Michel van der Plas, Antjie Krog, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Robert Bridges, Adalbert Stifter, Nick Tosches, Gjergj Fishta, Réstif de la Bretonne

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

 

Groenendaal

Zestien. — Ik liep de poort van Hageveld
uit in de rij. Seminarist. Dat ging
op zondag zo: twee uren welgeteld
de lanen door. Het heette wandeling.

Zo kwam ik voor het eerst in Groenendaal.
Het breedste pad: wat was het op het spoor?
Ze marcheerden zo’n beetje allemaal.
Maar ik keek steeds tussen de bomen door.

Midden juni geloof ik dat het was.
Iemand zwamde over de Ilias.
Maar ’t was of daar, ver weg, een feest begon.
God, dacht ik, als ik daar nu zitten kon,
fosco drinken of zo op dat terras
tussen mooie mevrouwen in de zon.

 

Credo

Moedertje, gij zijt mijn ster, gij flonkert,
gij ligt veilig in de hand van God;
al de klaarheid waar mijn hart naar hunkert
is uw ademtocht, uw wijn, uw brood.

Ik geloof in u, en ik zal zingen
van uw rein bestaan zolang ik leef;
ik vertrouw op u, gij zult mij brengen
waar gij zijt; ik heb u vurig lief.

Ik ben blij vannacht, ik kan wel uren
aan u denken en steeds wordt gij meer:
alles wat gebeuren moet gebeure,
steeds zie ik u beter, zekerder.
Ik zwerf naar u toe, ik zal niet keren:
heilig moedertje, gij zijt mijn ster.

 

Griekse legatie

Het helle wit der oude collonnaden
vergrijsde blijkbaar aan dit breed gebouw,
of komt het, daar de hemel hier zijn blauw
zo rijk niet uitstalt achter de facade?

Terwijl ik wacht tot donkere Hellenen,
Ilias-reciterend en voornaam,
verschijnen in de poort, zie ik door ’t raam
zonder bevreesd te zijn voor de Sirenen.

De mijmering breekt op gewone dingen.
Geen leest Homerus, nergens hoor ik zingen,
alleen staan hier de dorre requisieten
te wijzen wat de tijden overlieten,
dat naast de vele zeer gewone dingen
een reproductie hangt van Aphrodite.

 

 
Michel van der Plas (23 oktober 1927 -21 juli 2013)
Cover biografie

 

De Zuid-Afrikaanse dichteres en schrijfster Antjie Krog werd geboren in Kroonstad op 23 oktober 1952. Zie ook alle tags voor Antjie Krog op dit blog.

 

Visioen van een natie

hoe lang denken we het hier uit te houden?
wij die gestrand zijn tegen dit rijke continent
zonder ooit onloochenbaar in Afrika te landen
wij in huizen in Amerikaans-koloniale stijl
die wij omringen met parken en tuinen
om aan de aanspraak van het landschap te ontsnappen
die op kelims lopen, in Nederlands dialect praten
naar Duitse liederen luisteren en Engelse poëzie lezen
die ’s ochtends eieren met spek eten
onze lijven in westerse mode hijsen
met vakantie over het continent naar het noorden vliegen
om ons in stamlanden te laven aan muziek en kunstgalerijen
en na terugkeer onder het Pruisische schilderij van Domsaitis
uit Fins glas Glenfiddich drinken

waarom ook niet? hier zijn we na drie eeuwen nog niets anders
dan een stukje westers curiosum.

 

Bemind worden door een dichter

vlak bij de Meir loop ik Veerle tegen het lijf
bruin haar scheve baret laarzen jas

hoe gaat het? ze vertrekt haar mondhoek
even maar alsof het er niet toe doet

haalt haar schouders op en knikt we groeten
en lopen ieder een andere kant op

ik kijk nog eens om maar ze is al verdwenen
gewoon tussen de anderen als de anderen

en niemand weet dat zij ooit is besnuffeld
door goddelijke hersenen dat zij gerafeld

van passie uit haar lakens is getuimeld dat
zoveel geilheid in haar holtes is gedroomd

zoveel landschappen tussen haar benen open
gesnorkeld zijn dat elke dag elke kant op kon kantelen

gestuwd werd zij door
een begaafde onder de goden

nu is hij dood ze heeft hem tot het einde toe bijgestaan
en loopt gewoon als gewoon mens tussen anderen

 

 
Antjie Krog (Kroonstad, 23 oktober 1952)

 

De Albanees-Amerikaanse schrijfster en actrice Masiela Lusha werd geboren op 23 oktober 1985 in Tirana. Zie ook alle tags voor Masiela Lusha op dit blog.

 

Roma I

Roma,
I never visited you before this.
I have dreamt of you, but in my dreams
I never touched you- not as I touch you now.
Today, I have seen your shells of stained colors
Sparkle and twist by light,
Staining the pews and ivory giants
The brilliant shades of your faith.
I stepped and stumbled on white-faced stones,
And secretly pressed my pink palm on your cold marble,
In natural rainbow values.
So bright, vast walls were designed
And painted just with your stones.
Azure, pink, caramel, and emerald dreams of nature.
All marble, all fantastic.

Today you welcomed me into your altars and cathedrals,
You presented me to your martyrs, who told me their story
In their carved gestures and carved books.
So cherished are their teachings-
These treasures of marble
Pages are chiseled into their ivory hands.
‘Ars Longa, Vita Brevis’

I searched the details of their feet I could not reach
And further walked this hall of colossal saints and apostles,
Equally high. They were not meant to be touched
By these mortal hands. They had endured too much.

Today, your temples, worn as patches of identity,
Stand as primitive and earthly as carved mountains
Quietly regning over your dwelling fellow hearts
After two thousand years; narrating a story of sensual art
As ancient as it is modern. So modern,
We visit your faith, to learn- and return, to learn more.

History will always mother and lead a civilization,
but you will always be the mother of history, for on your bruised
Hand sprawls two parallel cities, one
Mastering the untouched golden and marble
Statues of time, virtue and blood,
The other, a modern stage for comfort play.

Roma, on your creased palm of seven hills
Lies a world as unmarred as the virtuous talent
of speech, grace, and mortal art found in your sons
And daughters; your children we call eternal masters.

 


Masiela Lusha (Tirana, 23 oktober 1985)

 

De Amerikaanse schrijver Augusten Xon Burroughs werd geboren op 23 oktober 1965 in Pittsburgh, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Augusten Burroughs op dit blog.

Uit: Possible Side Effects

“But my grandmother spent every minute with me. And I adored her.
Carolyn was blond and wore minks. She had gigantic jade and diamond rings on nearly every finger. And a gold charm bracelet that made a soft tinkle sound when she waved her hands in the air. At night, she slipped into a nightgown with fur trim along the neck and at the hem. And even her slippers had high heels. I thought she was beautiful, like a movie star.
Only when she leaned in very close to me and I saw through her thick pancake makeup to the deep lines beneath did I become slightly alarmed. Old people had always scared me a little. And while my grandmother certainly wasn’t old from a distance, she seemed brittle when you looked at her very closely. Sometimes when she kissed me on the forehead at night, I flinched, worried a piece of her might chip off and stick to me.
The summer I turned seven the tooth on my upper left side became loose. And I spent the afternoon worrying it with my finger.
“Honey, just let that tooth come out all on its own accord. Don’t force it before it’s ready,” my grandmother said.
“But Carolyn, it’s almost ready. It’s just about to come out.” “Well, sweetie. Just let it be. It’ll come out. And then do you know what to do?” she asked.
We were sitting on iron garden chairs in her glass sunroom. I was watching television and Carolyn was paging through a mailorder catalogue, licking her fingers and then dog-earring the corners of certain pages.
“Do when?” I said.
“Do you know what to do when your tooth falls out?” she asked, smiling at me.
I didn’t understand what she was asking me. Was there something I had to do?
“Call the police?” I guessed.
She laughed in her gentle, though somewhat mischievous way.
“No, you don’t call the police, silly. Don’t you know about the Tooth Fairy?”
“The what?”
“Honey,” she said, now concerned. She placed her catalogue on her lap and leaned forward. “The Tooth Fairy? You know about the Tooth Fairy. How could you not? You’re seven years old. Surely, you know about the Tooth Fairy.”

 


Augusten Burroughs (Pittsburgh, 23 oktober 1965)

 

De Engelse dichter, toneel- en prozaschrijver Robert Seymour Bridges werd geboren in Walmer, Kent, op 23 oktober 1844. Zie ook alle tags voor Robert Bridges op dit blog.

 

Elegy

I have lov’d flowers that fade,
Within whose magic tents
Rich hues have marriage made
With sweet unmemoried scents:
A honeymoon delight,—
A joy of love at sight,
That ages in an hour:—
My song be like a flower!

I have lov’d airs that die
Before their charm is writ
Along a liquid sky
Trembling to welcome it.
Notes, that with pulse of fire
Proclaim the spirit ’s desire,
Then die, and are nowhere:—
My song be like an air!

Die, song, die like a breath,
And wither as a bloom:
Fear not a flowery death,
Dread not an airy tomb!
Fly with delight, fly hence!
‘T was thine love’s tender sense
To feast; now on thy bier
Beauty shall shed a tear.

 

To Catullus

Would that you were alive today, Catullus!
Truth ’tis, there is a filthy skunk amongst us,
A rank musk-idiot, the filthiest skunk,
Of no least sorry use on earth, but only
Fit in fancy to justify the outlay
Of your most horrible vocabulary.

