apartment. Some kind of St Vitus’s Cathedral, even bigger than the one at Prague Castle, is moving around the Sobeslav district at a speed of 170 mph. The Isthmus rises above the surface of two seas. The piano turned into crabs and crept around the bedroom, the moment was not yet ripe for the music to sound, not yet; the goddesses in silver cases had not yet fallen through the ceiling of the monsters’ parliament. The pictogram with the spiral at its center, drawn in pencil on the backs of the lively piano crabs, is pronounced with a sound that resembles a sneeze in a concrete bunker and means forgetting the supple movements of the hand with the green rings in the darkened room in the house above the lake. (There are many and various Chinas on whose outskirts we live; there are rice fields in all the rooms of the adjacent apartment.) You wanted to flee the dial dance because speech is inadequate to describe what was here before the emergence of ornament. We wouldn’t even be able to see the primordial dance because vision is so embedded in the mesh of familiar sense, that whatever is not nourished by that sense would remain invisible to us.” “But what about the starfish on the carpet, the Gothic-chapel railroad car and the books with the mysterious script?” I objected. “After all, people from our world encountered them:’ “Those are just things that happen to get washed up on our shore, which we have enveloped in some compensatory meaning on the basis of false similarities with our own experience. The anxious and cunning deity of grammar holds its protective hand over us, and conceals the monsters’ faces; we say ’that thing’s a mystery’ and ’that incident is uncanny: but in doing so we discreetly wrap their dreadful presence, their sinister essence, unrelated to anything and defying our gaze, in metaphor, as if in an old threadbare suit and so assign them a place in our world. It can’t be helped. It doesn’t matter who drew the pattern on our mosaic floor, it still remains our prison and our home.”

 

 
Michal Ajvaz (Praag, 30 oktober 1949)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Jan Van Loy, Ezra Pound, Paul Valéry, Andrew Solomon, Fjodor Dostojevski, Georg Heym, Kostas Karyotakis, Michal Ajvaz, Richard Sheridan

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

Uit: De hel van Jan Foster

“Jan Foster noemde het leven in Antwerpen en in de stad in het algemeen l’enfer, en raadde iedereen aan om naar het platteland te verhuizen. Hij deed dat, denk ik, om de stad zoveel mogelijk voor zich alleen te hebben. Is een stad vaak niet het mooist als ze ontvolkt is? Op een winterochtend om vier uur, in die kaarsrechte negentiende-eeuwse straten met niets dan woonhuizen. Liefst als het flink gesneeuwd heeft, zodat elk geluid gedempt klinkt.
Per jaar zijn er maar enkele momenten waarop de stad in deze omstandigheden te zien is. Sommige jaren sneeuwt het niet eens. En er zijn ook maar weinig plaatsen meer waar je kan rondwandelen zonder in je eenzaamheidsgenot te worden gestoord. Ik wandel nog weleens door een paar straten waar het nog kan, gelegen in het grote gebied tussen het centrum en de rand, en ik ga er altijd heen langs de Molenstraat, waar zich het huis van Jan Foster bevindt.
Het is een herenhuis in de rij, in de bolle zijde van een bocht. Het heeft echter meer weg van wat men in Vlaanderen een ‘burgerhuis’ noemt, wat betekent een imitatie van een echt herenhuis, bestemd voor gegoede maar niet echt rijke burgers: niet al te lage ambtenaren en niet al te kleine zelfstandigen. Een echt homogene wijk voor de middenklasse was dit niet, want hier en daar stonden en staan nog steeds echte herenhuizen, huizen voor heren die een minipaleis wilden bewonen.
Op de gevel van het huis van Jan Foster hangt een granieten gedenkplaat, waarop in gouden letters staat gebeiteld:

hier woonde
jan foster
(1883-1924)
slager

Wiens mond valt niet onweerstaanbaar open bij het lezen van dat woord ‘Slager’? Bovendien werd de gedenkplaat pas aangebracht in 1994, zeventig jaar na de dood van Jan Foster. Waarom?
Jan Foster werd op 21 juni 1883 geboren in de toen nog spaarzaam bebouwde Lange Lozanastraat te Antwerpen, die toen nog niet eens ‘lang’ werd genoemd. Zijn vader, Charles, was slager en had op de onderste verdieping van het huis een winkel. Het was een laag huis dat al in 1922 werd afgebroken, om plaats te maken voor een hoger huis dat nu ook al is afgebroken.”

