De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 23 mei 2008 en ook mijn blog van 23 mei 2007 en ook mijn blog van 23 mei 2006.
TENEBRIS MUNDI
De wolken gaan en de dorre blaren
waarheen de wind het wil;
en wij ook staan nu aan alle verten
blootgesteld, en onze harten
– uitgewoond door te lang ervaren,
en een snel einde al op til –
o, als arme vergeten dorpen
werden zij, bij de grens, en soms
komt, onderweg naar een somber nergens,
vluchtend een koning er zich verbergen,
die zijn kroon al heeft weggeworpen….
de wind kwam over hem en ons.
De hooge droomen en de volken
nemen nu westelijk hun baan
door de late zielstochten bewogen.
Werelden gingen; langs mijn oogen
zie ik de blaren gaan, en de wolken,
en voel de wind gaan.
De Verlatene
De wind en het grauwe weer gaan over mijn hart,
en ergens over een dak waar ik heb bemind;
de winter wordt koud, en de struiken zijn al zwart –
over een plek waar mijn graf zal zijn gaat de wind.
Ik zou vuur maken als zij hier weer bij mij kwam
als eens in dat oud verhaal van haar en van mij;
maar nu sta ik, stil en denkende, bij het raam –
de winter wordt koud; de jaren gingen voorbij.
Bellenblazen
3
Verzaligd zat zij, plichtvergeten,
bellen te blazen. ’t Was nog vroeg
en stil, zij had nog niet ontbeten,
ik wél, en had al schoon genoeg
van dure plichten die ons wachten
na het ontbijt: de bellen, een
voor een, zweefden omhoog, zij lachte
ze na tot bel na bel verdween,
want alle wonderen verdwijnen
– voor nieuwe wonderen aan de haal –
in lichte stilte –
zij blaast de mijne
het stille licht in, allemaal.
Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)
Standbeeld, genaakt door Mari Andriesse, in Bergen
De Nederlandse schrijver Jacob Martinus Arend (Maarten) Biesheuvel werd geboren in Schiedam op 23 mei 1939. Zie ook mijn blog van 23 mei 2007 en ook mijn blog van 23 mei 2008
Uit: De trui
„Tijdens een winderige winteravond zat Dirk Olieslager, die president-directeur en nagenoeg eigenaar van de grootste rederij van Rotterdam was, in de ruime woonkamer van zijn huis gelegen in een klein park in de grote stad, samen met zijn vrouw Vera en zijn dochter Evelien van zestien die haar huiswerk zat te maken, naar een pianoconcert van Mozart te luisteren. Er waren nog twee zoons, maar die waren niet thuis. Ze wilden ook niets met de rederij te maken hebben. De eerste was al jong hoogleraar algemene taalwetenschap aan een bekende universiteit in Amerika geworden en de tweede speelde hobo in het Concertgebouworkest. De hoogleraar kwam maar eens in de twee jaar zijn ouderlijk huis opzoeken en de hoboïst vaker, maar alleen op hoogtijdagen. Het deed meneer Olieslager in grote mate verdriet dat zijn zoons niets in het bedrijf zagen, hij miste zijn ‘beide kerels’. Vaak, in zijn dromen, zag hij hen praten met de kapiteins van zijn schepen, hij hoorde hun schallende lach over de kaden van zijn bedrijf. Hij was gelukkig getrouwd, Vera was een statige, modieus geklede en vriendelijke vrouw. Evelien die op het gymnasium zat was bezig met een vertaling van een gedicht van Ovidius. Het grote staande Engelse horloge tikte luid, langzaam en regelmatig. Mevrouw bladerde de Amerikaanse uitgave van het tijdschrift ‘Cosmopolitan’, juli 1962 door en Olieslager zat zijn nagels een beetje te vijlen. Hij overdacht zijn leven en besefte dat hij toch behoorlijk gelukkig was. Hij had eigenlijk maar één verborgen wens en dat was een ontmoeting in levende lijve met Juliette Caroll, een Amerikaanse fil
mster die nu al in twaalf bekende films had gespeeld en die het sexidool van miljoenen mannen van Tokyo tot Amsterdam, van Kaapstad tot Groenland was. Er draaide vanavond een nieuwe film waarin zij speelde, in het Thaliatheater. Hij wilde daar eigenlijk graag naar toe, maar durfde niet aan zijn vrouw te vragen of ze zin had om mee te gaan.“
Maarten Biesheuvel (Schiedam, 23 mei 1939)
De Nederlandse schrijfster en columniste Lydia Rood werd geboren op 23 mei 1957 in Velp. Zie ook mijn blog van 23 mei 2007 en ook mijn blog van 23 mei 2008
Uit: Slotervaart aan zee (column)
‘Jij bent een Belg, toch?’ zei de ene Marokkaan provocerend tegen de andere in de Marokkaanse badplaats Saidia.