My Muse, all innocent as Eve in Eden,
Would yet wear any skins of old pollution
Rather than celebrate the name detested.
Ev’n now might he rejoice at our attention,
Guess’d he this little ode were aiming at him.

O! were you but alive again, Catullus!

For see, not one among the bards of our time
With their flimsy tackle was out to strike him;
Not those two pretty Laureates of England,
Not Alfred Tennyson nor Alfred Austin.

 


Robert Bridges (23 oktober 1844 – 21 april 1930)
Cover biografie

 

De Oostenrijkse schrijver Adalbert Stifter werd geboren in Oberplan op 23 oktober 1805. Zie ook alle tags voor Adalbert Stifter dit blog.

Uit: Der Nachsommer

“Dies hörte endlich auf, anfänglich weil der Vater älter wurde und die Mutter, die er sehr verehrte, nicht mehr leicht entbehren konnte; später aber aus dem Grunde, weil es ihm gelungen war, in der Vorstadt ein Haus mit einem Garten zu erwerben, wo wir freie Luft genießen, uns bewegen und gleichsam das ganze Jahr hindurch auf dem Lande wohnen konnten.
Die Erwerbung des Vorstadthauses war eine große Freude. Es wurde nun von dem alten, finstern Stadthause in das freundliche und geräumige der Vorstadt gezogen. Der Vater hatte es vorher im allgemeinen zusammen richten lassen, und selbst, da wir schon darin wohnten, waren noch immer in verschiedenen Räumen desselben Handwerksleute beschäftigt. Das Haus war nur für unsere Familie bestimmt. Es wohnten nur noch unsere Handlungsdiener in demselben und gleichsam als Pförtner und Gärtner ein ältlicher Mann mit seiner Frau und seiner Tochter.
In diesem Hause richtete sich der Vater ein viel größeres Zimmer zum Bücherzimmer ein, als er in der Stadtwohnung gehabt hatte, auch bestimmte er ein eigenes Zimmer zum Bilderzimmer; denn in der Stadt mußten die Bilder wegen Mangels an Raum in verschiedenen Zimmern zerstreut sein. Die Wände dieses neuen Bilderzimmers wurden mit dunkelrotbraunen Tapeten überzogen, von denen sich die Goldrahmen sehr schön abhoben. Der Fußboden war mit einem mattfarbigen Teppiche belegt, damit er die Farben der Bilder nicht beirre. Der Vater hatte sich eine Staffelei aus braunem Holze machen lassen, und diese stand in dem Zimmer, damit man bald das eine, bald das andere Bild darauf stellen und es genau in dem rechten Lichte betrachten konnte.
Für die alten geschnitzten und eingelegten Geräte wurde auch ein eigenes Zimmer hergerichtet. Der Vater hatte einmal aus dem Gebirge eine Zimmerdecke mitgebracht, welche aus Lindenholz und aus dem Holze der Zirbelkiefer geschnitzt war. Diese Decke ließ er zusammen legen und ließ sie mit einigen Zutaten versehen, die man nicht merkte, so daß sie als Decke in dieses Zimmer paßte. Das freute uns Kinder sehr, und wir saßen nun doppelt gerne in dem alten Zimmer, wenn uns an Abenden der Vater und die Mutter dahin führten, und arbeiteten dort etwas, und ließen uns von den Zeiten erzählen, in denen solche Sachen gemacht worden sind.”

 

 
Adalbert Stifter (23 oktober 1805 – 28 januari 1868)
Cover

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en journalist Nick Tosches werd geboren op 23 oktober 1949 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor Nick Tosches op dit blog.

Uit: Under Tiberius

“He nodded with a slight smile, as though sensing what I had surmised, and affirming it. “No one knows all that is here. Some of them are three or four thousand years old, maybe older.” He paused, then slowed his pace as we proceeded. “The even older writings, the clay tablets, are in a vault in a room that diverges from the start of this passage. Back there. We passed it a while ago. Some of these scrolls may be as old as some of those tablets. No one knows. That’s the trouble with this place. There has never been a complete and serious inventory of what is here.”
The passage of leather-cased scrolls led to a wider passage. He called this the place of books before paper. Piles and piles of the earliest codices: sheets rather than scrolls of papyrus or parchment, bound together between wooden covers. Most of these were from about two thousand years ago, among the oldest codices to have survived.
“Look at this,” he said. “The first books. Heaped and strewn like trash in the basement.” He mumbled something about ratti—rats, something about uno caseggiato bassifondo—a slum tenement; then he shook his head. “They say that Pius VIII sent his servants down here to fetch kindling to keep his fireplaces roaring in winter.”
Looking at this mess, he turned still as stone, as if he had been looking at it all his life. I picked up a codex. There was very little wood left of its original covers. The dust of the ages seemed to be the only solvent holding it together. The old man did not mind that I had raised it in my hands. I very carefully opened it, turned its friable, torn leaves. My fingers were filthy with its dirt. I slowly, gently turned a few pages, looking at what remained of the faded ink on those pages. It was written in Latin, in an elegant hand. I tried to make out the words, tried to make sense of them.
The elderly priest joined me in looking at the page. “Good parchment. Good atrament: looks like cuttle-fish, the best the Romans had. And the hand-writing: adept. A bit shaky, but adept. No cheap job, this one.”
He placed his own fingers to the pages, and, while I continued to hold the codex, removed my free fingers from the pages and let his take their place. He was reading the Latin far more ably and with far more alacrity than I had managed, and he pronounced the words in a whisper as he read.
“Tristissimus hominum,” he whispered. He repeated the phrase, no longer in a distracted whisper: “Tristissimus hominem. ‘The gloomiest of men,’” he translated. He seemed stunned. “This is a book about Tiberius,” he said. “By someone who knew him. Knew him.”

 


Nick Tosches (Newark, 23 oktober 1949)

 

De Albanese dichter, vertaler en pater Franciscaan Gjergj Fishta werd geboren op 23 oktober 1871 in Fishta të Zadrimes. Zie ook alle tags voor Gjergj Fishta op dit blog.

 

THE HIGHLAND LUTE (fragment)

Nor did he show shame or sorrow
That he’d caused the two such bloodshed,
Both Albania and Montenegro.
Moscow gave him heart and courage!
In Petrograd the Tsar of Russia
Took an oath before his people,
To be heard by young and old there
Not to celebrate a Christmas,
Not to take part as godfather
In baptisms or in weddings,
Not to wash or comb his hair more,
Not to take part in assemblies,
Ere he’d entered into Stamboul,
Ere he’d made himself the sultan,
Ruler over land and water,
Cut off all of Europe’s trade routes,
Banning all their sales and buying,
Letting no one start a trade up,
Holding Europe in his power.
Should she even seize a breadcrumb,
She would end up in his clutches,
Captive in his bloodstained clutches,
Which were deft at theft and stealing!
But the sly old fox was clever,
Cheater in both words and letters,
One whose falseness knew no equal,
He knew well what lay before him,
No light task to enter Stamboul,
No light task subjecting Turkey
Without his own neck in peril.

 


Gjergj Fishta ( 23 oktober 1871 – 30 december 1940)

 

De Franse schrijver Nicolas Edmonde Restif de La Bretonne werd geboren op 23 oktober 1734 in Sacy bij Auxerre. Zie ook alle tags voor Réstif de la Bretonne op mijn blog.

Uit: Les Nuits de Paris

Le coin des Grands-Degrés

Je dénonce au gouvernement non pas un homme, ni même un forfait, mais une maison qui blesse le droit public et par là plus criminelle (matériellement) que l’assassin Cartouche et que tous les scélérats qui ont infesté la capitale… Cette maison est située en face de la rue de la Bûcherie, qu’elle borne. C’est un des passages les plus fréquentés de Paris, surtout pour le bois et le vin. Cette maison oblige les voitures et les gens de pied de tourner deux fois de suite à angle droit, en moins de trente pas, à l’issue d’un abreuvoir, destiné aux chevaux d’un vaste quartier et aux bœufs de quarante à cinquante boucheries ; ce qui rend ce passage le plus dangereux de la capitale. La position de cette maison cause tous les jours des accidents ; elle occasionne des frayeurs mortelles aux femmes, qui tombent à l’improviste entre les cornes des bœufs ou sous les pieds des chevaux. Les enfants, les vieillards, les hommes même les plus alertes et les plus ingambes se trouvent pris au double détour et sont aplatis contre le mur par une roue qui tourne trop court. Il n’est rien de plus urgent que d’abattre cette maison qui est un piège tendu aux citoyens par un mauvais génie. Elle périclitait, il y a quelque temps, et le propriétaire l’a restaurée : il l’a munie de grosses bornes, qui rétrécissent encore le passage et augmentent le danger pour les piétons. Il aurait été puni dans Athènes.
Je sortis à cinq heures. En débouchant la rue des Grands-Degrés, j’aperçus un cocher de fiacre ivre, qui dirigeait sa voiture droit sur une laitière du soir, abritée sous une porte condamnée de la maison en face, qui courbe le passage. Je m’écriai, en me jetant à la tête des chevaux, dont je ralentis la course : ce qui donna à la laitière le temps de se jeter à l’écart.”

 

 
Réstif de la Bretonne (23 oktober 1734 – 3 februari 1806)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e oktober ook mijn blog van 23 oktober 2017.