 
Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)
Herentals, belfort en lakenhal

Lees verder “Jan Van Loy, Ezra Pound, Paul Valéry, Andrew Solomon, Fjodor Dostojevski, Georg Heym, Kostas Karyotakis, Michal Ajvaz, Richard Sheridan”

Allerzielen, Georg Heym, Charlotte Mutsaers, Désanne van Brederode, E. du Perron

Bij Allerzielen

 

 
Allerseelen auf einem rheinischen Friedhof door Alfred Böhm, 1873

 

Allerseelen

Wie der Wind an eurem Kleide reißt
Daß er die roten Blätter entführ.
Wie ihr frierend duldet die Ungebühr.
Kahl seid ihr bald, und bald verwaist.

Ein Lichtlein in euer Laub sich schmiegt.
Eins erst. Bald sind es ihrer viel.
Flackert hin, flackert her. Der Winde Spiel,
Wie der Sterbenden geifernder Atem fliegt.

O du Toter, nun grüßen sie dich
Zum letzten Mal. Bald hinab
Mußt du nun wieder in Winters Grab.
Warte noch, bleib, bis der Tag verwich.

Streife du noch in Novemberluft.
Wenn Schnee erst fällt, deckt er zu
Deinen Schlaf zu bitterer Winterrute.
Winters Stürme gehen dann über die Gruft.

Hinter den Bäumen steht ihr.
Ihr wärmt eure Hände.
Rot fällt der Schein auf die weiße Lende.
Bald gehn wir nun. Und einsam bleibt ihr.

Warum lächelt ihr? Euer Lächeln gleicht
Einem Rätsel voll Bosheit und Dunkelheit,
Wie wenn am Mittag in trüber Zeit
Der Wind über Teiche im Moore streicht.

Wie ein Kind an die Ohren sich schlägt,
Den Schall wiederholend, so tönt euer Laut,
Wie das Sausen, wenn dunkel der Abend graut
Und der Wind die zitternden Halme regt.

Ihr, die ihr nun aus Hierseins Schlafe erweckt,
Die ihr nun eins seid mit Busch und Gras,
Die den Tieren ihr gleicht, und dem, der genas
Vom Lebenswahn, in Irrsinns-Stuben versteckt,

Ihr, sagt mir eins, warum schleicht ihr euch her.
Ist es nicht besser, tot sein? Was steigt ihr herauf?
Drängt an die Betten der Schläfer zuhauf,
Mit Gerippen füllend der Träume Meer?

Ach, es muß einsam sein in des Todes Haus.
Wenn die Erde friert bis zum Grunde hart.
Und da kommt ihr nun, hohläugig starrt
Ihr nach uns. Ihr unser, wir euer Graus.

 

 
Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)
Hirschberg. Georg Heym werd geboren in Hirschberg

Lees verder “Allerzielen, Georg Heym, Charlotte Mutsaers, Désanne van Brederode, E. du Perron”

Fronleichnamsprozession (Georg Heym)

Bij Sacramentsdag

 

 
Am Fronleichnamsmorgen door Ferdinand Georg Waldmüller, 1857

 

Fronleichnamsprozession

O weites Land des Sommers und der Winde,
Der reinen Wolken, die dem Wind sich bieten.
Wo goldener Weizen reift und die Gebinde
Des gelben Roggens trocknen in den Mieten.

Die Erde dämmert von den Düften allen,
Von grünen Winden und des Mohnes Farben,
Des schwere Köpfe auf den Stielen fallen
Und weithin brennen aus den hohen Garben.

Des Feldwegs Brücke steigt im halben Bogen,
Wo helle Wellen weiße Kiesel feuchten.
Die Wassergräser werden fortgezogen,
Die in der Sonne aus dem Bache leuchten.

Die Brücke schwankt herauf die erste Fahne.
Sie flammt von Gold und Rot. Die Seidenquasten
Zu beiden Seiten halten Kastellane
Im alten Chorrock, dem von Staub verblaßten.

Man hört Gesang. Die jungen Priester kommen.
Barhäuptig gehen sie vor den Prälaten.
Zu Flöten schallt der Meßgesang. Die frommen
Und alten Lieder wandern durch die Saaten.

In weißen Kleidchen kommen Kinder singend.
Sie tragen kleine Kränze in den Haaren.
Und Knaben, runde Weihrauchkessel schwingend,
Im Spitzenrock und roten Festtalaren.

Die Kirchenbilder kommen auf Altären.
Mariens Wunden brennen hell im Licht.
Und Christus naht, von Blumen bunt, die wehren
Die Sonne von dem gelben Holzgesicht.

Im Baldachine glänzt des Bischofs Krone.
Er schreitet singend mit dem heiligen Schrein.
Der hohe Stimmenschall der Diakone
Fliegt weit hinaus durch Land und Felderreih’n.

