Jan Van Loy, John Keats

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

Uit: Veertig jaar liefde

“Ik deed mijn eerste en plechtige communie en ging naar het ‘gepatroneerd college, zoals de katholieke middelbare jongensschool werd genoemd. Daarna werd ik verondersteld geneeskunde te gaan studeren. maar ik was bang te worden zoals mijn vader niet gelukkig genoeg, maar ook niet ongelukkig genoeg. De taal en letterkunde sprak mij het meest aan. Mijn moeder zei: “Veel lezen is vermoeiing des vlezes’. een half-rijmpje uit de Heilige Schrift, die dan blijkbaar wel mocht worden gelezen maar met mate, zei de pastoor, die door mijn moeder werd beschouwd als de betrouwbare telegrambesteller van Jezus. Ofschoon zij zich voluit ‘katholiek’ noemde. gaf zij altijd de indruk dat zij achter de rug van de Kerk nog via een persoonlijke achterdeur communiceerde met God, in diens gedaante van Zoon, uiteraard.
Toen ik mijn vader zei dat ik germanistiek wilde studeren, hoopte ik nog een beetje dat hij verheugd zou zijn, want een meer ‘flamingantische’ studie was niet denkbaar. Maar hij liet, zoals in mijn laagste verwachtingen, zijn krant zakken en stelde vast: Dus gij gaat leraar warden: Daar had ik niet eens aan gedacht. ‘Nee..? zei ik. want ik wilde iets anders worden. Een student die veel tijd en redenen had om boeken te lezen, in de eerste plaats. Mijn vader had zijn krant weer opgepakt en zei zacht: ‘Gij stelt mij teleur? Om hem te paaien nam ik niet het versleten pad naar de Université Catholique van Leuven, maar de nieuwe weg naar de volledig Vlaamstalige universiteit van Gent. Bovendien, wellicht ook om mijn vader te paaien, werd ik lid van het Vlaams Nationaal Verbond. het VNV. Ik was maar een meeloper, net als in de processie; dat klinkt in deze tijden als een excuus, maar het was een uiting van mijn politieke onverschilligheid. Ik wilde gewoon ‘modern’ zijn en geloof me. het VNV was toen modern in vergelijking met de traditionele partijen. de socialistische in begrepen. Als VNVer was ik bijna automatisch ook lid van het ‘Katholieke Vlaamse Hoogstudentenverbond, dat zich vooral bezighield met zuip- en zangpartijen, ‘cantussen’ met Vlaamse en Zuid-Afrikaanse liederen. Duitsland werd bewonderd als de staat en samenleving van de toekomst, de enige remedie tegen de chaos der democratie en de hel van her communisme. Niet alle katholieke hoogstudenten waren VNVer, maar het VNV maakte het meeste lawaai; het was ‘doorgebroken’ bij de verkiezingen en er werd veel gemarcheerd en met vendels gezwaaid. lk keek alleen maar toe,’ zoals velen dat later hebben gezegd… Niettemin: ik keek alleen maar toe. Toen ik de groepslucht der hoogstudenten niet meer kon uithouden en steeds vaker op mijn ‘kot’ bleef zitten. had ik ook geen reden meer om mij bezig te houden met het Vlaams-nationalisme. Alleen mijn jong geleerde wrevel tegen België bleef hangen. Toen de Duitsers binnenvielen, verstoorden ze mijn studie, maar tegelijk voelde ik een vleugje hoop. Misschien zouden *de Vlamingen’ eindelijk versmelten met een grote natie, of op zijn minst een prominent lid worden van de Germaanse familie. Maar ach, wat dan nog? Het zou mij niet tot een Beethoven of Bismarck verheffen. Mijn vage sympathie voor de Duitsers verslapte nog toen bleek dat ze Vlaanderen niet beter wilden behandelen dan de Walen of de Fransen. Eerst werden auto’s en fietsen opgeëist, daarna werden er mannen weggevoerd om onder dwang in Duitse fabrieken te werken. Na de Romeinen, Franken. Vikings, Bourgondiërs, Spanjaarden. Oostenrijkers, Fransen. Hollanders en La Belgique, kwamen de moffen putten uit Vlaamse grond.”

 

Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

 

De Engelse dichter John Keats werd geboren op 31 oktober 1795 in Finsbury Pavement in Londen. Zie ook alle tags voor John Keats op dit blog.

 

Sonnet XX

O ster, in onverstoorbaarheid u te gelijken!
Niet in uw luister, hoog en eenzaam in de nacht,
Waar u met eeuwig open oog lijkt toe te kijken
– Gij heremiet van de natuur die waakt en wacht –
Hoe water, priesterlijk, de menselijke stranden
Omspoelt en wast en dan gereinigd achterlaat,
Niet hoe gij bergen, heuvels, woeste heidelanden
Recht aanziet in het versgevallen sneeuwgelaat –
O nee – maar toch standvastig zijn, en onverstoorbaar,
En, eenmaal aan mijn liefstes prille borst gevlijd,
Die zachtjes rijst en daalt, voor altijd voelbaar, hoorbaar,
Die zoete onrust proeven tot in eeuwigheid,
En almaar luisteren naar haar teder ademhalen,
En zo voor altijd leven – of ten grave dalen.