Michel van der Plas, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Robert Bridges, Adalbert Stifter, Nick Tosches, Rodja Weigand, Gjergj Fishta, Restif de la Bretonne

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

 

Bezoekje

Al is het wel wat lang geleden
dat ‘k op een doordeweekse dag
hier neergeknield heb en gebeden,
toch weet ik, Heer, gij zijt tevreden
met mijn doorgaans gevolgd gedrag.

Ik heb geen kwaad op mijn geweten,
want ‘k bleef mijn man in kuisheid trouw;
en had ik Vrijdags vlees gegeten
of de collecte weer vergeten,
dan had ik steeds oprecht berouw.

Ik ben niet als dat mens van Poole,
dat weet u: ik deed Kees en Jeanne
op goede katholieke scholen
en van jongsaf heb ‘k ze bevolen
om Zondags naar de mis te gaan.

Ik mag u rustig alles vragen;
dat heeft de kapelaan gezegd,
toen ’t na de Quatertemperdagen
de derde roep was van Jan Hagen
met dat mooi nummer van Van Echt.

Ik bid u, Heer, voor Zuid-Korea,
dat het niet overslaat naar hier,
en dan, voor Zondag als ‘k met Thea,
de zuster van mijn man, naar zee ga
om prachtig weer en veel plezier.

Verhoed toch dat u ook de Russen
de atoombom produceren laat,
en u moet ook dat kind eens sussen
van de overkant, dat ’s nachts steeds tussen
half drie en drie zo schreeuwen gaat.

Berisp ook eindelijk eens mijn zwager,
die fout was, om zijn grote mond,
en help me onthouden dat ‘k de slager
straks nog moet bellen om een mager
kalfslapje van een hallef pond.

Ik bid u voor de negerkindren,
die nog niet weten wie gij zijt,
maar als ze ooit de Shell gaan hindren
moet gij hun aantal maar vermindren,
O Heer, in uw voorzienigheid.

Bescherm ons kleine, dappre landje,
vooral de Roomse minderheid,
en geef Verheul, dat protestantje,
nu eindlijk eens een ernstig standje
als hij mijn man zijn zaak vermijdt.

En houd, wanneer de Russen komen,
vooral toch Hoogstraat 6 in ’t oog,
want gij zijt altijd met de vromen
die vredig van de hemel dromen
en naarstig streven naar omhoog.

En laat Kees slagen voor ’t examen,
en geef Jeanne’s jongen beter werk,
en houd ons allemaal lang samen,
tot later in de hemel, amen.

Wat doet die Dijkstra in de kerk?

 

 
Michel van der Plas (23 oktober 1927 -21 juli 2013)
Hier links in gesprek met Godfried Bomans in 1969

Lees verder “Michel van der Plas, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Robert Bridges, Adalbert Stifter, Nick Tosches, Rodja Weigand, Gjergj Fishta, Restif de la Bretonne”

Michel van der Plas, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Robert Bridges, Adalbert Stifter, Nick Tosches, Rodja Weigand, Gjergj Fishta, Restif de la Bretonne

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

 

Aan een experimenteel dichter

Geen rotterdam dan amsterdam
geen moeder man dan vader
jouw rok is boter dan de ham
mijn hemd is altijd nader

al jart je met je vrienden bil
al jas je met hen klaver
en speel je liever haaf dan spil,
schmidt is toch altijd haver

jij bent veel zeker dan ikzelf
en toch leef ik veel sober
jij droomt dat je eylders drinkt ik delf
het spit onder de ober.

 

En soms wil zij opnieuw het meisje wezen

En soms wil zij opnieuw het meisje wezen
waarvan zij in haar oude dagboek leest:
dat bloemen water gaf en plots bedeesd
begreep waarom die voor het najaar vrezen
dat zondagmiddags voor het raam ging lezen
en dat naar vruchten reikte, appels ’t meest,
en dat, voor prinsen lang gereed geweest,
van duizend wensen nooit was te genezen.

Het boek glijdt dichtgevallen in haar schoot.
Zij is zover gezworven in die dingen
mag weer drie wensen doen voor ’t avondrood
en, blozend, zachtjes bij de vleugel zingen.
Zij wordt niet wakker voor het avondbrood
hoewel de gangklok luide aan blijft dringen.

 

Tussen de kinderen die het strand langsrennen

Tussen de kinderen die het strand langsrennen
en schreeuwend spelen en een grote vlag
meedragen, moet ik weer één kind herkennen
aan zijn droomogen, aan zijn stille lach:
de jongen die ik nooit meer zal ontwennen,
die leefde op een anders lichte dag
dan deze, en die, vluchtend voor de stemmen,
verwonderd naar het spel der golven zag.

Hij staat er nog tussen zijn speelgenoten,
zij roepen hem, maar peinzend blijft hij staren
naar verre zeilen van de verre boten.
Als ik hem aan wil spreken over jaren,
die ondanks nog zijn beeld bewaren,
is hij reeds heen. – Ik heb hem zelf verstoten      

 

 
Michel van der Plas (23 oktober 1927 -21 juli 2013)

Lees verder “Michel van der Plas, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Robert Bridges, Adalbert Stifter, Nick Tosches, Rodja Weigand, Gjergj Fishta, Restif de la Bretonne”

Robert Bridges, Adalbert Stifter, Rodja Weigand, Gjergj Fishta, Restif de la Bretonne

De Engelse dichter, toneel- en prozaschrijver Robert Seymour Bridges werd geboren in Walmer, Kent, op 23 oktober 1844. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2009 en ook mijn blog van 23 oktober 2010

 

Nightingales

Beautiful must be the mountains whence ye come,
And bright in the fruitful valleys the streams, wherefrom
Ye learn your song:
Where are those starry woods? O might I wander there,
Among the flowers, which in that heavenly air
Bloom the year long!

Nay, barren are those mountains and spent the streams:
Our song is the voice of desire, that haunts our dreams,
A throe of the heart,
Whose pining visions dim, forbidden hopes profound,
No dying cadence nor long sigh can sound,
For all our art.

Alone, aloud in the raptured ear of men
We pour our dark nocturnal secret; and then,
As night is withdrawn
From these sweet-springing meads and bursting boughs of May,
Dream, while the innumerable choir of day
Welcome the dawn

 

Robert Bridges (23 oktober 1844 – 21 april 1930)

Lees verder “Robert Bridges, Adalbert Stifter, Rodja Weigand, Gjergj Fishta, Restif de la Bretonne”

Michel van der Plas, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Nick Tosches, Rodja Weigand, Robert Bridges, Adalbert Stifter, Gjergj Fishta, Réstif de la Bretonne

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2006 en ook mijn blog van 23 oktober 2007 en ook mijn blog van 23 oktober 2008 en ook mijn blog van 23 oktober 2009.

Uit Warschau

Het kerkhof van een getto. Stenen. Stenen.
Gezichten die niet zeggen wat ze menen.

Hangende handen. Lusteloze voeten.
Ze waden door een eeuwig puin. Ze moeten.

Maar op een zolderkamer gaan ze leven.
Vertellen. Menselijk bewegen. Even.

Ze worden vogels, fladderen en wiegen.
Tot aan ’t plafond. Dan weifelen ze. Liegen.

Schrompelen samen, vallen en verkillen.
Lichamen die niet leven wat ze willen.

 

Regentesselaan

Wat heeft ons op die morgen toch wel mogen
doen lopen langs de Regentesselaan,
waar ons de blaren om de oren vlogen?
Waar kwamen we in ’s hemelsnaam vandaan?

Hoe dan ook, er kwam een mannetje aan
waardoor je blik opeens werd aangezogen,
een en al zwarte hoed en zwarte ogen,
voorzichtig schuifelend, – en jij bleef staan.

Kloos, zei je, toen hij bij het hoekje kwam –
een hoopje mens, maar toch een zo geachte,
dat je, eerbiedig, op een afstand, wachtte,
en, ongezien door hem, je hoed afnam.
Daar ging een god in ’t diepst van zijn gedachten
naar P. van Haasdrecht voor een half ons ham.

vanderplas

 Michel van der Plas (Den Haag, 23 oktober 1927)

 

De Albanees-Amerikaanse schrijfster en actrice Masiela Lusha werd geboren op 23 oktober 1985 in Tirana. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2008 en ook mijn blog van 23 oktober 2009.

Vienna

Vienna’s yellow palace rests above a cloud
Of chilled Hungarian lights,
But the gardens are still red and violet
And the three rocks still carry my wishes
From springtides before.
The snow still shines like a field
Of angel satin dressing history.

The garden maze of frosted Sylvester
Chills my worries solid
So that I may break myself
Apart and away and twirl
Like easy snow, my joy,
Clear above the rounded hills.

This Vienna! My love letter
To her time will ride the
Syllables of drawn memories
Into fields and museums,
Cathedrals and music and smiles,
Swans dressed as ballerinas.

My Vienna, my youth
Of clouded breaths, and mittens
And Weinnachtsmann the jolly German giant
Offering chocolate upon chocolate on Christmas Eve.
The mornings after, my golden schnitzels
And toasted chestnuts and steaming punch and walks
Through Stephansplatz.

Her Sunday bells call forth an art
Of celebrated Strauss and violins
And tall maestros
(Lean measures of physical music)
All giants, all play in my heart.
I cradle the dream in my ear.