Der Truhen Glanz weht um die alte Tracht.
Die Kessel dampfen, drin die Kräuter kohlen.
Sie ziehen durch der weiten Felder Pracht,
Und matter glänzen die vergilbten Stolen.

Der Zug wird kleiner. Der Gesang verhallt.
Sie ziehn dahin, dem grünen Wald entgegen.
Er tut sich auf. Der Glanz verzieht im Wald,
Wo goldne Stille träumt auf dunklen Wegen.

Der Mittag kommt. Es schläft das weite Land,
Die tiefen Wege, wo die Schwalbe schweift,
Und eine Mühle steht am Himmelsrand,
Die ewig nach den weißen Wolken greift.

 
Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)
Hirschberg. Georg Heym werd geboren in Hirschberg

 

Zie voor de schrijvers van de 26e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

Uit: Ik, Hollywood

‘Is het ver?’ vroeg hij.
‘Half uur,’ zei Mooney.
De bebouwing dunde spoedig uit en ze snelden over een lange weg van stof en steenslag tussen hoofdzakelijk ‘niets’, zoals Charlie geneigd was om landbouwgronden te noemen. Er reden bijna evenveel auto’s als rijtuigjes. Louie en Charlie hadden hun hoeden afgenomen en lieten de lauwe wind door hun haren spelen. De zon scheen en het was warm genoeg voor hemdsmouwen. Goed dat ze hun overjassen hadden verpand.
‘Is het waar dat het hier nooit regent?’ riep Louie.
‘Nee,’ zei Mooney.
Louie vond dat ze snel reden, tot ze werden ingehaald door een rode tram.
‘Waar gaan we eigenlijk heen?’ riep Charlie. ‘Het huis was toch in de stad?’
Ze zaten in een vallei, aan de horizon begrensd door een mistige heuvelkam. Of het mooi was, kon Louie niet meer zeggen, want hij had tijdens de vijfdaagse treinreis over het continent meer dan zijn portie bergen en dalen gezien.
Het was Charlies affaire met Eleanor Whitfield, enig kind van een rijke vader, die hen hierheen had gebracht. Charlie zag eruit als een heer en gedroeg zich als een heer, meestal, maar in feite was hij een niksnut uit de Bowery en hoe hij op intieme voet was geraakt met een erfgename, was Louie een raadsel.
Vader Whitfield wilde niet minder dan een halve aardbol afstand tussen de geliefden. Hij verscheepte Eleanor naar Londen, Engeland, en wilde dat Charlie minstens een jaar naar de westkust ging. Het huis van Whitfield waar hij in mocht wonen, zou na dat jaar zijn eigendom worden. Charlie tekende een contract. Het sprak vanzelf dat Louie met hem mee zou gaan.
Sinds ze voor de poort van een weeshuis waren gedropt, had Charlie zijn driejarige broer onder zijn hoede genomen. Zelf was hij toen nog maar zeven, maar van meet af aan een man. Stilaan wilde Louie ook wel als een man worden beschouwd. Die bolhoed was misschien een start.
Mooney sloeg een onverharde zijstraat in en stopte aan de kant van de weg, waar normaal een stoep zou zijn geweest. Toen de motor zweeg, waren er plots tjilpende vogels en ruisende bomen te horen. En vervolgens het tikken van afkoelend autometaal.
‘We zijn er,’ zei Mooney.”



Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

Lees verder “Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym”

Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

Uit: Veertig jaar liefde

“[23 september 1961]
Lieve dochter, In de eerste plaats verontschuldig ik mij voor de aanhef, die u ongetwijfeld heeft doen schrikken. Ik ben uw ‘natuurlijke’ vader. Zo zegt men dat, geloof ik. De manier waarop ik en uw moeder u in het leven riepen, was volkomen ‘natuurlijk’. De mensen die u kent als uw ouders, zijn goede mensen die uw ouders wilden zijn, wat men noemt uw ‘civielrechtelijke’ ouders, geloof ik. Als wij de beschaving erkennen, dan hebben zij meer recht van spreken dan de natuur, maar aangezien u zeventien jaar bent, hebben zij al veel met u gesproken, vermoed ik. Nu zou ik eens iets willen zeggen.
Deze brief dient om u alles uit te leggen. Houdt hem voor uzelf. Er zijn redenen waarom hij getypt is, niet ondertekend, niet gepost waar ik woon of werk. Voorlopig kunt u mij niet terugschrijven, laat staan ontmoeten — als u dat na het lezen van deze brief nog zou willen. Het is niet veilig, in elk geval.
Schaamte heeft mij ervan weerhouden u te schrijven, maar ze is overwonnen door de drang — de plicht, zou een hypocriet zeggen — om u mee te delen waar gij vandaan komt. Hoe dan ook, ik wil u inlichten over uw ‘natuurlijke’ afkomst, die volgens de leer van de erfelijkheid bepaalt wie iemand is. ‘Opvoeding’ heeft steeds meer aanhangers, maar ik geloof niet dat ‘vlees en bloed’ de persoonlijkheid ongerept kan laten.
Als uw natuurlijke vader, ben ik dus trots wanneer ik verneem dat u één jaar vroeger dan op de gewoonlijke leeftijd gaat studeren aan de universiteit van Gent, proficiat. Ik weet ook dat gij zijt opgevoed door ‘twee simpele werkmensen’, zoals ze zichzelf zouden voorstellen en zoals ik ze mij zonder schamperheid eveneens voorstel.
Wees gerust, ik heb uw dagboek niet gelezen. Wat ik over u weet, is niet zo moeilijk te weten te komen. En ofschoon ik u heb moeten achterlaten, ben ik uw spoor altijd blijven volgen. Jawel.”