‘Helemaal niet!’ zei de andere Marokkaan verontwaardigd. ‘Ik kom uit Amsterdam!’
‘Slotervaart dan zeker?’ vroeg de ene Marokkaan, die zelf in een wit dorpje woont. ‘Daar kom ik ook vandaan.’
‘Mooi niet! Ik ken iedereen in Slotervaart en jij woont daar niet’, zei de andere. Ze spraken Nederlands.
De jongen uit Slotervaart had met twee vrienden een villa gehuurd. Niet van de eigenaar, die in Frankrijk woont, maar van de bewaker van het pand. Voor zijn diensten als bewaker krijgt hij een schijntje. Verhuren is dan een leuke bijverdienste.
‘Je moet het zelf weten’, zei de ene Marokkaan tegen de bewaker. ‘Dat jij dat huis illegaal verhuurt, is mijn zaak niet. Maar ik zou het niet aan deze jongens doen.’ Met alle vooroordelen van iemand uit een wit dorpje wist hij dat een jonge Marokkaan uit Slotervaart niet kon deugen.“
Lydia Rood (Velp, 23 mei 1957)
De Amerikaanse schrijver, journalist en radiopresentator Mitchell David Albom werd geboren op 23 mei 1958 in Passaic, New Jersey. Hij studeerde sociologie aan de Brandeis University en journalistiek aan de Columbia University’s Graduate School of Journalism. Oorspronkelijk wilde hij musicus en songwriter worden. Hij trad op in nightclubs en in colleges, maar geleidelijk aan kreeg hij interesse in schrijven. In 1997 verscheen Tuesdays with Morrie,(een verslag van zijn ontmoetingen met een hoogleraar sociologie die verteld over leven met een dodelijke ziekte), dat meteen een bestseller werd, nadat het door Oprah Winfrey besproken was. Er werd een succesvolle televisiefilm van gemaakt. Zijn volgende boek The Five People You Meet In Heaven, een roman, was eveneens een bestseller, maar werd door de kritiek als te sentimenteel afgedaan. Zijn tweede roman For One More Day verscheen in 2006. Albom richtte een hulporganisatie A Time to Help op die elke maand een project uitvoert om de bevolking van Detroit te helpen.
Uit: Tuesdays With Morrie
„The last class of my old professor’s life took place once a week in his house, by a window in the study where he could watch a small hibiscus plant shed its pink leaves. The class met on Tuesdays. It began after breakfast. The subject was The Meaning of Life. It was taught from experience.
No grades were given, but there were oral exams each week. You were expected to respond to questions, and you were expected to pose questions of your own. You were also required to perform physical tasks now and then, such as lifting the professor’s head to a comfortable spot on the pillow or placing his glasses on the bridge of his nose. Kissing him good-bye earned you extra credit.
No books were required, yet many topics were covered, including love, work, community, family, aging, forgiveness, and, finally, death. The last lecture was brief, only a few words.
A funeral was held in lieu of graduation.
Although no final exam was given, you were expected to produce one long paper on what was learned. That paper is presented here.
The last class of my old professor’s life had only one student.
I was the student.