This beauty I posses with time
Calls through me like a river
Glabrous in all its long glory,
Raising swans and lilies over the shore
And I let the river—a network
Of Europe
Work and flow through the values
Of my memory and pride
And with one frothy sigh,
I let the blue Danube
Finally escape my eyes.

lusha

Masiela Lusha (Tirana, 23 oktober 1985)

 

De Amerikaanse schrijver Augusten Xon Burroughs werd geboren op 23 oktober 1965 in Pittsburgh, Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2008 en ook mijn blog van 23 oktober 2009.

Uit: A Wolf at the Table. A Memoir of My Father

“Sitting in my high chair, I held a saltine cracker up to my eye and peered through one of the tiny holes, astonished that I could see so much through such a small opening. Everything on the other side of the kitchen seemed nearer when viewed through this little window.

The cracker was huge, larger than my hand. And through this pinprick hole I could see the world.

I brought the cracker to my lips, nibbled off the corners, and mashed the rest into a dry, salty dust. I clapped, enchanted.

The hem of my mother’s skirt. A wicker lantern that hangs from the ceiling, painting the walls with sliding, breathing shadows. A wooden spoon and the hollow knock as it strikes the interior of a simmering pot. My high chair’s cool metal tray and the backs of my legs stuck to the seat. My mother twisting the telephone cord around her fingers, my mouth on the cord, the deeply satisfying sensation of biting the tight, springy loops.

I was one and a half years old.

These fragments are all that remain of my early childhood. There are no words, just sounds: my mother’s breathy humming in my ear, her voice the most familiar thing to me, more known than my own hand. My hand still surprises me at all times; the lines and creases, the way the webbing between my fingers glows red if I hold up my hand to block the sun. My mother’s voice is my home and when I am surrounded by her sounds, I sleep.

The thickly slippery feel of my bottle’s rubber nipple inside my mouth. The shocking, sudden emptiness that fills me when it’s pulled away.

My first whole memory is this: I am on the floor. I am in a room. High above me is my crib, my homebox, my goodcage, but it’s up, up, up. High in the air, resting upon stilts. There is a door with a knob like a faceted glass jewel. I have never touched it but I reach for it every time I am lifted.

Above my head is a fist of brightness that stings my eyes. The brightness hangs from a black line.“

Burroughs

Augusten Burroughs (Pittsburgh, 23 oktober 1965)

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en journalist Nick Tosches werd geboren in 1949 in Newark, New Jersey. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2008 en ook mijn blog van 23 oktober 2009.

Uit: The Nick Tosches Reader

„I was eighteen or nineteen years old, working days at the Lovable Underwear Company, when I came to know the poet Ed Sanders. Ed, who twenty years later would win an American Book Award for his poetry, was then the ringleader of the notorious band The Fugs, and he also ran the Peace Eye bookstore, which at that time was on Avenue A.

    Ed had a degree in classical languages, and could read fluently in their own Greek and Latin those ancient poets that I could only understand through the gauze of translation. I had tried to teach myself Greek from the two volumes of A Reading Course in Homeric Greek that I had robbed from a divinity student a few years before, and I had taken Latin in high school; but it was beyond me to truly delve the beauties and powers of the poetry of those tongues, as Ed could. He had even studied Egyptian hieroglyphics.

    We shared, he in his erudite way and I in my unlettered fashion, a love for those ancient fragments that were the wisps of the source, the wisps of origin, the wisps of the first and truest expression of all that since had been said. And we both had dirty minds, given as much to the gutter as to the gods.

    The Lower East Side was a different place back then. It was still a neighborhood. East Thirteenth Street was still known as the Street of Silence, a name I would bestow on another Mafia stronghold, Sullivan Street, in my novel Cut Numbers. The joints were still joints. We drank a lot in those joints.

    Ed was a great guy. He was about ten years older than I, and was the first real poet to whom I showed my poetry. “Hell, man,” he told me, “you’re a fucking poet.” As I doubt he ever realized he was my first mentor, so I doubt he ever realized what a shove forward, what a turning point, this was for me.

    That poem, which bore the title “Still/Life,” and which I later invoked in my novel Trinities, is long gone. Fragments of it follow.“

 tosches

Nick Tosches (Newark, 23 oktober 1949)

 

De Duitse dichter, schrijver en uitgever Rodja Weigand werd geboren op 23 oktober 1945 in München. Hij werd opgeleid tot betonbouwer en schrijft sinds 1963 poëzie en proza. Hij is ook de uitgever van het Landsberger Lesebuch en van dichtbundels van Paul Eluard, Jannis Ritsos, Franziska Sellwig, Elfriede Jelinek, Giorgos Seferis, Keorapetse Kgositsile, Rubén Darío, Nelly Sachs, Walt Whitman, Ernest Hemingway en Rafael Alberti. Rodja Weigand woont in Schwifting.

Schockgefroren

trakl öffnet den raum
glas zerbricht zwischen
den schenkeln der schwester

der voyeur unter der treppe
mit brennenden augen

die herberge
eine wohnstatt
aus klebrigem sekret

und dann
kam frost

 weigand

Rodja Weigand (München, 23 oktober 1945)
München (Geen portret beschikbaar)

 

De Engelse dichter, toneel- en prozaschrijver Robert Seymour Bridges werd geboren in Walmer, Kent, op 23 oktober 1844. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2009.

My Delight and Thy Delight

My delight and thy delight
Walking, like two angels white,
In the gardens of the night:

My desire and thy desire
Twining to a tongue of fire,
Leaping live, and laughing higher:

Thro’ the everlasting strife
In the mystery of life.

Love, from whom the world begun,
Hath the secret of the sun.

Love can tell, and love alone,
Whence the million stars were strewn,
Why each atom knows its own,
How, in spite of woe and death,
Gay is life, and sweet is breath:

This he taught us, this we knew,
Happy in his science true,
Hand in hand as we stood
‘Neath the shadows of the wood,
Heart to heart as we lay
In the dawning of the day.

 

North Wind in October

In the golden glade the chestnuts are fallen all;
From the sered boughs of the oak the acorns fall:
The beech scatters her ruddy fire;
The lime hath stripped to the cold,
And standeth naked above her yellow attire:
The larch thinneth her spire
To lay the ways of the wood with cloth of gold.

Out of the golden-green and white Of the brake the fir-trees stand upright
In the forest of flame, and wave aloft
To the blue of heaven their blue-green tuftings soft.

But swiftly in shuddering gloom the splendours fail,
As the harrying North-wind beareth
A cloud of skirmishing hail
The grieved woodland to smite:
In a hurricane through the trees he teareth,
Raking the boughs and the leaves rending,
And whistleth to the descending
Blows of his icy flail.
Gold and snow he mixeth in spite,
And whirleth afar; as away on his winnowing flight
He passeth, and all again for ahile is bright.

bridges

Robert Bridges (23 oktober 1844 – 21 april 1930)

 

De Oostenrijkse schrijver Adalbert Stifter werd geboren in Oberplan op 23 oktober 1805. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2006 en ook mijn blog van 23 oktober 2007 en ook mijn blog van 23 oktober 2008 en ook mijn blog van 23 oktober 2009.

Uit: Mein Leben

„Es ist das kleinste Sandkörnchen ein Wunder, das wir nicht ergründen können. Daß es ist, daß seine Teile zusammenhängen, daß sie getrennt werden können, daß sie wieder Körner sind, daß die Teilung fortgesetzt werden kann, und wie weit, wird uns hienieden immer ein Geheimnis bleiben. Nur weniges, was unserem Sinne von ihm kund wird, und weniges, was in seiner Wechselwirkung mit anderen Dingen zu unserer Wahrnehmung gelangt, ist unser Eigentum, das andere ruht in Gott. Die großen Körper, davon es getrennt worden ist und die den Außenbau unserer Erde bilden, sind uns in ihrer Eigenheit unbekannt wie das Sandkörnchen.

Sie sind, und wir sagen manches von ihnen aus, das auf dem Pfade unserer Wahrnehmungskräfte zu uns hereinkömmt.

Und dann sind die Planeten, die wie unsere Erde als andere Erden in dem ungeheuren Raume schweben, der uns zunächst an uns durch sie geoffenbart wird. Dann sind weiter außer ihnen die Fixsterne, die in dem noch viel größeren Raume, den sie darstellen, bestehen, und deren Größe sowie die Größe des Raumes wir durch Zahlen ausdrücken, aber in unserem Vorstellungsvermögen nicht fassen können. Dann geht, wie unsere Fernröhre zeigen, der körpererfüllte Raum fort und fort. Wir nennen das alles die Welt und heißen sie das größte Wunder. Aber auf den Dingen der Welt ist ein noch größeres Wunder, das Leben. Wir stehen vor dem Abgrund dieses Rätsels in Staunen und Ohnmacht. Das Leben berührt uns so innig und hold, daß uns alles, darin wir es zu entdecken vermögen, verwandt, und alles, darin wir es nicht sehen können, fremd ist, daß wir seine Zeichen in Moosen, Kräutern, Bäumen, Tieren liebreich verfolgen, daß wir sie in der Geschichte des menschlichen Geschlechts und in den Darstellungen einzelner Menschen begierig in uns aufnehmen, daß wir Leben in unseren Künsten dichten und daß wir uns selber ohne Leben gar nicht zu denken vermögen.

stifter

Adalbert Stifter (23 oktober 1805 – 28 januari 1868)
Standbeeld in Linz

 

De Albanese dichter, vertaler en pater Franciscaan Gjergj Fishta werd geboren op 23 oktober 1871 in Fishta të Zadrimes. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2008.