 
Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

Lees verder “Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym”

Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

 

Uit: Bankvlees

 

‘Er is te weinig vlees om het in brokken te snijden. In de ene beker zou een brok terechtkomen, in sommige bekers twee brokken, en in andere dan weer geen enkele.’
‘Dus we geloven in de goedheid van de mens,’ zeg ik, ‘maar ook in zijn onvermijdelijke jaloezie als hij denkt dat een ander een brokje meer in zijn soep heeft.’
Erik kijkt mij aan. Zijn mond is een beetje vertrokken, bijna een glimlach. ‘Die kleine stukjes geven een betere distributie,’ zegt hij.
Tot elke prijs zal vermeden worden dat de een meer geluk heeft dan een ander. Moedeloos word ik van dat soort egalitarisme, want zelf zou ik graag meer geluk hebben dan een ander.
‘Daklozen hebben hun portie pech al gehad,’ zegt de coördinator, zelf nooit dakloos geweest.
‘Het kan ook hun eigen schuld zijn,’ zeg ik, evenmin ooit dakloos geweest.
‘Maar dat is niet onze instelling,’ zegt de glimlachende coördinator, en hij laat me zowaar zijn wijsvingertje zien, terwijl ik en niet hij sta te tranen boven de uien.
Toen ik Anja zag, had ik er geen spijt van dat ik me hier had opgegeven als vrijwilliger.
‘Waarom heb je je hier als vrijwilliger opgegeven?’ was een van haar eerste vragen.
‘Om iets te doen te hebben.”

 

 

Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

Lees verder “Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym”

Georg Heym, Kostas Karyotakis, Michal Ajvaz, Richard Sheridan, Phillipe Aubert de Gaspé

De Duitse dichter Georg Heym werd geboren op 30 oktober 1887 in Hirschberg. Zie ook mijn blog van 30 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Georg Heym op dit blog.

 

Die Stadt

Sehr weit ist diese Nacht. Und Wolkenschein

Zerreißet vor des Mondes Untergang.

Und tausend Fenster stehn die Nacht entlang

Und blinzeln mit den Lidern, rot und klein.

Wie Aderwerk gehn Straßen durch die Stadt,

Unzählig Menschen schwemmen aus und ein.

Und ewig stumpfer Ton von stumpfem Sein

Eintönig kommt heraus in Stille matt.

Gebären, Tod, gewirktes Einerlei,

Lallen der Wehen, langer Sterbeschrei,

Im blinden Wechsel geht es dumpf vorbei.

Und Schein und Feuer, Fackeln rot und Brand,

Die drohn im Weiten mit gezückter Hand

Und scheinen hoch von dunkler Wolkenwand.

 

An mein Herz…

An mein Herz! Auf daß es ruhig werde.

Daß es lerne, wieder ruhig schlagen.

Ruhlos ward’s, ein Schiff, das Stürme jagen,

Nacht und Tag umwandert es die Erde.

Durch die Straßen werde ich getrieben,

Von der Leidenschaften Mörderkräften

Aufgejagt, es kreist in meinen Säften

Wie ein Gift, dich bitterlich zu lieben.

Ein Ahasver, der dem Tod nachrennet

Wie ein Pfeil, such ich nach deinem Kleide.

Ach, wo bist du, Herz ! Wo ist die Weide

Meiner Labsal, eh mein Geist verbrennet.

An mein Herz ! Ich kann an nichts mehr denken,

Als an dich, daß ich dich bald umarme,

Wie ein Blitz, der aus dem Wolkenschwarme

Blendend fällt, ins Meer sich zu versenken.