 

Vertaald door Jos Versteegen

 

John Keats (31 oktober 1795 – 23 februari 1821)
Keats, listening to a nightingale on Hampstead Heath door Joseph Severn, ca. 1845

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2018 en ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Jan Van Loy, Claire Goll

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

Uit: Veertig jaar liefde

Ik zou u al de feiten kunnen vertellen over uw ‘natuurlijke’ stamboom tot in de zeventiende eeuw, maar verre voorouders zijn ver, een vierenzestigste of honderdachtentwintigste of een nog kleiner deel van uw erfelijk materiaal. Ik ben uw vader. Ik ben de helft. Mijn ouders, een kwart. Zij waren geboren te Hinterlee, in mijn jeugd bewoond door twintigduizend boeren en burgers. De ‘smaragd der Kempen’ is ten opzichte van het dorpje waar u bent getogen ‘het lokale verkeers-, handels- en dienstencentrum’ (Winkler Prins Encyclopedie, zesde druk). Ik werd te Hinterlee geboren, en gij zoudt te Hinterlee worden geboren. Mijn vader was tijdens de Eerste Wereldoorlog kapitein in het Belgische leger, omdat élke dokter begon in de kapiteinsrang. Het Belgische leger was echter niet zijn leger, en hij zou ervoor zorgen dat het ook niet mijn leger werd. Wij Vlamingen, zei mijn vader, waren de onderdrukte natie van België. Elke staat was tot op zekere hoogte kunstmatig, jawel, maar België, zei mijn vader, was anorganisch. In het leger verzamelde hij klachten van soldaten die een oog of een lidmaat hadden verloren omdat ze het bevel van hun Franstalige officier niet hadden verstaan. De Vlamingen, vond hij, hadden het recht om bevelen te krijgen in hun eigen taal. Die taal, dacht ik als kind, was het Hinterlees. Op school hoorde ik afwijkende geluiden, van de onderwijzer, of van een jongen uit Bremhout, die werd uitgelachen om zijn ‘gehakkel’. `Vanaf nu,’ zei mijn vader, ‘spreken wij thuis beschaafd ‘ Dat was een taal die geleek op die van de onderwijzer. Mijn vader wist zelf niet altijd hoe hij zijn Hinterleese gedachten moest omzetten in dat ‘beschaafd’ en nam soms zijn toevlucht tot het Frans, de taal waarin hij had gestudeerd. Veel patiënten konden dat beschaafd Nederlands trouwens niet verstaan. Niettemin werd hij lid van een nationalistische groep van Vlaamse demobilisanten, de Frontbeweging. Mijn vader was een Fronter, mijn levende ooms waren Fronters en mijn gesneuvelde ooms zouden het ook zijn geweest. Ik was een paar maanden oud toen de oorlog was afgelopen en dus bijna een geboren Fronter. Niet elke flamingant was Fronter, maar elke Fronter was flamingant. Het devies luidde: ‘Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus.’ Christus, zonder Vlaamse K, was voor mijn vader louter vanzelfsprekend, maar mijn moeder was verzot op Meneer Jezus, van wie ze twee schoendozen met `votiefprentjes’ had, afbeeldingen die ze aan haar boezem drukte of zelfs tegen haar lippen. Het dressoir diende als een votiefkast en sommige muren werden gedecoreerd als een votiefwand. Op Jezus was ik niet jaloers, want ik vond mijn moeder een zeurkous en hij mocht haar hebben. Zij sprak alleen over praktische zaken en de Heer Jezus, een uiterst onpraktisch verschijnsel, leek mij, dat het leven alleen maar bemoeilijkte. Zoals mijn vader nam ik werktuiglijk deel aan de kerkelijke geplogenheden: elke zondag eucharistie, prevelgebedje aan tafel, zelfs meelopen in de driejaarlijkse processie van Sint-Konradijn.

 

Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

 

De Duits – Franse schrijfster Claire Goll werd geboren op 29 oktober 1890 in Nürnberg. Zie ook alle tags voor Claire Goll op dit blog.

 

Ik heb de Avondster

Ik heb de Avondster
Mijn favoriete sieraad
In een taxi verloren
Ik heb mijn geliefde
Op de speelplaats der engelen
Tussen Mars en Frankrijk verloren
Een regenseizoen begint in mijn ogen
De raven dragen rouw
De jonge vogels houden op te groeien
Mijn liefste en de Avondster
Waren een – en dezelfde:
Bloemen staakt met mij: hou op te glimlachen!

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Claire Goll (29 oktober 1890 – 30 mei 1977)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2018 en ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Jan Van Loy, Andrew Solomon, Ezra Pound, Paul Valéry, Miguel Hernández, Fjodor Dostojevski, Georg Heym, Kostas Karyotakis, Michal Ajvaz