THE HIGHLAND LUTE (fragment)

Never with the Turks agreeing
Never out of sight their rifles.
They waged war on them, were slaughtered,
Just as if with shkjas in battle.
Therefore, when the Turkish ora
Started to lose power, weaken,
When her drive began to crumble,
Russia day by day beset her
And the tribesmen of the Balkans
Began to flee the sultan’s power,
Did the Albanians start to ponder
How to free their native country
From the Turkish yoke and make it
As when ruled by Castriota,
When Albanians lived in freedom,
Did not bow or show submission,
To a foreign king or sultan,
Did not pay them tithes and taxes.
And Albania’s banner fluttered
Like the wings of all God’s angels,
Like the bolts of lightning flashing,
Waving high upon their homeland.
But the Prince of Montenegro,
Prince Nikolla the foolhardy,
Yes, foolhardy, but a nuisance,
Gathered weapons, gathered soldiers
To attack and take Albania,
To subdue the plains and mountains
Down the length of the Drin river,
Right down to Rozafat’s fortress,
There to plant his trobojnica
Place on Shkodra his kapica
Make it part of Montenegro,
Leave a bloodbath there behind him.
Sat the Turk there in a stupor,
Teardrops from his eyes did tumble,
For the shkjas he could not counter
Now that Moscow had surrounded
Stamboul and besieged the city.

fishta

Gjergj Fishta ( 23 oktober 1871 – 30 december 1940)

 

De Franse schrijver Nicolas Edmonde Restif de La Bretonne werd geboren op 23 oktober 1734 in Sacy bij Auxerre. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2008.

Uit: L’anti-Justine

„Et ils le mirent sur la brune Rosemauve, bien écartée, et Conette dirigea le vit. Cette fille ,la plus chaude des garces si Mme Vitnègre ne l’eut pas surpassée, engloutit le vit en trois coups de cul sans intervalle. Cordaboyau déchargea en hurlant de volupté, Rosemauve l’étreignant avec une délicieuse fureur.
Cependant, ce je que voyais m’avait roidi, et j’enfonçait dans le con humide de ma déesse qui, suffisamment limée, déchargea deux foix avant que je l’humectasse de mon foutre paternel. Elle gigotait, criotait, soupirotait. Hâ ! s’écria Traitdamour, vous êtes le dieu de son con, cher Maître ! il se fond en jus d’amour quand vous le perforez ! Voyez comme elle en donne, l’adorable enfant !… Allons, céleste trémousse, trémousse ! Fous, divine garce ! décharge…
Ce fut ensuite le tour de Brisemotte. Conette, pommadée, fut étendue sur le foutoir. Il enconna ma fille. La grosseur du vit et sa roideur lui arrachait de sourds gémissements. Elle travaillait de toutes ses forces, mais le terrible engin avait encore plus de trois pouces pour toucher le fond. Tout à coup, nous nous apercevons que le perfide Brisemotte veut inonder d’un torrent de sperme le conin qu’il martyrise. Nous ne pouvions l’enlever et l’arracher, son vit lapait comme celui d’un gros dogue dans la vulve enflammée d’une grande levrette. En ce péril, nous implorâmes, Traitdamour et moi, la pudeur de Conquette. L’adorable fouteuse, fidèle à nos vits, donna un coup de cul derrière et se déconna. Traitdamour plongea rapidement son braquemart en furie dans le con béant.
Brisemotte, enragé, se jeta sur Rosemauve, qui ne s’y attendait pas, et la foutit en levrette avec tant de brutalité qu’il la fit crier autant de douleur que de plaisir.“

 bretonne

Réstif de la Bretonne (23 oktober 1734 – 3 februari 1806)

Masiela Lusha, Michel van der Plas, Augusten Burroughs, Nick Tosches, Robert Bridges, Adalbert Stifter, Gjergj Fishta, Réstif de la Bretonne

De Albanees-Amerikaanse schrijfster en actrice Masiela Lusha werd geboren op 23 oktober 1985 in Tirana. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2008.

I Cannot Sleep

 

I cannot sleep. I cannot sleep!

And so my mind hangs

On the window pane

And catches the paler winter night

And all her forgotten stars

Lost and constant. But lost.

 

& so I hang my musings

Over my head—a dream catcher,

A braided work of skill— decorated

With blue imagery & lazy pearls.

 

I cannot sleep. I cannot sleep!

Outside, a world… a world!

A gleaming bed of stars—

And all her lighter down

Crowning my window’s pane bright!

A sheet of stars! A mirror here on Earth.

All fate and cosmos…

Busy and bound!

 

See? I will not sleep

Until I tie their values

On a page, and catch

Their world in a sigh—

Until I master and tame

The spirit of their flight…

And pull their mask of chill aside.

 

I cannot sleep. I cannot breathe!

I cannot steer these story wings!

 

I tug apart my knotted musing

And all her polished luck…

And release the cosmo
s from my grip.

(Earthly and Divine)

I unhook the silver night from my thoughts,

And unbraid the daedal wind.

 

Beneath a setting dust of patience,

Hushed and light,

I fall asleep with all my peace.

 

lusha

Masiela Lusha (Tirana, 23 oktober 1985)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2006 en ook mijn blog van 23 oktober 2007 en ook mijn blog van 23 oktober 2008.

Uit: Uit het rijke Roomsche leven

 „Het katholieke milieu in de jaren 1925-1935 was een uitermate beschermd en beschermend milieu. Het bestond uit een streng katholiek gezin, een streng katholieke school en een strenge eisen stellende kerk. Het doorsnee katholieke kind ging op school bij eerwaarde broeders of zusters. Het woonde van de eerste klas der Lagere School dagelijks of tenminste driemaal per week de H. Mis bij en zag het Misbezoek trouwens op de schoolrapporten aangegeven. Het ging naar alle bijzondere kerkoefeningen, zoals Lof en Aanbidding, en kende en genoot de zelfs in zijn materiële aspecten nog gewijde ontbijt- en koffie-gezelligheid van na de Zondagse Hoogmis. Het speelde niet of bij hoge uitzondering met niet-katholieke kinderen, en kende van jongsaf de vloekpredikaties in de kerk tegen de gemengde verkering en het gemengde huwelijk en tegen iets onbegrijpelijks dat Neo-Malthusianisme heette; en vergat het voor tafel te bidden, dan zeiden zijn ouders (met duizenden andere Roomsche ouders): ‘Moet je niet bidden? ben je soms protestant?’ Met Kerstmis werd op school (onderverdeeld in een A., B., of C.-afdeling: had God de standen niet gewild?) een ‘Kerstkindje’ in nieuwe kleren gestoken. Op zaterdagavond luisterde het gezin – het leek een ritueel – naar het radiopraatje van pater Henri de Greeve, en op Zondagmiddag gebood vader stilte als pater Otten voor de K.R.O.-microfoon zijn apologetische antwoorden gaf op knellende vragen. Vader en moeder waren op de Mariacongregatie (voor Heren en Dames of voor Mannen en Vrouwen) en gingen niet zelden jaarlijks afzonderlijk op retraite (in dagen voor de hun passende stand). ’s Avonds kwam De Maasbode in de bus (De Tijd heette de ‘pastoorskrant’) en eenmaal per week de Katholieke Illustratie en een missietijdschrift als Katholieke Missiën, Carmelrozen of de een of andere Heraut of Klok. Voor de kinderen was er Roomsche Jeugd of De Engelbewaarder. In welgestelde gezinnen verscheen dan nog L’illustrazione Vaticana, ook daar waar niemand een woord Italiaans kende. De kinderen waren, behalve lid van de Mariacongregatie en/of van de Eucharistische Kruistocht of Edelwacht, in de een of andere vorm van jeugdbeweging opgenomen, waar de godsdienstige impregnatie alweer een belangrijk onderdeel vormde van de vrijetijdsbesteding. Wie lid is geweest van ‘de padvinderij’ of van Jonge Wacht en Kruisvaart zal zich herinneren dat er altijd onderlinge spanningen bestonden. Of de eersten de laatsten bespottelijk vonden vanwege hun nogal lange broeken, of dat de laatsten ten opzichte van de eersten een zeker wantrouwen was bijgebracht aangaande ‘bepaalde al te grote vrijheden’, of dat het lidmaatschap van de ene of de
andere vorm van jeugdbeweging met name bepaald was door meer of mindere maatschappelijke welstand, was wellicht nooit geheel duidelijk; maar een feit is dat het bij gemeenschappelijke manifestaties soms tot een handgemeen tussen beide groeperingen kwam.”

 

 

VanDerPlas

Michel van der Plas (Den Haag, 23 oktober 1927)

 

De Amerikaanse schrijver Augusten Xon Burroughs werd geboren op 23 oktober 1965 in Pittsburgh, Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2008.

Uit: Dry

“When I was thirteen, my crazy mother gave me away to her lunatic psychiatrist, who adopted me. I then lived a life of squalor, pedophiles, no school and free pills. When I finally escaped, I presented myself to advertising agencies as a self-educated, slightly eccentric youth, filled with passion, bursting with ideas. I left out the fact that I didn’t know how to spell or that I had been giving (expletive) since I was thirteen.

Not many people get into advertising when they’re nineteen, with no education beyond elementary school and no connections. Not just anybody can walk in off the street and become a copywriter and get to sit around the glossy black table saying things like, “Maybe we can get Molly Ringwald to do the voice-over,” and “It’ll be really hip and MTV-ish.” But when I was nineteen, that’s exactly what I wanted. And exactly what I got, which made me feel that I could control the world with my mind.