 

Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)

Lees verder “Georg Heym, Kostas Karyotakis, Michal Ajvaz, Richard Sheridan, Phillipe Aubert de Gaspé”

Fjodor Dostojevski, Friedhelm Rathjen, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym, Kostas Karyotakis, Michal Ajvaz, Richard Sheridan, Phillipe Aubert de Gaspé

De Russische schrijver Fjodor Michajlovitsj Dostojevski werd geboren ergens tussen 30 oktober en 11 november 1821 in Sint Petersburg. Zie ook mijn blog van 30 oktober 2006 en ook mijn blog van 30 oktober 2008 en ook mijn blog van 30 oktober 2009.

Uit: Misdaad en straf

 ”En we zullen allen komen zonder ons te schamen en we zullen voor Hem staan. En Hij zal zeggen: “Zwijnen zijt gij! Beesten naar beeld en gelijkenis, maar komt ook gij!” En de wijzen zullen uitroepen, de verstandigen zullen uitroepen: “Heer! Waarom neemt gij derzelven?” En Hij zal zeggen: “Daarom neem ik hen, wijzen, daarom neem ik hen, verstandigen, daar geen van hen zichzelf dit waardig achtte…” En Hij zal zijn armen tot ons strekken, en wij zullen aan Zijn voeten vallen…en wenen …en alles begrijpen! En allen zullen het begrijpen…ook Katerina Ivanovna…ook zij zal het begrijpen…Heer, Uw koninkrijk kome!”

(…)

“Ik geloof alleen in mijn belangrijkste gedachte. Die behelst namelijk dat de mensen volgens de wet van de natuur over het algemeen in twee categorieën worden verdeeld: in een lagere (van de gewone), dus zogezegd in materiaal dat alleen maar dient tot het voortbrengen van zijn eigen soort, en in eigenlijke mensen, dat wil zeggen in hen die het talent bezitten om in hun milieu iets nieuws te verkondigen.
Er zijn hierbij vanzelfsprekend eindeloze onderverdelingen, maar beide categorieën zijn scherp afgebakend: de eerste categorie, het materiaal dus in het algemeen gesproken, is die van de van nature conservatieve en keurige mensen, die in gehoorzaamheid leven en ervan houden om gehoorzaam te zijn. Volgens mij is het ook hun plicht om gehoorzaam te zijn omdat dit hun bestemming is, en hierin steekt voor hen absoluut niets vernederends. De mensen van de tweede categorie overtreden allen de wet; het zijn omverwerpers of gezien hun kwaliteiten daartoe geneigd. Het spreekt vanzelf dat de misdaden van deze mensen betrekkelijk en zeer verschillend zijn; zij eisen merendeels, in uitingen van velerlei vorm, de omverwerping van het bestaande in naam van het betere. Maar indien hij voor zijn ideaal over lijken zou moeten gaan of bloed zou moeten vergieten, dan kan hij zichzelf volgens mij, innerlijk, met een zuiver geweten, veroorloven om bloed te vergieten”

 Dostojevski

Fjodor Dostojevski (30 oktober 1821 – 9 februari 1881)
Portret door Vasili Perov, 1872

 

De Duitse schrijver, vertaler en literauurwetenschapper Friedhelm Rathjen werd geboren op 30 oktober 1958 in Westerholz. Zie ook mijn blog van 30 oktober 2008 en ook mijn blog van 30 oktober 2009.

Uit: Von Get Back zu Let it Be. Der Anfang vom Ende der Beatles

10. Januar 1969

George kehrt mit den anderen an den Probenort zurück und spielt einige Takte aus Chuck Berrys I’M TALKING ABOUT YOU (0:06); dieses Stück hat er schon einmal gespielt, nämlich am 6. Januar im Kontext von Gesprächen über den Ort des geplanten Liveauftritts – aber vielleicht ist das Zufall. Unüberhörbar ist, dass George seine Gitarre benutzt, um sich abzureagieren, und als er dann soweit ist, dass er etwas sagen kann, stößt er einen kurzen Satz hervor, der es in sich hat: „Ich steig aus der Band aus, jetzt.“ Um einen Ersatz zu finden, fügt er hinzu, könnten die anderen ja dem New Musical Express schreiben. Es folgt ein Abschiedsgruß: „Man sieht sich in den Clubs!“ – dann geht George, fährt nach Hause und schreibt den Song „Wah-Wah“, eine Art Abschied vom Beatle-Dasein.