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

Uit: Hondenbrood

“Onze koffiekopjes zijn leeg, en Celis en ik leunen doelloos op de tapkast. De kroegbaas vouwt een vaatdoek in vieren. Celis futselt wat aan zijn lepeltje. Wij zijn de enige klanten.
‘Ik haat de ochtend,’ zeg ik.
‘IJdelheid der ijdelheden,’ zegt Celis.
‘Alles ligt zo plat als een paardenvijg.’
‘Jongens, hou het toch eens beetje luchtig,’ zegt de man achter de tap. ‘Kijk eens naar buiten. De zon schijnt, het wordt een prachtige dag.’
‘Wat is dat toch met die middenstand?’ zegt Celis tegen mij. ‘Wil altijd maar kletsen.’
‘Denken dat ze meer kunnen verzetten als ze er wat gelul bijdoen.’
‘Rustig, rustig,’ zegt de kastelein.
‘Onlangs heb ik het mijn kapper nog ingewreven,’ zeg ik. ‘Ik zei zwijgen en knippen, barbier, zei ik, ik wil niet weten waar jij met vakantie bent geweest.’
‘Ik praat met winkeliers zoals met mijn seniele oma,’ zegt Celis. ‘Als ze zegt, lekker weer, dan zeg ik: o jáá.’
‘Maar morgen wordt het weer slecht, zeggen ze.’
‘Altijd hetzelfde in dit kloteland.’
‘Als ik met pensioen ben, overwinter ik in Spanje.’
‘Maar gelijk heb je. Profiteer er maar van.’
Celis wendt zich tot de kroegbaas. ‘Is het nu luchtig genoeg?’ vraagt hij.
‘Drinken jullie nog iets, of hoe zit het?’
Ik laat mijn kont van mijn kruk glijden. ‘Kom,’ zeg ik. ‘Hij houdt niet van ons.’
Aan een plein dat wemelt van de vretende en schijtende duiven, vinden we nog één vrije bank.
‘Ik wil niet gaan dweilen,’ zegt Celis.
Maandag moeten we gaan dweilen. ’t Is allemaal de schuld van Kristien.
Als hij niet uitkijkt, krijgt elke niksnut in dit land een maatschappelijk werkster over zich heen, en wij hebben Kristien gekregen. Dat ‘werkster’ doet ons altijd denken aan een bij, een vervelende bij die dreigend om je oren komt zoemen en zichzelf in een huidplooi probeert te wringen om je daar een steek te geven met het excuus dat ze niet anders kon. Wat een nuttig dier, die bij: zij schenkt ons honing en verse bloemen, het is de altruïst onder de insecten – maar net als alle altruïsten zijn het hypocrieten, die bijen. Leve de onvervalst valse wesp.
Kristien is een bij. Het liefst belt ze je om half negen ’s ochtends uit bed, voor de een of andere formaliteit die noodzakelijk heet te zijn vanwege ‘het nieuwe computersysteem’ dat nu al jaren onderweg is.”

 

 
Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

 

De Amerikaanse schrijver, psychiater en journalist Andrew Solomon werd geboren op 30 oktober 1963 in New York. Zie ook alle tags voor Andrew Solomon op dit blog.

Uit: A Stone Boat

“This is what happened when my mother got sick: we were in Europe, on one of those family trips we had been taking since my childhood, one of those exquisitely conceived and impeccable holidays into which my mother poured—so it seems in retrospect—more energy than she could afford. “Just think, Harry:’ my mother had said a week before, her voice lilting. “Four days of Paris, August sun, the city almost empty, and then we’ll go down to the château—you’ll love the chateau—and we’ll eat breakfast looking across the valley, and we’ll go for walks, and we’ll swim a little if it gets really warm, and we’ll go see all the Matisses. There’s a piano at the château, so you can practice, but no one is going to make you perform for a whole two weeks. Just come along and relax and have a good time’ I was living in London then, and my parents flew across the Atlantic three or four times a year; my father’s bank had an office in the UK, and since my move to Britain he had taken an active interest in supervising the local staff, and came over for regular quick visits. My mother and I would spend the after-noons together while he worked, and then we would all meet for supper. Sometimes my parents came straight to London, but often enough I met them on the Continent so that we could all travel together. A few days before breakfast looking across the valley, my mother got sick in Paris. I will not forget my parents’ arrival in Paris that time. My old friend Helen, my brother, Freddy, and I had been sitting for at least an hour in the bar at the hotel, waiting. When Helen and I left the bar (we left to see whether my parents had arrived yet, while Freddy went off to the bathroom), there they were. My father was at the front desk, discussing the rooms in his familiar way, and my mother was sitting nearby. The reality of my par-ents’ checking in that day is so strong that it overwhelms me:”

 


Andrew Solomon (New York, 30 oktober 1963)

 

De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie alle tags voor Ezra Pound op dit blog.

Uit: Canto III (Fragment)

I sat on the Dogana’s steps
For the gondolas cost too much, that year,
And there were not ” those girls “, there was one face,
And the Buccentoro twenty yards off, howling ” Stretti “,
And the lit cross-beams, that year, in the Morosini,
And peacocks in Kore’s house, or there may have been.
Gods float in the azure air,
Bright gods and Tuscan, back before dew was shed.
Light: and the first light, before ever dew was fallen.
Panisks, and from the oak, dryas,
And from the apple, maelid,
Through all the wood, and the leaves are full of voices,
A-whisper, and the clouds bowe over the lake,
And there are gods upon them,
And in the water, the almond-white swimmers,
The silvery water glazes the upturned nipple,
As Poggio has remarked.
Green veins in the turquoise,
Or, the gray steps lead up under the cedars.

My Cid rode up to Burgos,
Up to the studded gate between two towers,
Beat with his lance butt, and the child came out,
Una nina de nueve anos,
To the little gallery over the gate, between the towers,
Reading the writ, voce tinnula:
That no man speak to, feed, help Ruy Diaz,
On pain to have his heart out, set on a pike spike
And both his eyes torn out, and all his goods sequestered, ”
And here, Myo Cid, are the seals,
The big seal and the writing.”
And he came down from Bivar, Myo Cid,

With no hawks left there on their perches,
And no clothes there in the presses,
And left his trunk with Raquel and Vidas,
That big box of sand, with the pawn-brokers,
To get pay for his menie;
Breaking his way to Valencia.
Ignez da Castro murdered, and a wall
Here stripped, here made to stand.
Drear waste, the pigment flakes from the stone,
Or plaster flakes, Mantegna painted the wall.
Silk tatters, “Nec Spe Nec Metu.”