It is the late spring of 1979, a hot, sticky Saturday afternoon. Hundreds of us sit together, side by side, in rows of wooden folding chairs on the main campus lawn. We wear blue nylon robes. We listen impatiently to long speeches. When the ceremony is over, we throw our caps in the air, and we are officially graduated from college, the senior class of Brandeis University in the city of Waltham, Massachusetts. For many of us, the curtain has just come down on childhood.“
Mitchell Albom (Passaic, 23 mei 1958)
De Britse schrijfster Susan Cooper werd op 23 mei 1935 geboren in Buckinghamshire. Ze ging naar de Slough Grammar School voordat ze aan Oxford University ging studeren. Op Somerville College volgde ze Engels. Twee van de professoren waarbij ze colleges liep waren J.R.R. Tolkien en C.S. Lewis. Tijdens haar studie was Cooper de eerste vrouwelijke redacteur van het universiteitsblad. Na haar afstuderen begon ze als journalist bij The Sunday Times Haar eerste boeken werden geschreven in deze periode. Coopers eerste kinderboek, Boven Zee, onder Steen, schreef ze zelfs als reactie op een prijsvraag van een uitgeverij voor een ‘avonturenboek voor kinderen’. In 1963 verliet ze Engeland om met een Amerikaan te trouwen. Ze schreef nog twee boeken voor volwassenen en een kinderboek over haar eigen jeugdervaringen tijdens de Blitzkrieg in Londen, Dawn of Fear, gepubliceerd in 1970. Hierna vervolgde ze haar beroemde Duistere vloed-serie, waarvan het laatste deel in 1977 verscheen. Na het afsluiten van deze serie ging Susan Cooper in het theater werken. Haar eerste toneelstuk, Foxfire, schreef ze samen met de Canadese acteur Hume Cronyn.
Uit: Silver on the Tree
„He stared round the square room, filling the length and breadth of the tower, into which they had just come. “Look!”
Brightness was everywhere: a soft, greenish light filtered through the quartz-like walls of the room. It could be a cave of ice, Will thought. But this was a cluttered, busy place, as if someone had left it in a hurry while preoccupied with some great complex matter. Piles of curling manuscript lay on the tables and shelves, and on the thick rush mat that covered the floor; against one wall an en
ormous heavy table was littered with strips of shining metal and chunks of glass and rock, red and white and greenish-blue, all among an array of delicate gleaming tools which reminded Will of the workshop behind his father’s jewelry shop at home. Then his eye was caught by something high on the wall: a plain round shield, made of gleaming gold.
Gwion leapt light-footed up on to a table and took the shield down from the wall. He held it out.
“Take this, Will. Three shields, once in the days of his greatness, King Gwyddno made for the Light. Two of them were taken by the Light to places where danger might come, and the third they left here. I have never known why — but perhaps this moment now is why, and has been all along. Here.”
Will took the round gleaming thing and slid his arm through the holding-straps on the inner side. “It’s beautiful,” he said. “And-so are the other two that he made. I have seen them, I think. In . . . other places. They have never been used.”
“Let us hope this one need not be used either,” Gwion said.
Bran said impatiently, “Where is the king?” He was looking up at a curving wrought-iron staircase, wonderfully curli-cued, which spiralled its way up to disappear through an opening in the high glassy ceiling of the room.“
Susan Cooper (Buckinghamshire, 23 mei 1935)
De Zweedse schrijver Pär Fabian Lagerkvist werd geboren in Växjö op 23 mei 1891 in Stockholm. Zie ook mijn blog van 23 mei 2007 en ook mijn blog van 23 mei 2008
Uit: My Father and I
„”‘No, my boy, it’s not horrible,’ he said, taking me by the hand.
‘Yes, father, it is.’
‘No, my child, you mustn’t think that. Not when we know there is a God.’ I felt so lonely, forsaken. It was so strange that only I was afraid, not father, that we didn’t think the same. And strange that what he had said didn’t help me and stop me from being afraid. Not even what he said about God helped me. … We walked in silence, each with his own thoughts. My heart contracted, as though the darkness had got in and was beginning to squeeze it.
Then, as we were rounding a bend, we suddenly heard a mighty roar behind us! We were awakened out of our thoughts and alarmed. Father pulled me down onto the embankment, down into the abyss, held me there. Then the train tore past, a black train. All the lights in the carriages were out, and it was going at frantic speed. What sort of train was it? There wasn’t one due now!
We gazed at it in terror. The fire blazed in the huge engine … sparks whirled out into the night. It was terrible. The driver stood there in the light of the fire, pale, motionless, his features as though turned to stone. Father didn’t recognize him, … the man just stared straight ahead, as though intent only on rushing into the darkness, far into the darkness that had no end.