Und wie reagieren die drei Kollegen? Zunächst sind sie sprachlos. John greift sich seine Gitarre und spielt und singt einen Song von The Who, der auf sarkastische Weise einen indirekten Kommentar zur Situation darstellt: A QUICK ONE WHILE HE’S AWAY (1:19+). Dann entfacht John eine kurze Rückkopplungsorgie, gibt unartikuliertes Brüllen von sich, ruft „Okay George, take it!“, als fordere er ihn zum Solo auf, und initiiert eine unglaublich wüste und brachiale Improvisation (1:32), in die Paul und Ringo sogleich einfallen und die mit Gitarrenfeedback und einem wilden Tarzanschrei Johns endet.“

Rathjen
Friedhelm Rathjen (Westerholz, 30 oktober 1958)

 

De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie ook mijn blog van 30 oktober 2006 en ook mijn blog van 30 oktober 2007  en ook mijn blog van 30 oktober 2008 en ook mijn blog van 30 oktober 2009.

A Virginal

No, no! Go from me. I have left her lately.
I will not spoil my sheath with lesser brightness,
For my surrounding air hath a new lightness;
Slight are her arms, yet they have bound me straitly
And left me cloaked as with a gauze of aether;
As with sweet leaves; as with subtle clearness.
Oh, I have picked up magic in her nearness
To sheathe me half in half the things that sheathe her.
No, no! Go from me. I have still the flavour,
Soft as spring wind that’s come from birchen bowers.
Green come the shoots, aye April in the branches,
As winter’s wound with her sleight hand she staunches,
Hath of the trees a likeness of the savour:
As white their bark, so white this lady’s hours.

 

Francesca

You came in out of the night
And there were flowers in your hand,
Now you will come out of a confusion of people,
Out of a turmoil of speech about you.

I who have seen you amid the primal things
Was angry when they spoke your name
IN ordinary places.
I would that the cool waves might flow over my mind,
And that the world should dry as a dead leaf,
Or as a dandelion see-pod and be swept away,
So that I might find you again,
Alone.

 

Rome
FROM THE FRENCH OF JOACHIM DU BELLAY

O thou new comer who seek’st Rome in Rome
And find’st in Rome no thing thou canst call Roman;
Arches worn old and palaces made common,
Rome’s name alone within these walls keeps home.

Behold how pride and ruin can befall
One who hath set the whole world ‘neath her laws,
All-conquering, now conquered, because
She is Time’s prey and Time consumeth all.

Rome thou art Romes’s one sole last monument,
Rome that alone hast conquered Rome the town,
Tiber alone, transient and seaward bent,
Remains of Rome. O world, thou unconstant mime!
That which stands firm in thee Time batters down,
And that which fleeteth doth outrun swift time.

 Ezra Pound (

Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)

 

De Franse dichter en schrijver Paul Valéry werd geboren op 30 oktober 1871 in Sète. Zie ook mijn blog van 30 oktober 2006  en ook mijn blog van 30 oktober 2007  en ook mijn blog van 30 oktober 2008 en ook mijn blog van 30 oktober 2009.

Le vin perdu

J’ai, quelqe jour, dans l’Océan,
(Mais je ne sais plus sous quels cieux),
Jeté comme offrande au néant,
Tout un peu de vin précieux…

Qui voulut ta perte, ” liqueur ?
J’obéis peut-être au divin ?
Peut-être au souci de mon coeur,
Songeant au sang, versant le vin ?

Sa transparence accoutumée
Aprés une rose fumée
Reprit aussi pure la mer…

Perdu ce vin, ivres les ondes !…
J’ai vu bondir dans l’air amer
Les figures les plus profondes…

 

Les grenades  

Dures grenades entr’ouvertes
Cédant à l’excès de vos grains,
Je crois voir des fronts souverains
Éclatés de leurs découvertes!

Si les soleils par vous subis,
O grenades entre-bâillées,
Vous ont fait d’orgueil travaillées
Craquer les cloisons de rubis,

Et que si l’or sec de l’écorce
A la demande d’une force
Crève en gemmes rouges de jus,

Cette lumineuse rupture
Fait rêver une âme que j’eus
De sa secrète architecture.

Valéry

Paul Valéry (30 oktober 1871 – 20 juli 1945)

 

De Duitse dichter Georg Heym werd geboren op 30 oktober 1887 in Hirschberg. Zie ook mijn blog van 30 oktober 2006  en ook mijn blog van 30 oktober 2008 en ook mijn blog van 30 oktober 2009.

Allerseelen I

Geht ein Tag ferne aus, kommt ein Abend.
Brennt ein Stern in der Höhe zur Nacht.
Wehet das Gras. Und die Wege alle
Werden in Dämmrung zusammengebracht.

Viele sind über die Steige gegangen.
Ihre Schatten sind ferne zu sehn,
Und sie tragen an schwankenden Stangen
Ihre Fackeln, die wandern und wehn.