 

 
Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)
In 1963

 

De Franse dichter en schrijver Paul Valéry werd geboren op 30 oktober 1871 in Sète. Zie ook alle tags voor Paul Valéry op dit blog.

 

Été

Été, roche d’air pur, et toi, ardente ruche,
Ô mer! Éparpillée en mille mouches sur
Les touffes d’une chair fraîche comme une cruche,
Et jusque dans la bouche où bourdonne l’azur;

Et toi, maison brûlante, Espace, cher Espace
Tranquille, où l’arbre fume et perd quelques oiseaux,
Où crève infiniment la rumeur de la masse
De la mer, de la marche et des troupes des eaux,

Tonnes d’odeurs, grands ronds par les races heureuses
Sur le golfe qui mange et qui monte au soleil,
Nids purs, écluses d’herbe, ombres des vagues creuses,
Bercez l’enfant ravie en un poreux sommeil!

Dont les jambes (mais l’une est fraîche et se dénoue
De la plus rose), les épaules, le sein dur,
Le bras qui se mélange à l’écumeuse joue
Brillent abandonnés autour du vase obscur

Où filtrent les grands bruits pleins de bêtes puisées
Dans les cages de feuille et les mailles de mer
Par les moulins marins et les huttes rosées
Du jour… Toute la peau dore les treilles d’air.

 

Féerie

La lune mince verse une lueur sacrée,
Toute une jupe d’un tissu d’argent léger,
Sur les bases de marbre où vient l’Ombre songer
Que suit d’un char de perle une gaze nacrée.

Pour les cygnes soyeux qui frôlent les roseaux
De carènes de plume à demi lumineuse,
Elle effeuille infinie une rose neigeuse
Dont les pétales font des cercles sur les eaux…

Est-ce vivre?… Ô désert de volupé pamée
Où meurt le battement faible de l’eau lamée,
Usant le seuil secret des échos de cristal…

La chair confuse des molles roses commence
À frémir, si d’un cri le diamant fatal
Fêle d’un fil de jour toute la fable immense.

 

 
Paul Valéry (30 oktober 1871 – 20 juli 1945)
Hier met zijn “laatste muze” Jean Voilier (rechts), eind jaren 1930

 

De Spaanse dichter en schrijver Miguel Hernández werd geboren in Orihuela, Alicante, op 30 oktober 1910. Zie ook alle tags voor Miguel Hernández op dit blog.

 

Elegy For Ramon Sue
(In Orihuela, where he and I were born, death like a lightning flash deprived me of Ram6n Sij6, so dear to me.)

I want to be the grieving gardener
of the earth you fill and fertilize,
my dearest friend, so soon.

Mingling my helpless sorrow with the rain,
the snails, and all the organs of your body,
I shall feed your heart

to the drooping poppies. Pain bunches up
between my ribs till every breath I draw
becomes an aching stitch.

A brutal slam, a heavy frozen fist,
a sudden silent killing axe-blow sent
you toppling to the ground.

Nothing gapes wider than my wounded cry,
this grief that plummets down to roots of death
sunk deeper than my life.

Across the stubble of the dead I walk
uncomforted, leaving my heart behind,
and go about my business.

 

Vertaald door Edwin Honig

 

First Song

The field has retreated,
seeing man’s
convulsive charge.

What an abyss is laid bare
between the olive tree and man!

The animal who sings,
the animal who knows
how to weep and grow roots,
has remembered his claws.

Claws that he dressed up
in gentleness and flowers
but which, in the end, he bares
in all his cruelty.

They crackle on my hands:
Keep away from them, boy.
Or I will plunge them
into your little body.

I’ve regressed into a tiger.
Keep away or I’ll tear you apart.

These days, love is death,
and ma lies in ambush for man.

 

Vertaald door Don Share

 

 
Miguel Hernández (30 oktober 1910 – 28 maart 1942)

 

De Russische schrijver Fjodor Michajlovitsj Dostojevski werd geboren ergens tussen 30 oktober en 11 november 1821 in Sint Petersburg. Zie ook alle tags voor Fjodor Dostojevski op dit blog.

Uit: Buried Alive: Or, Ten Years Penal Servitude in Siberia (Vertaald door Marie von Thilo)

“Oun prison was situated on the outskirts of the fortress, and almost immediately above the rampart. I used often to look through the chinks in the fence and try and catch a glimpse of the wide world beyond. But all I could see was a little piece of the sky and the high grassy rampart where the sentinels walked to and fro day and night. And then I used to wonder how often during the long years that lay before me I should creep to the fence and peep through the holes and see the same sentinels and the same rampart and the same little bit of blue sky, which, strange to say, did not seem to belong to that sky which we could see from our prison, but rather to some other sky that was far away from us, and under which free people lived. The courtyard was very large—two hundred feet long and one hundred and fifty wide. It formed an irregular hexangle, and was surrounded by a high fence made of posts pointed at the top. They had. been rammed deep into the ground, and stood so close that they nearly touched each other. Across the posts broad planks had been nailed to make the fence still more solid. This was the outer bulwark of the convict prison. An opening had been left for the,gates in one of the sides of the hexangle. They were very strong, and always kept locked and watched night and day by the sentinels. The only time when they were unlocked was when the convict prisoners left the prison to go to their work. Beyond those gates was the fair free world where the people might do as they listed. But to us who used on this side of the fence that world seemed as unreal as a weird fairy tale. For we lived in our on world, which was unlike anything we had ever heard or seen; we were ruled by our own laws, wore a peculiar garb, and had peculiar customs and habits. Our dwelling-place was not unlike a huge grave where living people had been buried; and I am going to describe to you this abode.”