I could not believe that I had landed a job as a junior copywriter on the National Potato Board account at the age of nineteen. For seventeen thousand dollars a year, which was an astonishing fortune compared to the nine thousand I had made two years before as a waiter at a Ground Round.

That’s the great thing about advertising. Ad people don’t care where you came from, who your parents were. It doesn’t matter. You could have a crawl space under your kitchen floor filled with little girls’ bones and as long as you can dream up a better Chuck Wagon commercial, you’re in.

And now I’m twenty-four years old, and I try not to think about my past. It seems important to think only of my job and my future. Especially since advertising dictates that you’re only as good as your last ad. This theme of forward momentum runs through many ad campaigns.

A body in motion tends to stay in motion. (Reebok, Chiat/Day.)

Just do it. (Nike, Weiden and Kennedy.)

Damn it, something isn’t right. (Me, to my bathroom mirror at four-thirty in the morning, when I’m really, really plastered.)

It’s Tuesday evening and I’m home. I’ve been home for twenty minutes and am going through the mail. When I open a bill, it freaks me out. For some reason, I have trouble writing checks. I postpone this act until the last possible moment, usually once MY account has gone into collection. It’s not that I can’t afford the bills-I can-it’s that I panic when faced with responsibility. I am not used to rules and structure and so I have a hard time keeping the phone connected and the electricity turned on. I place all my bills in a box, which I keep next to the stove. Personal letters and cards get slipped into the space between the computer on my desk and the printer.”

 

augusten_burroughs

Augusten Burroughs (Pittsburgh, 23 oktober 1965)

 

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en journalist Nick Tosches werd geboren in 1949 in Newark, New Jersey. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2008.

 

Uit: In the Hand of Dante: A Novel

 

There was residue on his hands. He hated that. He held forth his hand to the one bitch who ws still on her knees. She closed her eyes and licked the scum from his hand. As he stood over her, he could smell her hair, which had the same dirty cloying stench of that coconut-oil shit those fucking Haile Selassie cabbies used inside their taxis. And he could feel the sticky grease of whatever cheap shit she wore on her lips. He withdrew his hand from her.

Downstairs, on West Twenty-sixth Street, he stood awhile in the night. It was the dead of August, that time in New York when the daylight sky was an oppressive lowlying glare of white, and the dark of night was a haze of starless ashen pallor. Louie felt at one with it. He lighted a cigarette and drew smoke. It was late. But not for him.

Humidity and his own sweat began to gather on his skin. He looked at the moist glistening amid the hair of his bare forearm. He looked longer at the hand that held the cigarette. He didn’t know which was worse, the traces of his own detested bodily fluid or the slime of that bitch’s tongue. This would clean him, he told himself, feeling the gathering of humidity and sweat increase. All he needed now was a good breeze from the river. That would be nice. He began to walk. He had not tucked his shirt into his trousers, and he had not buttoned his shirt, and he did not do these things now. He carried his jacket of fine, fine cotton and fine, fine silk, the one that he had paid two grand for in Milano. It had been made for him, by whatever the fuck his name was. It was the color of the deep blue-green sea, and was almost weightless; but as he carried it, he could feel the sag of weight in one pocket.

It was his favorite jacket. It was like wearing nothing, and you could wear it with anything, and only a guy with class would see it for what it was. And it was the color of his eyes. Broads loved his eyes. Even now, even now that he was an old fuck, the broads still loved his eyes. Some were scared of them, but some loved them.

Louie paused a moment when he reached the corner of Sixth Avenue. He lighted another cigarette. He turned downtown. He kept on walking.

Yeah, sixty-three fucking years old last May. And here he was, walking down the avenue like a kid. He liked to walk, at night, alone, even in this heat. It was nice. These nigger punks passing him by in the street: they got nothing on me, he told himself. It was true. It really was. It was like the man said. You’re only as old as you feel.

 

Tosches

Nick Tosches (Newark, 23 oktober 1949)

 

De Engelse dichter, toneel- en prozaschrijver Robert Seymour Bridges werd geboren in Walmer, Kent, op 23 oktober 1844. Bridges werd opgeleid aan Eton College en het Corpus Christi College van de Universiteit van Oxford. Vervolgens studeerde hij medicijnen in Londen en werd arts in 1874, waarna hij werkzaam was in het Londense St Bartholomew’s Hospital. In 1882 moest hij zijn actieve carrière echter opgeven om gezondheidsredenen. Hij reisde vervolgens door Europa en het Midden-Oosten en vestigde zich vervolgens in Yattendon, Berkshire, waar hij tot 1904 bleef wonen. Hij wijdde zich aan de literatuur, een interesse die hij al vroeg had getoond. Bridges was nauw bevriend met Gerard Manley Hopkins, wiens literair executeur hij zou worden. In 1884 trouwde hij met Monica Waterhouse.

In 1873 publiceerde hij al in eigen beheer zijn Poems, waarna zijn productie goed op gang kwam. Vier delen Shorter Poems verschenen in 1879, 1880, 1890 en 1893. Daar tussendoor publiceerde hij The Growth of Love en Carmen Elegiacum (1876) en Eros and Psyche
(1885). Hij schreef eveneens acht drama’s in verzen: het eerste deel van Nero kwam uit in 1885, het tweede deel volgde in 1894. In 1890 volgden Achilles in Scyros, Palicio, The Return of Ulysses, The Christian Captives, The Humours of the Court en The Feast of Bacchus. Twee masques kwamen uit in 1883, Prometheus the Firegiver, en in 1904, Demeter. In 1916 verscheen de bloemlezing The Spirit of Man. New Poems, dat uitkwam in 1925 kende een goede ontvangst. Grote erkenning volgde uiteindelijk kort voor zijn dood met The Testament of Beauty (1929), een gedicht van 4000 regels met een filosofische insteek. Het werk beleefde in het eerste jaar na verschijnen 14 herdrukken. Vanaf 1913 was hij de Britse Poet Laureate.

 

 

I Will Not Let Thee Go 

 

I will not let thee go.

Ends all our month-long love in this?

Can it be summed up so,

Quit in a single kiss?

I will not let thee go.

 

I will not let thee go.

If thy words’ breath could scare thy deeds,

As the soft south can blow

And toss the feathered seeds,

Then might I let thee go.

 

I will not let thee go.

Had not the great sun seen, I might;

Or were he reckoned slow

To bring the false to light,

Then might I let thee go.

 

I will not let thee go.

The stars that crowd the summer skies

Have watched us so below

With all their million eyes,

I dare not let thee go.

 

I will not let thee go.

Have we chid the changeful moon,

Now rising late, and now

Because she set too soon,

And shall I let thee go?

 

I will not let thee go.

Have not the young flowers been content,

Plucked ere their buds could blow,

To seal our sacrament?

I cannot let thee go.

 

I will not let thee go.

I hold thee by too many bands:

Thou sayest farewell, and lo!

I have thee by the hands,

And will not let thee go. 

 

 

 

When Death to Either shall come 

 

When Death to either shall come,—

I pray it be first to me,—

Be happy as ever at home,

If so, as I wish, it be.

 

Possess thy heart, my own;

And sing to the child on thy knee,

Or read to thyself alone

The songs that I made for thee.

 

robert_bridges

Robert Bridges (23 oktober 1844 – 21 april 1930)

 

De Oostenrijkse schrijver Adalbert Stifter werd geboren in Oberplan op 23 oktober 1805. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2006 en ook mijn blog van 23 oktober 2007 en ook mijn blog van 23 oktober 2008.

Uit: Der Hagestolz

 

“Dann drangen sie durch Röhrichte und Auen vor, bis sie zu einem Damme gelangten, auf dem eine Straße lief und ein Wirthshaus stand. Bei dem Wirthe mietheten sie einen offenen Wagen, um nun jenseits des Stromes in die Stadt zurück zu fahren. Sie flogen an Auen, Gebüschen, Feldern, Anlagen, Gärten und Häusern vorbei, bis sie die ersten Gebäude der Vorstädte erreichten und abstiegen. Als sie ankamen, lag die Sonne, die sie heute so freundlich den ganzen Tag begleitet hatte, weit draußen am Himmel als glühende erlöschende Kugel. Da sie untergesunken war, sahen die Freunde die Berge, auf welchen sie heute ihre Morgenfreuden genossen hatten, als einfaches blaues Band gegen den gelben Abendhimmel empor stehen.

Sie gingen nun gegen die Stadt und deren staubige bereits dämmernde Gassen. An einem bestimmten Plaze trennten sie sich, und riefen einander fröhlichen Abschied zu.

»Lebe wohl,« sagte der eine.

»Lebe wohl,« antwortete der andere.

»Gute Nacht, grüsse mir Rosina.«

»Gute Nacht, grüsse morgen den August und Theobald.«

»Und du den Karl und Lothar.«

Es kamen noch mehrere Namen; denn die Jugend hat viele Freunde, und es werben sich täglich neue an. Sie gingen auseinander. Zwei derselben schlugen den nehmlichen Weg ein, und es sagte der eine zu dem andern: »Nun, Victor, kannst du die Nacht bei mir bleiben, und morgen gehst du hinaus, sobald du nur willst. Ist es auch wirklich wahr, daß du gar nicht heirathen willst?«

»Ich muß dir nur sagen,« antwortete der Angeredete, »daß ich wirklich ganz und gar nicht heirathen werde, und daß ich sehr unglücklich bin.«

Aber die Augen waren so klar, da er dieses sagte, und die Lippen so frisch, da der Hauch der Worte über sie ging.