Mauern sind viele, und Gräber, und wenige Bäume.
Manche Tore darin, wo der Lorbeer trauert.
Viele sitzen in Haufen über den Kreuzen,
Ihre Lichter behütend, wenn der Regen schauert.

Und ein Rot steckt im Walde, dürr wie ein Finger,
Wo der Abend hänget in wolkiger Zeit
Mit dem wenigen Licht. Und geringer
Rings ist das Nahe, und die Weite so weit.

Doch ewig ist der Wind, der nimmer schweiget
In dunklem Lande, herbstlich schon erbraunet,
Der dunkle Bilder viel vorüber zeiget
Und dunkle Worte flüchtig trübe raunet.

 

Absolution

Bin der Liebsten nachgeschlichen
Durch die dunkle Kirchenpforte.
War sonst selten, ach recht selten
An dem düstren, heilgen Orte.

Im Stuhle saß ein alter Mönch.
Dem trug sie ihre Sünden vor.
Ach, ihre lieben, jungen Sünden
Sagt’ sie dem Greise in das Ohr.

Der Priester macht’ ein bös Gesicht
Ob soviel Teufelssünden.
Sosehr sie weint’ und schluchzte auch,
Er mocht sie nicht entbinden.

Da trat ich hinter ihr herfür.
Der Pfaffe fiel vor Schreck vom Stuhl.
Als ich sie trug zur lichten Tür,
Wünscht’ er sie in den Höllenpfuhl.

Ein staubges Heiligenbild fiel um
Ob unserm großen Frevel.
Als ich die Tür ins Schlosse warf,
Da stank es gar nach Schwefel.

Doch draußen in dem Sonnenlicht
Da küßt ich auch mein Mädchen schon
Und gab der lieben Sünderin
Mit einem Kuß Absolution.

Heym

 Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)

 

De Griekse dichter en schrijver Kostas Karyotakis werd geboren op 30 oktober 1896 in Tripolis. Zie  ook mijn blog van 30 oktober 2008 en ook mijn blog van 30 oktober 2009.

Return

In your current is the laughter of the gods,
Saronica immortal, the blessing of our ship,
like your deep calm, and just as deep the tempest
we’d have heard here.

Beneath the hoar-frost, body damply torpid,
the dove that’s Athens shivers,
is enraptured, and awaits the distant sunrise
like a bride.

Where the clouds clear, there the sky is Pegasus’ flank,
as fair as the fate of the Parthenon;
Zeus inverts a glass to spill the
flood of dreamlight.

Prodigal, I arrive a child again to you, to bend
before the breeze just like a flower;
earth, sky, and sea of Attica, to you I’ll always
owe the Song!

Karyotakis

Kostas Karyotakis (30 oktober 1896 – 21 juli 1928)

 

De Tsjechische dichter, schrijver, essayist en vertaler Michal Ajvaz werd geboren op 30 oktober 1949 in Praag. Zie ook mijn blog van 30 oktober 2008.

Uit: The Other City (Vertaald door Gerald Turner)

“I entered one of the narrow aisles. For a while I proceeded in darkness, which was illuminated here and there by the glow of putrefying books. I switched on my torch and let the beam wander over the bookshelves. In the damp air the pages of books curled, swelled, frayed and turned to pulp, expanding and forcing the bindings outwards, tearing them and squeezing out through the holes…. What was most nauseating in these stuffy and fetid surroundings was not the realization that a strange accidental calamity was occurring with the rampant nature devouring the fruits of the human spirit; what gave rise to increasing anxiety was rather the fact that the dreamlike transformation of books into dangerous and unemotional vegetation laid bare the malignant disease secretly festering in every book and every sign created by humans. I read somewhere that books treat solely of other books and that signs likewise refer to other signs; that a book has nothing to do with reality, but instead reality itself is a book since it is created by language. What was depressing about that doctrine was that it allowed reality to be hidden by our signs.”

Ajvaz

Michal Ajvaz (Praag, 30 oktober 1949)

 

De Ierse schrijver en politicus Richard Brinsley Sheridan werd geboren in Dublin op 30 oktober 1751. Sheridans vader Thomas was enige tijd manager en acteur bij het Theatre Royal in Dublin. Zijn moeder Frances was schrijfster. Zij stierf toen Richard 15 was. Sheridan ontving zijn opleiding in Harrow en zou rechten gaan studeren. Zijn romantische schaking van Elizabeth Linley en hun huwelijk in 1773 maakte een eind aan die plannen. In Londen begon hij voor het toneel te schrijven. Zijn eerste stuk, The Rivals, ging in 1775 in première in Covent Garden. Het stuk werd echter geen succes. Sheridan koos vervolgens een andere acteur voor de hoofdrol, waarna het een onmiddellijk succes werd, en zijn naam gevestigd was. Zijn beroemdste werk is The School for Scandal (1777), welke wordt beschouwd als een van de grootste Engelstalige komedies. Het werd gevolgd door The Critic (1779), als reactie op het satirische stuk The Rehearsal van George Villiers.