 


Fjodor Dostojevski(30 oktober 1821 – 9 februari 1881)
Portret door Konstantin Vasilyev, z.j.

 

De Duitse dichter Georg Heym werd geboren op 30 oktober 1887 in Hirschberg. Zie ook alle tags voor Georg Heym op dit blog.

 

An den schönen Gott

Wenige nur lieben dich noch
Seit dich verstieß das verächtliche Volk.
Ihre Seelen tragen darum
Kummer und Haß und Hohn.

Doch in ihr Herz senketest du,
Als du schiedest, die Schönheit, und
Sie erkennen einander an
Sehnsucht und Leid im Aug.

 

Die Somnambulen

Schon braust die Mitternacht. Mit langem Haar
In weiße Tücher feierlich gehüllt
Zieht schwankend auf der Somnambulen Schar,
Wie Rauch so weiß, der weit den Himmel füllt.

Aus allen Dächern steigen sie herauf,
Irrlichtern gleich auf einem schwarzen Sumpf.
Sie tanzen auf der Wetterfahnen Knauf,
Mit irren Lächelns fröhlichem Triumph.

Sie schlagen Zimbeln in der leichten Hand
Und irren singend in der grünen Luft.
Vor ihren Brüsten zittert ihr Gewand,
Die wild den Mond berauschen, süß, voll Duft.

Sie kitzeln ihn mit ihren zarten Händen
Und zwicken leicht ihn in das gelbe Ohr.
Sie wiegen sich in ihren magern Lenden
Im Tanzschritt hin, ein weißer Trauerchor.

Sie fliegen durch die Nacht wie Wolken leise
Hoch über spitzer Berge blauem Grat
Hinauf zu ihm auf ihrer leichten Reise
Zu einem Wiegenlied an Abgrunds Pfad.

Der Mond umfängt sie sanft mit Spinnenarm.
Ihr Haupt wird von dem Kusse weiß gemalt.
Sie ruhn an ihres Bräutigams Herzen warm,
Der tief durch ihre dünne Rippe strahlt.

 

Halber Schlaf

Die Finsternis raschelt wie ein Gewand,
Die Bäume torkeln am Himmelsrand.

Rette dich in das Herz der Nacht,
Grabe dich schnell in das Dunkele ein,
Wie in Waben. Mache dich klein,
Steige aus deinem Bette.

Etwas will über die Brücken,
Er scharret mit Hufen krumm,
Die Sterne erschraken so weiß.

Und der Mond wie ein Greis
Watschelt oben herum
Mit dem höckrigen Rücken

 


Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)
Ets door Ernst Ludwig Kirchner, 1924

 

De Griekse dichter en schrijver Kostas Karyotakis werd geboren op 30 oktober 1896 in Tripolis. Zie ook alle tags voor Kostas Karyotakis op dit blog.

 

Strophes

1.
For twenty years I gambled
with books instead of cards;
for twenty years I gambled
and I squandered my life.
Poor now I lie down here
to listen to an easy wisdom
which an old plane tree
whispers to me.
2.
Free from everything I want
to sail to the end of the world.
If I have any friend left,
he should flee, escape.
And when death demands
the wealth I’ve amassed,
you, my vast bitterness,
will be my only estate.

 

Vertaald door Haris Stavrakis

 


Kostas Karyotakis (30 oktober 1896 – 21 juli 1928)
Dimosthenis Papadopoulos als Kostas Karyotakis in de Griekse dramaserie “Karyotakis” uit 2009

 

De Tsjechische dichter, schrijver, essayist en vertaler Michal Ajvaz werd geboren op 30 oktober 1949 in Praag. Zie ook alle tags voor Michal Ajvaz op dit blog.

The Other City (Vertaald door Gerald Turner)