…. I stood there panting, gazing after the furious vision. It was swallowed up by the night. Father took me onto the line; we hurried home. He said, ‘Strange, what train was that? And I didn’t recognize the driver.’ Then we walked on in silence.“
Pär Fabian Lagerkvist (23 mei 1891 – 11 juli 1974)
De Franse dichter en schrijver Jean Markale (eig. Jacques Bertrand) werd geboren in Parijs op 23 mei 1928. Als kind wijdde zijn grootmoeder hem in in de verhalen en plaatselijke legenden , waardoor hij een echte passie ontwikkelde voor de Bretoense cultuur. Hij startte zijn loopbaan als leraar talen in Parijs. Als specialist in de middeleeuwse literatuur leidde hij zijn leerlingen doorheen de verhalen van Chrétien de Troyes en vertelde hij met verve de mysterieverhalen van Brocéliande. Ondertussen bestudeerde hij de Arthurcyclus en specialisserde hij zich mettertijd in de Keltische geschiedenis en letterkunde en verliet tenslotte het onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken over de Keltische beschaving.
Uit: Contes et légendes des pays celtes
„L’existence des Celtes est connue du grand public par l’histoire du roi Arthur, des chevaliers de la table ronde, du mythe du Graal et de l’enchanteur Merlin. Mais la culture et l’influence de la civilisation Celte ont une bien plus grande importance pour notre civilisation. Les peuples Celtes, de race indo-européenne, ont franchi toute l’Europe au premier millénaire avant notre ère, y ont laissé des traces durables, et sont arrivés en Bretagne vers -700 av. JC . Ils nomment la péninsule “Aremorica”, “qui regarde la mer” (l’Armorique). La terre des futurs Bretons est alors recouverte de forêts où vivent des populations autochtones paysannes, que les envahisseurs organisent. Ils apportent avec eux les secrets du fer, la langue qui deviendra la langue gauloise, et une nouvelle religion, le druidisme. Les Druides cherchent à percer les secrets de la nature, connaissent les plantes qui guérissent, l’astrologie, l’importance des rapports entre l’homme et le cosmos. La religion Celte est fondée sur la recherche d’une harmonie entre l’homme et la nature, une philosophie s’adaptant à la réalité, ce qui suppose la recherche de la communion avec la nature et la connaissance de son fonctionnement.“
Jean Markale (23 mei 1928 – 23 november 2008)
De Oostenrijkse schrijver en architect Friedrich Achleitner werd geboren op 23 mei 1930 in Schalchen. Van 1950 tot 1953 studeerde hij in Wenen architectuur. In 1958 gaf hij zijn werk als architect op om zelfstandig schrijver te worden. Naast gedichten in het dialect begon hij, aangemoedigd door Eugen Gomringer konkrete poëzie en montageteksten te schrijven. Als essayist bleef hij ook de moderne architectuur kritisch volgen.
Uit: und oder oder und
„schlachtfeld festgetretener lehm, feuchter sand, mit moos überzogen, kleine pfützen, ordinäre disteln, zigarettenstummel, blechdosen, hundekot. gräben, eingestürzt, zugewachsen. kniehohes gebüsch. gehölz. verdorrtes gras. schrott. rost. der wandernde blick findet keinen halt, keinen anlass, wo anzuhalten. leere, soweit das auge reicht. das große ereignis hat kleine spuren hinterlassen. du siehst nur, was du auf deiner festplatte mitbringst. die orte sind verdunstet. kein dunst von einer vorstellung. dabei handelt es sich nur um vorstellungen. das haben schlachtfelder so an sich.“
Friedrich Achleitner (Schalchen, 23 mei 1930)
De Amerikaanse dichteres en vertaalster Jane Kenyon werd geboren op 23 mei 1947 in Ann Arbor, Michigan. Aan de universiteit van Michigan ontmoette zij de dichter Donald Hall die negentien jaar ouder was. Toch trouwde zij in 1972 met hem. Het paar verhuisde naar Eagle Pond Farm, nabij Wilmot, New Hampshire. Kenyon stierf al op 47-jarige leeftijd aan leukemie. Tijdens haar leven verschenen vier bundels: Constance (1993), Let Evening Come (1990), The Boat of Quiet Hours (1986), en From Room to Room (1978). Zij vertaalde ook gedichten van Anna Achmatova uit het Russisch.