Die zwei Freunde schritten noch eine Streke in der Gasse entlang, dann traten sie in ein wohlbekanntes Haus und gingen über zwei Treppen hinauf an Zimmern vorbei, die mit Menschen und Lichtern angefüllt waren. Sie gelangten in eine einsame Stube.

»So, Victor,« sagte der eine, »da habe ich dir neben dem meinen ein Bett herrichten lassen, daß du eine gute Nacht hast, die Schwester Rosina wird uns Speisen herauf schiken, wir bleiben hier und sind fröhlich. Das war ein himmlischer Tag, und ich mag sein Ende gar nicht mehr unten bei den Leuten zubringen. Ich habe es der Mutter schon gesagt; ist es recht so, Victor?«

»Freilich,« entgegnete dieser, »es ist bei dem Tische deines Vaters so langweilig, wenn zwischen den Speisen so viele Zeit vergeht und er dabei so viele Lehren gibt. Aber morgen, Ferdinand, ist es nicht anders, ich muß mit Tagesanbruch fort.«

 

stiftpor

Adalbert Stifter (23 oktober 1805 – 28 januari 1868)
Portret door Josef Grandauer

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 23 oktober 2008.

De Albanese dichter, vertaler en pater Franciscaan Gjergj Fishta werd geboren op 23 oktober 1871 in Fishta të Zadrimes.

De Franse schrijver Nicolas Edmonde Restif de La Bretonne werd geboren op 23 oktober 1734 in Sacy bij Auxerre.

Michel van der Plas, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Nick Tosches, Adalbert Stifter, Gjergj Fishta, Réstif de la Bretonne

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2006 en ook mijn blog van 23 oktober 2007.

 

Uit : Bertus Aafjes 1914

 

De Aafjes, die priester had willen worden en in 1936, een-en-twintig jaar oud, de studie daartoe (op het groot-seminarie te Warmond) afbrak was nog een idealist. Een kind van de natuur, doordrenkt van zuivere schoonheidsdromen, zag hij zich in staat en misschien wel geroepen een soort ‘Troubadour van God’ te worden: een zwerver met een onbegrensd vertrouwen in hemelse zorg voor de mens, zoals voor leliën des velds en vogelen des hemels, en als zodanig ook exemplarisch voor zijn medemensen. Wereldvreemd? In elk geval ongekunsteld. Een voetreis naar Rome (1946) (overigens als fietstocht begonnen) kon de proef op de som leveren. Het gedicht over die unieke ervaring werd acht jaar later, in de hongerwinter van ’44-’45, geschreven. Het is een sleutelgedicht geworden, getuigend van de spanning tussen het aardse en hemelse, een ontdekkingsreis eindigend in protest tegen de meegekregen moraal, waarin het lichamelijke en het lichaam zelf in het teken van de zonde stonden, èn in een belijdenis, – van geloof in ‘een nieuwe heldere harmonie en zuiverheid’, in onbevlekte aardsheid als bestaansvervulling. Van deze thematiek is Aafjes’ poëzie nauwelijks meer losgekomen, hetzij dat de natuurlijke, aardse gegevenheden er bloemrijklyrisch in bezongen worden, hetzij dat de oude weemoed om de steeds steels terugkerende zedelijke noties weer gevarieerde gestalte krijgt. Ook het andere vroege thema: de onbekommerde zwerflust bleef constant, zowel in poëzie als in proza. In zekere zin is het gehele oeuvre van Aafjes één lang reisverhaal. Een neo-romanticus trekt de wereld door en doet daarvan beurtelings verrukt en verbijsterd verslag. Reizen is het ‘godengeschenk’. De reiziger slurpt gulzig aan de niet aflatende bron van mirakelen; hij bezit een bodemloos vermogen tot verwondering. Zijn goed vertrouwen wordt beschadigd, maar nooit voor lang, zeker niet voorgoed. Titels van gebundelde relazen-onder-weg als De wereld is een wonder (1959), Morgen bloeien de abrikozen (1954), In de schone Helena (1962) verraden levenslust, blijmoedige benadering, nooit verstommende verwachting. Naïviteit lijkt zelfs begrepen te worden als enige aanvaardbare levenshouding die het bestaan dragelijk maakt. Men zwerft met een neo-romanticus door de wereld wiens proza altijd lyrisch is en in wiens poëzie de rozen blijven opengaan. Ergens onderweg, of aan het eind, moet ‘het onzegbaar zuivere’ van vóór Adam’s zondeval, weer opdoemen uit de tijdelijke verduistering van de schepping. Intussen maakt het ervarene, in geschonden staat onuitsprekelijk, eenzaam. Vormt Aafjes’ werk een aaneenschakeling van hymnische momenten, het verantwoordt tegelijk de ‘naamloze droefenis’ van kwetsbaren, gebrokenen: Adam en Eva na de tuin, Van Gogh, een beschadigd kind, het zwarte schaap, de dichter met zijn uiteindelijk geheim in zijn koningsgraf. Het onbedorvene wordt immers zijns ondanks voortdurend aangetast. Zo wordt tenslotte ook de hymne haperend, het vloeiende lied staccato. Rusteloos blijft de geboren ontdekker. Aan verkenningen van de antieke wereld schakelen zich tochten naar de Nieuwe (Logboek voor Dolle Dinsdag, 1956) en mysterieuze duistere (zwart Afrika, Japan).”

 

vanderPlas

Michel van der Plas (Den Haag, 23 oktober 1927)

 

De Albanees-Amerikaanse schrijfster en actrice Masiela Lusha werd geboren op 23 oktober 1985 in Tirana. Haar familie verhuisde eerst naar Boedapest, vervolgens naar Wenen. Toen zij zeven jaar was vestigde zich haar familie tenslotte in Michigan en werd Engels haar vierde taal. Als actrice debuteerde Lusha in de tv-serie Sabrina the Teenage witch. Vervolgens speelde zij in o.a.  Summoning, Cherry Bomb enMy Father’s Eulogy. Zij was ongeveer de jongste schrijfster ter wereld om in 1999 met een boek in twee talen te debuteren: Inner Thoughts. In 2005 volgde Drinking the Moon
.

 

A Man of Forty

 

A man of forty. Forty years the child.
His eyes don’t see me but his mother.
His past. And like a child he wanders
Clean through the tunnels of his time.
And lost logic, and found regret.
His history plays inside his eyes,
and his fingers play with his pain,
He doesn’t play with logic. Logic
Can’t be found in this child’s fate.
And like a mother I care for him.
But I don’t know him- He seems to know me
And cannot smile. His eyes only drift
From my lips, to his mother’s hair;
And without a word, he reveals his wrists.
His manly wrists with tiny spots of pain.
If I could I would kiss his wrists.
If I had half the courage to face his pain.

 

 

 

Drinking the Moon

 

I have planned and dreamt of this trophy of gold,
The halo of silver, around in which it molds.
I have cradles this idea and nursed it to true plan,
I have fed it seeds of confidence, O this is so grand!

How lofty atop your kingdom’s throne you rest,
Pray, dim these stars, for (alone) your grace shines best.
No cloud can cloak your clean face of white,
For however masked, somehow, somewhere, you glow so bright!

You have marked your loyal entrance through water and sky,
I cannot quite reach you, but by me you lie.
A bed of water, I have crafted for you,
So near me you lay when I dream of us two.

 

Lusha

Masiela Lusha (Tirana, 23 oktober 1985)

 

De Amerikaanse schrijver Augusten Xon Burroughs werd geboren op 23 oktober 1965 in Pittsburgh, Pennsylvania. Zijn moeder is de schrijfster Margaret Robinson. Ondanks zijn vroegtijdige schoolverlating slaagde Burroughs erin een dik betaalde baan in de reclamewereld te bemachtigen voordat hij schrijver werd. Hij werd pas goed bekend met zijn memoires Running with Scissors in 2002. In het vervolg daarop Dry uit 2003 beschreef hij zijn behandeling voor alcoholisme. Daarna volgden de essaybundels Magical Thinking (2003) and Possible Side Effects (2006). Zijn eerste roman Sellevision uit 2000 wordt verfilmd.

 

 

Uit: Running with Scissors

 

My mother is standing in front of the bathroom mirror smelling polished and ready; like Jean Nate, Dippity Do and the waxy sweetness of lipstick. Her white, handgun-shaped blow-dryer is lying on top of the wicker clothes hamper, ticking as it cools. She stands back and smoothes her hands down the front of her swirling, psychedelic Pucci dress, biting the inside of her cheek.

“Damn it,” she says, “something isn’t right.”

Yesterday she went to the fancy Chopping Block salon in Amherst with its bubble skylights and ficus trees in chrome planters. Sebastian gave her a shag.

“That hateful Jane Fonda,” she says, fluffing her dark brown hair at the crown. “She makes it look so easy.” She pinches her sideburns into points that accentuate her cheekbones.

People have always said she looks like a young Lauren Bacall, especially in the eyes.

I can’t stop staring at her feet, which she has slipped into treacherously tall red patent-leather pumps. Because she normally lives in sandals, it’s like she’s borrowed some other lady’s feet. Maybe her friend Lydia’s feet. Lydia has teased black hair, boyfriends and an above-ground pool. She wears high heels all the time, even when she’s just sitting out back by the pool in her white bikini, smoking menthol cigarettes and talking on her olive-green Princess telephone. My mother only wears fancy shoes when she’s going out, so I’ve come to associate them with a feeling of abandonment and dread.