“A cough was heard from the cinema foyer. It was even worse than that gloomy November day when you were walking through the deserted center of a village near Prague and you heard from a loud-speaker attached to a lamppost a voice ironically reading your study about the Grail of rural post-offices, which lay at the bottom of your desk drawer and which you have never given to anyone to read, because it was your only piece of writing in which you openly named (even with the vilest consonants produced by slovenly and depraved movements of the tongue in the moist darkness of the mouth) the thing that squelches its way out of the deep chasm in the middle of your apartment. Some kind of St Vitus’s Cathedral, even bigger than the one at Prague Castle, is moving around the Sobeslav district at a speed of 170 mph. The Isthmus rises above the surface of two seas. The piano turned into crabs and crept around the bedroom, the moment was not yet ripe for the music to sound, not yet; the goddesses in silver cases had not yet fallen through the ceiling of the monsters’ parliament. The pictogram with the spiral at its center, drawn in pencil on the backs of the lively piano crabs, is pronounced with a sound that resembles a sneeze in a concrete bunker and means forgetting the supple movements of the hand with the green rings in the darkened room in the house above the lake. (There are many and various Chinas on whose outskirts we live; there are rice fields in all the rooms of the adjacent apartment.) You wanted to flee the dial dance because speech is inadequate to describe what was here before the emergence of ornament. We wouldn’t even be able to see the primordial dance because vision is so embedded in the mesh of familiar sense, that whatever is not nourished by that sense would remain invisible to us.” “But what about the starfish on the carpet, the Gothic-chapel railroad car and the books with the mysterious script?” I objected. “After all, people from our world encountered them:’ “Those are just things that happen to get washed up on our shore, which we have enveloped in some compensatory meaning on the basis of false similarities with our own experience. The anxious and cunning deity of grammar holds its protective hand over us, and conceals the monsters’ faces; we say ’that thing’s a mystery’ and ’that incident is uncanny: but in doing so we discreetly wrap their dreadful presence, their sinister essence, unrelated to anything and defying our gaze, in metaphor, as if in an old threadbare suit and so assign them a place in our world. It can’t be helped. It doesn’t matter who drew the pattern on our mosaic floor, it still remains our prison and our home.”

 

 
Michal Ajvaz (Praag, 30 oktober 1949)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Jan Van Loy, Ezra Pound, Paul Valéry, Andrew Solomon, Fjodor Dostojevski, Georg Heym, Kostas Karyotakis, Michal Ajvaz, Richard Sheridan

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

Uit: De hel van Jan Foster

“Jan Foster noemde het leven in Antwerpen en in de stad in het algemeen l’enfer, en raadde iedereen aan om naar het platteland te verhuizen. Hij deed dat, denk ik, om de stad zoveel mogelijk voor zich alleen te hebben. Is een stad vaak niet het mooist als ze ontvolkt is? Op een winterochtend om vier uur, in die kaarsrechte negentiende-eeuwse straten met niets dan woonhuizen. Liefst als het flink gesneeuwd heeft, zodat elk geluid gedempt klinkt.
Per jaar zijn er maar enkele momenten waarop de stad in deze omstandigheden te zien is. Sommige jaren sneeuwt het niet eens. En er zijn ook maar weinig plaatsen meer waar je kan rondwandelen zonder in je eenzaamheidsgenot te worden gestoord. Ik wandel nog weleens door een paar straten waar het nog kan, gelegen in het grote gebied tussen het centrum en de rand, en ik ga er altijd heen langs de Molenstraat, waar zich het huis van Jan Foster bevindt.
Het is een herenhuis in de rij, in de bolle zijde van een bocht. Het heeft echter meer weg van wat men in Vlaanderen een ‘burgerhuis’ noemt, wat betekent een imitatie van een echt herenhuis, bestemd voor gegoede maar niet echt rijke burgers: niet al te lage ambtenaren en niet al te kleine zelfstandigen. Een echt homogene wijk voor de middenklasse was dit niet, want hier en daar stonden en staan nog steeds echte herenhuizen, huizen voor heren die een minipaleis wilden bewonen.
Op de gevel van het huis van Jan Foster hangt een granieten gedenkplaat, waarop in gouden letters staat gebeiteld:

hier woonde
jan foster
(1883-1924)
slager

Wiens mond valt niet onweerstaanbaar open bij het lezen van dat woord ‘Slager’? Bovendien werd de gedenkplaat pas aangebracht in 1994, zeventig jaar na de dood van Jan Foster. Waarom?
Jan Foster werd op 21 juni 1883 geboren in de toen nog spaarzaam bebouwde Lange Lozanastraat te Antwerpen, die toen nog niet eens ‘lang’ werd genoemd. Zijn vader, Charles, was slager en had op de onderste verdieping van het huis een winkel. Het was een laag huis dat al in 1922 werd afgebroken, om plaats te maken voor een hoger huis dat nu ook al is afgebroken.”

 
Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)
Herentals, belfort en lakenhal

Lees verder “Jan Van Loy, Ezra Pound, Paul Valéry, Andrew Solomon, Fjodor Dostojevski, Georg Heym, Kostas Karyotakis, Michal Ajvaz, Richard Sheridan”

Dolce far niente, Robert Frost, Jan Van Loy, Ezra Pound, Paul Valéry, Andrew Solomon

Dolce far niente

 

 
October door George Inness, 1886

 

October

O hushed October morning mild,
Thy leaves have ripened to the fall;
Tomorrow’s wind, if it be wild,
Should waste them all.
The crows above the forest call;
Tomorrow they may form and go.
O hushed October morning mild,
Begin the hours of this day slow.
Make the day seem to us less brief.
Hearts not averse to being beguiled,
Beguile us in the way you know.
Release one leaf at break of day;
At noon release another leaf;
One from our trees, one far away.
Retard the sun with gentle mist;
Enchant the land with amethyst.
Slow, slow!
For the grapes’ sake, if the were all,
Whose elaves already are burnt with frost,
Whose clustered fruit must else be lost—
For the grapes’ sake along the all.

 

 
Robert Frost (26 maart 1874 – 29 januari 1963)
Herfst in het Presidio park, San Francisco. Robert Frost werd geboren in San Francisco.