Let Evening Come
Let the light of late afternoon
shine through chinks in the barn, moving
up the bales as the sun moves down.
Let the cricket take up chafing
as a woman takes up her needles
and her yarn. Let evening come.
Let dew collect on the hoe abandoned
in long grass. Let the stars appear
and the moon disclose her silver horn.
Let the fox go back to its sandy den.
Let the wind die down. Let the shed
go black inside. Let evening come.
To the bottle in the ditch, to the scoop
in the oats, to air in the lung
let evening come.
Let it come, as it will, and don’t
be afraid. God does not leave us
comfortless, so let evening come.
Jane Kenyon (23 mei 1947 – 22 april 1995)
De Amerikaanse schrijver en slam poet Jack McCarthy werd geboren op 23 mei 1939 in Massachusetts.Hij begon in de jaren zestig al met het schrijven van gedichten, maar het duurde tot de jaren negentig voordat hij voor een publiek ging optreden. Hij omschrijft zijn stijl van optreden als “stand-up poetry,” of noemt zich zelf een “stand-up poet,”
DRUNKS (Fragment)
for my father, and the people who almost saved his life
We died of pneumonia in furnished rooms
where they found us three days later
when somebody complained about the smell
we died against bridge abutments
and nobody knew if it was suicide
and we probably didn’t know either
except in the sense that it was always suicide
we died in hospitals
our stomachs huge, distended
and there was nothing they could do
we died in cells
never knowing whether we were guilty or not.
We went to priests
they gave us pledges
they told us to pray
they told us to go and sin no more, but go
we tried and we died
we died of overdoses
we died in bed (but usually not the Big Bed)
we died in straitjackets
in the DTs seeing God knows what
creeping skittering slithering
shuffling things
And you know what the worst thing was?
The worst thing was that
nobody ever believed how hard we tried
We went to doctors and they gave us stuff to take
that would make us sick when we drank
on the principle of so crazy, it just might work, I guess
or maybe they just shook their heads
and sent us places like Dropkick Murphy’s
and when we got out we were hooked on paraldehyde
or maybe we lied to the doctors
and they told us not to drink so much
just drink like me
and we tried
and we died
Jack McCarthy (Massachusetts, 23 mei 1939)
De Zwitserse schrijfster Annemarie Schwarzenbach werd geboren op 23 mei 1908 in Zürich. Zij stamde uit een zeer welgestelde familie van industriëlen. Zij was een briljante studente die na haar studie naar Berlijn trok waar zij bevriend raakte met Klaus en Erika Mann. Zij steunde hen politiek en financieel bij hun antifascistische projecten en engageerde zich vanaf 1933 ook in het verzet waardoor zij met haar conservatieve familie in conflict kwam. Samen met de Manns had zij ook haar eerste ervaringen met morfine, waar zij nooit meer van losraakte. Haar reizen brachtern haar de hle wereld rond. Schwarzenbach debuteerde in 1931 met de roman „Freunde um Bernhard“.
Uit: Wir werden es schon zuwege bringen, das Leben. Briefe an Erika und Klaus Mann 1930-1942.
“Schau, ich setze mich ernstlich damit, mit mir also, auseinander. Ich weiß, dass wir dringende Aufgaben haben, die dringenden Einsatz verlangen. Ich verstehe deshalb auch, dass auf Dich, wie sehr erst auf Erika, meine Unruhe so wirken muss, wie früher meine mangelnde Verfügbarkeit, weil ich den Mohnfeldern erlag. Aber halten wir’s doch fest, dass immerhin der Unterschied prinzipiell ist, ob ich krank bin, oder aber ob ich es nicht fertig bringe, meine Art zu schreiben mit den Forderungen des normalen Lebens zu vereinen. Du siehst, den Vorwurf des morbiden Trotzes möchte ich ablehnen.
Annemarie Schwarzenbach (23 mei 1908 – 15 november 1942)