Uit: St. Patrick’s day, or, the scheming lieutenant

„Enter LIEUTENANT O’CONNOR.

O’Con. Well, honest lads, what is it you have to complain of?

Sol. Ahem! hem!

Trounce. So please your honour, the very grievance of the matter is this:—ever since your honour differed with justice Credulous, our inn-keepers use us most scurvily. By my halbert, their treatment is such, that if your spirit was willing to put up with it, flesh and blood could by no means agree; so we humbly petition that your honour would make an end of the matter at once, by running away with the justice’s daughter, or else get us fresh quarters,—hem! hem!

O’Con. Indeed! Pray which of the houses use you ill?

1 Sol. There’s the Red Lion an’t half the civility of the old Red Lion.

2 Sol. There’s the White Horse, if he wasn’t case-hardened, ought to be ashamed to show his face.

O’Con. Very well; the Horse and the Lion shall answer for it at the quarter sessions.

Trounce. The two Magpies are civil enough; but the Angel uses us like devils, and the Rising Sun refuses us light to go to bed by.

O’Con. Then, upon my word, I’ll have the Rising Sun put down, and the Angel shall give security for his good behaviour; but are you sure you do nothing to quit scores with them?

Flint. Nothing at all, your honour, unless now and then we happen to fling a cartridge into the kitchen fire, or put a spatterdash or so into the soup; and sometimes Ned drums up and down stairs a little of a night.

O’Con. Oh, all that’s fair; but hark’ee, lads, I must have no grumbling on St. Patrick’s Day; so here, take this, and divide it amongst you. But observe me now,—show yourselves men of spirit, and don’t spend sixpence of it in drink.

Trounce. Nay, hang it, your honour, soldiers should never bear malice; we must drink St. Patrick’s and your honour’s health.

All. Oh, damn malice! St. Patrick’s and his honour’s by all means.

Flint. Come away, then, lads, and first we’ll parade round the Market-cross, for the honour of

King George.“

 Sheridan

Richard Sheridan (30 oktober 1751 – 7 juli 1816)
Portret door Joshua Reynolds, 1788-89

 

De Canadese dichter en schrijver Phillipe Aubert de Gaspé werd geboren op 30 oktober 1786 in Quebec. Zie ook mijn blog van 30 oktober 2006.  Zie ook mijn blog van 30 oktober 2008.

Uit: Mémoires

„Il y avait jadis une femme nommée Fanchette : c’était une gaupe, sans ordre s’il en fût, qui laissait tout traîner dans son ménage. Aux reproches qu’on lui faisait, elle répondait constamment : « J’ai oublié de le mettre dans le coin ; mettez-le dans le coin. » Le pauvre coin n’en pouvait plus, encombré qu’il était de ce qu’elle y avait accumulé depuis vingt ans.

Si un de ses marmots se cassait le nez et poussait des cris pitoyables en le tenant à deux mains, Fanchette prenait l’enfant dans ses bras et lui disait pour le consoler : Ne pleure pas, mon amour, j’ai oublié de mettre cette satanée bûche, qui t’a fait tomber, dans le coin.

Sa fille aînée, sortant un jour de sa chambre, en toilette de bal et les cheveux poudrés à blanc, s’accroche les pieds sur un baquet, tombe la tête dans un seau rempli d’eau sale, qu’elle renverse sur elle, et se retire passée à l’empois depuis la tête jusqu’aux pieds en pleurant comme une Madeleine. Sa mère laisse sur le foyer une poêle pleine de graisse bouillante ; court à sa fille et lui dit : Ce n’est rien, ma chère miche : j’ai oublié de mettre ce chien de baquet et ce diable de seau dans le coin.

Le grand-père, affligé d’une vue basse, accourt au bruit, tombe assis au beau milieu de la friture, crie comme un sauvage douillet que ses ennemis font rôtir ; et pendant que sa fille l’écorche comme une anguille en voulant décoller la partie de la culotte qui adhère à la peau du lâche martyr, Fanchette ne cesse de répéter pour le consoler : C’est ma faute, bon papa, j’ai oublié de mettre ma poêle dans le coin……… de la cheminée ; je n’y manquerai pas une autre fois.”

 Aubert de Gaspé

Phillipe Aubert de Gaspé (30 october 1786 – 29 januari 1871)

Standbeeld in Saint-Jean-Port-Joli in Quebec