Lees verder “Dolce far niente, Robert Frost, Jan Van Loy, Ezra Pound, Paul Valéry, Andrew Solomon”

Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

Uit: Ik, Hollywood

‘Is het ver?’ vroeg hij.
‘Half uur,’ zei Mooney.
De bebouwing dunde spoedig uit en ze snelden over een lange weg van stof en steenslag tussen hoofdzakelijk ‘niets’, zoals Charlie geneigd was om landbouwgronden te noemen. Er reden bijna evenveel auto’s als rijtuigjes. Louie en Charlie hadden hun hoeden afgenomen en lieten de lauwe wind door hun haren spelen. De zon scheen en het was warm genoeg voor hemdsmouwen. Goed dat ze hun overjassen hadden verpand.
‘Is het waar dat het hier nooit regent?’ riep Louie.
‘Nee,’ zei Mooney.
Louie vond dat ze snel reden, tot ze werden ingehaald door een rode tram.
‘Waar gaan we eigenlijk heen?’ riep Charlie. ‘Het huis was toch in de stad?’
Ze zaten in een vallei, aan de horizon begrensd door een mistige heuvelkam. Of het mooi was, kon Louie niet meer zeggen, want hij had tijdens de vijfdaagse treinreis over het continent meer dan zijn portie bergen en dalen gezien.
Het was Charlies affaire met Eleanor Whitfield, enig kind van een rijke vader, die hen hierheen had gebracht. Charlie zag eruit als een heer en gedroeg zich als een heer, meestal, maar in feite was hij een niksnut uit de Bowery en hoe hij op intieme voet was geraakt met een erfgename, was Louie een raadsel.
Vader Whitfield wilde niet minder dan een halve aardbol afstand tussen de geliefden. Hij verscheepte Eleanor naar Londen, Engeland, en wilde dat Charlie minstens een jaar naar de westkust ging. Het huis van Whitfield waar hij in mocht wonen, zou na dat jaar zijn eigendom worden. Charlie tekende een contract. Het sprak vanzelf dat Louie met hem mee zou gaan.
Sinds ze voor de poort van een weeshuis waren gedropt, had Charlie zijn driejarige broer onder zijn hoede genomen. Zelf was hij toen nog maar zeven, maar van meet af aan een man. Stilaan wilde Louie ook wel als een man worden beschouwd. Die bolhoed was misschien een start.
Mooney sloeg een onverharde zijstraat in en stopte aan de kant van de weg, waar normaal een stoep zou zijn geweest. Toen de motor zweeg, waren er plots tjilpende vogels en ruisende bomen te horen. En vervolgens het tikken van afkoelend autometaal.
‘We zijn er,’ zei Mooney.”



Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

Lees verder “Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym”

Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

Uit: Veertig jaar liefde

“[23 september 1961]
Lieve dochter, In de eerste plaats verontschuldig ik mij voor de aanhef, die u ongetwijfeld heeft doen schrikken. Ik ben uw ‘natuurlijke’ vader. Zo zegt men dat, geloof ik. De manier waarop ik en uw moeder u in het leven riepen, was volkomen ‘natuurlijk’. De mensen die u kent als uw ouders, zijn goede mensen die uw ouders wilden zijn, wat men noemt uw ‘civielrechtelijke’ ouders, geloof ik. Als wij de beschaving erkennen, dan hebben zij meer recht van spreken dan de natuur, maar aangezien u zeventien jaar bent, hebben zij al veel met u gesproken, vermoed ik. Nu zou ik eens iets willen zeggen.
Deze brief dient om u alles uit te leggen. Houdt hem voor uzelf. Er zijn redenen waarom hij getypt is, niet ondertekend, niet gepost waar ik woon of werk. Voorlopig kunt u mij niet terugschrijven, laat staan ontmoeten — als u dat na het lezen van deze brief nog zou willen. Het is niet veilig, in elk geval.
Schaamte heeft mij ervan weerhouden u te schrijven, maar ze is overwonnen door de drang — de plicht, zou een hypocriet zeggen — om u mee te delen waar gij vandaan komt. Hoe dan ook, ik wil u inlichten over uw ‘natuurlijke’ afkomst, die volgens de leer van de erfelijkheid bepaalt wie iemand is. ‘Opvoeding’ heeft steeds meer aanhangers, maar ik geloof niet dat ‘vlees en bloed’ de persoonlijkheid ongerept kan laten.
Als uw natuurlijke vader, ben ik dus trots wanneer ik verneem dat u één jaar vroeger dan op de gewoonlijke leeftijd gaat studeren aan de universiteit van Gent, proficiat. Ik weet ook dat gij zijt opgevoed door ‘twee simpele werkmensen’, zoals ze zichzelf zouden voorstellen en zoals ik ze mij zonder schamperheid eveneens voorstel.
Wees gerust, ik heb uw dagboek niet gelezen. Wat ik over u weet, is niet zo moeilijk te weten te komen. En ofschoon ik u heb moeten achterlaten, ben ik uw spoor altijd blijven volgen. Jawel.”

 
Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

Lees verder “Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym”

Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

 

Uit: Bankvlees

 

‘Er is te weinig vlees om het in brokken te snijden. In de ene beker zou een brok terechtkomen, in sommige bekers twee brokken, en in andere dan weer geen enkele.’
‘Dus we geloven in de goedheid van de mens,’ zeg ik, ‘maar ook in zijn onvermijdelijke jaloezie als hij denkt dat een ander een brokje meer in zijn soep heeft.’
Erik kijkt mij aan. Zijn mond is een beetje vertrokken, bijna een glimlach. ‘Die kleine stukjes geven een betere distributie,’ zegt hij.
Tot elke prijs zal vermeden worden dat de een meer geluk heeft dan een ander. Moedeloos word ik van dat soort egalitarisme, want zelf zou ik graag meer geluk hebben dan een ander.
‘Daklozen hebben hun portie pech al gehad,’ zegt de coördinator, zelf nooit dakloos geweest.
‘Het kan ook hun eigen schuld zijn,’ zeg ik, evenmin ooit dakloos geweest.
‘Maar dat is niet onze instelling,’ zegt de glimlachende coördinator, en hij laat me zowaar zijn wijsvingertje zien, terwijl ik en niet hij sta te tranen boven de uien.
Toen ik Anja zag, had ik er geen spijt van dat ik me hier had opgegeven als vrijwilliger.
‘Waarom heb je je hier als vrijwilliger opgegeven?’ was een van haar eerste vragen.
‘Om iets te doen te hebben.”

 

 

Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

Lees verder “Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym”

Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Friedhelm Rathjen, Ezra Pound, Paul Valéry

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

 

Uit: Ik, Hollywood

Anderhalve meter. Vier voet en elf duim om precies te zijn. Zo groot was de zeventienjarige Louie Peters in de eerste dagen van 1909. Hij hoopte, na twee jaar stilstand, nog altijd op een groeispurt.
‘Dag jochie,’ zei de magere man die Louie en zijn broer Charlie begroette toen ze in Los Angeles uit het Santa Fe-station kwamen.
Kabouter, keutel, onderkruipsel: roepnamen die Louie dikwijls had gehoord, maar ‘jochie’ vond hij de ergste.
‘De naam is Peters,’ zei hij. ‘Louie Peters.’
‘Mooney,’ zei de man. Net als Charlie was hij een kop en een hals groter dan Louie, die zich ‘de bediende’ die hen zou komen afhalen had voorgesteld als een hark in een apenpak. Mooney droeg een flaphoed en leunde in hemdsmouwen tegen een open auto met twee banken.
‘Dat alles?’ vroeg hij, met zijn kin wijzend naar het kartonnen koffertje onder Charlies arm.
Het was voldoende voor twee bannelingen die bijna heel hun garderobe aan hun lijf droegen. Louies grijze pak was goed voor alle seizoenen. Zijn bolhoed had hij vlak voor het vertrek bij een handkar gekocht. Hij leek er een beetje groter door, en met een pet kwam je nergens.
De hoogste panden in de omtrek hadden maar vier verdiepingen. Charlie keek om zich heen. ‘Is dit een buitenwijk?’
‘Sorry dat het niet op New York lijkt…’ zei Mooney.
Toch wel een beetje, vond Louie, want de exotische vormen van het stationsgebouw deden hem denken aan Coney Island. Hij ging in de auto naast zijn broer op de hoge achterbank zitten.

Mooney zwengelde de auto op gang, stapte in, nam zijn hoed af en gespte een stofbril om. De start verliep zonder horten of hobbelen. Het was niet de eerste keer dat Louie in een auto reed, maar dit was geen wankele motorkoets waarin men voortdurend een houvast moest zoeken. Opeens was hij vol verwachting over het huis.”

 

Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

Lees verder “Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Friedhelm Rathjen, Ezra Pound, Paul Valéry”

Jan Van Loy

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Plannen om striptekenaar of professioneel gitarist te worden liepen uit op niets. Na het lezen van De Kapellekesbaan en Catch-22 besloot hij om schrijver te worden. Na zijn burgerdienst ging hij naar de universiteit, begon met Rechten maar eindigde met een diploma Wijsbegeerte.In 2001 won hij met zijn verhaal De hel van Jan Foster de Nieuw Proza Prijs. Zijn roman Bankvlees werd bekroond met de Debuutprijs 2005. Alfa Amerika stond op de shortlist van de Gouden Uil 2006, De heining op de shortlist van de Gouden Uil 2009. Jan Van Loy woont en werkt in Antwerpen.

 

Uit: Bankvlees

„De wereld valt niet te veranderen, maar toch proberen we het nog een keer. Met soep.
‘De wereld valt wel te veranderen,’ zegt Anja, een mollige studente die, af te zien aan de heftigheid waarmee ze de uien te lijf gaat, heel wat energie uit haar vetreserves put. ‘Vergelijk maar eens hoe het nu is met hoe het was in de negentiende eeuw.’
‘Cosmetica,’ zeg ik. ‘Twee seconden beschaving verandert niks aan een uur dierlijkheid.’
Onze stemmen resoneren in een uitgestrekte keuken, opgetrokken uit roestvrij staal en witte tegels.
‘Jij bent een pessimist,’ zegt Anja, ‘en pessimisme is conservatief.’
Who cares? Ik sta hier alleen maar prei en penen te hakken omdat ik bijna dol was geworden van het alternatief: thuis zitten met een kop vol dissonanten en niemand om te luisteren.
‘Luister, Anja’tje, ik ben vrijwillig uit de ratrace gestapt. Vind jij dat conservatief?’
‘Noem me niet Anja’tje, oké?’
De groentesoep bevat schilfertjes van een stuk vlees dat in de supermarkt ‘zenuwstuk’ wordt genoemd. Waarom geven we ze geen flinke brokken te kauwen? Zo wordt die soep toch wat substantiëler, pleit ik.
‘Dat is een budgetkwestie,’ zegt Erik, grote baas van de soeponderneming, maar zelf noemt hij zich liever coördinator.“

 


Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)