I don’t want her to go. My umbilical cord is still attached and she’s pulling at it. I feel panicky.

I’m standing in the bathroom next to her because I need to be with her for as long as I can. Maybe she is going to Hartford, Connecticut. Or Bradley Field International Airport. I love the airport, the smell of jet fuel, flying south to visit my grandparents.

 

I love to fly.

When I grow up, I want to be the one who opens those cabinets above the seats, who gets to go into the small kitchen where everything fits together like a shiny silver puzzle. Plus, I like uniforms and I would get to wear one, along with a white shirt and a tie, even a tie-tack in the shape of airplane wings. I would get to serve peanuts in small foil packets and offer people small plastic cups of soda. “Would you like the whole can?” I would say. I love flying south to visit my grandparents and I’ve already memorized almost everything these flight attendants say. “Please make sure that you have extinguished all smoking materials and that your tray table is in its upright and locked position.” I wish I had a tray table in my bedroom and I wish I smoked, just so I could extinguish my smoking materials.“

 

Augusten_Burroughs

Augusten Burroughs (Pittsburgh, 23 oktober 1965)

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en journalist Nick Tosches werd geboren in 1949 in Newark, New Jersey. Na diverse baantjes begon hij gedichten te schrijven en daarnaast ook artikelen voor rock-‘n’-roll magazines. In 1982 verscheen zijn biografie over Jerry Lee Lewis, Hellfire, waarmee hij zijn naam als belangrijk schrijver vestigde. Hij schreef vervolgens ook nog over de levens van Dean Martin, Michele Sindona, Sonny Liston, Emmett Miller en Arnold Rothstein. Verder schreef Tosches een bundel gedichten Chaldea en de romans Cut Numbers, Trinities en In the Hand of Dante.

 

Uit: Chaldea and I Dig Girls

 

„Jabbo saw himself as he had been, forty years before and more, a child, thumb and forefinger poised apart, breath bated, eyes wide with wonder and expectation, watching a butterfly dance and whirl through the air round a dandelion that sprouted between pavement and curb; watching, watching, waiting for the little white wings to still. He saw the powdery white on his fingertips, like magical traces left behind, when the wings, after his enchantment, were set fluttering free. And he saw himself as he was now, a man crossing a street with madness in his mind and a gun beneath his belt, transfixed by shining black in the black of night. He had seen one of those once, one of the big black-winged butterflies, and butter-winged monarchs too. What a sweet boy, the old ladies had said. He had run from them as they reached out to tousle his hair and pinch his cheeks. Or those legs. Those fucking legs. He could never makeup his mind, even in the old days, even back then. All that flesh, beckoning, maddening. Go wash your face, he told what’s-her-name, that rich bitch, that time, the two of them waking in the soft morning light, him seeing the white trace of himself caked and dried upon her face. It’s only you, sweetest, it’s only you, she said. How that had unnerved him and repelled him and pleased him so. It’s only you, sweetest, it’s only you. And Sally, the first time they made love, her words riding the suff of her heat, the deepening, hastening breath of her body’s rapt rhythmus. I want you to come in my mouth, she said, freed, if only for a moment, in that suff and that rhythmus, and he knew then that she was his, and together they could rob this world of what happiness it hid. But he threw it all away. He always threw it all away. For devotion worked wickedness in Jabbo. Without it, he was like a child in abandonment, insecure and vulnerable, and he craved it; but once he had it, it was as if he were compelled to destroy it, to turn away from or cast away the savioress that embraced him, as if it were not really devotion he craved, but his dismissal of it. For him, devotion was an expression of love to be treasured only in its absence, only in the longing for it. In his grasp, it became the scepter of his tyranny, a thyrsus to be wielded, to batter, to drive away, and finally to break across the broken back of love.“

 

Nick-Tosches

Nick Tosches (Newark, 1949)

 

 

De Oostenrijkse schrijver Adalbert Stifter werd geboren in Oberplan op 23 oktober 1805. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2006 en ook mijn blog van 23 oktober 2007.

 

Uit: Witiko

 

Am oberen Laufe der Donau liegt die Stadt Passau. Der Strom war eben nur aus Schwaben und Bayern gekommen, und netzt an dieser Stadt einen der mittäglichen Ausgänge des bayerischen und böhmischen Waldes. Dieser Ausgang ist ein starkes und steiles Geklippe. Die Bischöfe von Passau haben auf ihm eine feste Burg gebaut, das Oberhaus, um gelegentlich ihren Untertanen Trotz bieten zu können. Gegen Morgen von dem Oberhause liegt ein anderer Steinbühel, auf dem ein kleines Häuslein steht, welches einst den Nonnen gehörte, und daher das Nonngütlein heißt. Zwischen beiden Bergen ist eine Schlucht, durch welche ein Wasser hervorkömmt, das von oben gesehen so schwarz wie Tinte ist. Es ist die Ilz, es kömmt von dem böhmisch-bayerischen Walde, der überall die braunen und schwarzen Wässer gegen die Donau sendet, und vereinigt sich hier mit der Donau, deren mitternächtliches Ufer es weithin mit einem dunkeln Bande säumt. Das Oberhaus und das Nonngütlein sehen gegen Mittag auf die Stadt Passau hinab, die jenseits der Donau auf einem breiten Erdrücken liegt. Weiter hinter der Stadt ist wieder ein Wasser, das aus den fernen mittäglichen Hochgebirgen kömmt. Es ist der Inn, der hier ebenfalls in die Donau geht, und sie auch an ihrer Mittagsseite mit einem Bande einfaßt, das aber eine sanftgrüne Farbe hat. Die verstärkte Donau geht nun in der Richtung zwischen Morgen und Mittag fort, und hat an ihren Gestaden, vorzüglich an ihrem mitternächtigen, starke waldige Berge, welche bis an das Wasser reichende Ausgänge des böhmischen Waldes sind. Mitternachtwärts von der Gegend, die hier angeführt worden ist, steigt das Land staffelartig gegen jenen Wald empor, der der böhmisch-bayerische genannt wird. Es besteht aus vielen Berghalden, langgestreckten Rücken, manchen tiefen Rinnen und Kesseln, und obwohl es jetzt zum größten Teile mit Wiesen, Feldern und Wohnungen bedeckt ist, so gehört es doch dem Hauptwalde an, mit dem es vielleicht vor Jahren ununterbrochen überkleidet gewesen war. Es ist, je höher hinauf, immer mehr mit den Bäumen des Waldes geziert, es ist immer mehr von dem reinen Granitwasser durchrauscht, und von klareren und kühleren Lüften durchweht, bis es im Arber, im Lusen, im Hohensteine, im Berge der drei Sessel und im Blöckensteine die höchste Stelle und den dichtesten und an mehreren Orten undurchdringlichen Waldstand erreicht. Dieser auch jetzt noch große Wald hat in seinen Niederungen vornehmlich die Buche, höher hinauf das Reich der Tanne und des ganzen Geschlechtes der Nadelhölzer, und endlich auf dem Grate der Berge auch oft Knieholz, nicht der Berghöhe, sondern der kalten Winde wegen, die gerne und frei hier herrschen. Von der Schneide des Waldes sieht man in das Tal der Moldau hinab, welche in vielen Windungen und im moorigen Boden, der sich aus dem Walde herausgelöst hat, in die ferneren Gelände hinaus geht”.

 

A_-Stifter-v_-Szekeliy

Adalbert Stifter (23 oktober 1805 – 28 januari 1868)
Portret door Bartholomäus Székely

 

De Albanese dichter, vertaler en pater Franciscaan Gjergj Fishta werd geboren op 23 oktober 1871 in Fishta të Zadrimes. Hij studeerde in Bosnië filosofie en theologie. In 1902 kreeg hij de leiding over het gymnasium van de franciscanen in Shkodra en daar voerde hij het Albanees als onderwijstaal in. Van begin april 1919 tot 1920 was Fishta secretaris van de Albanese delegatie bij de vredesbesprekingen in Parijs. In 1920 kwam hij in het parlement en een jaar later werd hij tot vice-president van het parlement gekozen. In 1924 steunde hij Fan Noli om een democratisch systeem door te voeren in Albanië. Onder het Zogu regieme in 1925/26 ging hij vrijwillig in ballingschap om daarna zijn werk als leraar en schrijver weer op te nemen. Hij had grote invloed op het Albanees als schrijftaal in zijn Gegische (Noordalabanese) vorm.

 

THE HIGHLAND LUTE (fragment)

 

Help me God as you once helped me,
Five hundred years are now behind us
Since Albania the fair was taken,
Since the Turks took and enslaved her,
Left in blood our wretched homeland,
Let her suffocate and wither
That she no more glimpse the sunlight.
That she ever live in sorrow,
That when beaten, she keep silent.
Mice within the walls wept for her,
Serpents under stones took pity!
But when a steer is first yoked under,
Oxbow weighing hard upon it,
There’s no sense at all to goad it,
It will balk, not pull the ploughshare,
Only crisscross fields at fancy,
And make trouble for the farmer,
Will refuse to till the furrows
When alone or with another.
So it is with the Albanians,
Under foreign yoke unwilling
To be slaves, pay tithes and taxes.
Always have they wandered freely,
None but God above them knowing,
Never on their lands and pastures
Would they bow before a master.

 

gjergj_fishta

Gjergj Fishta ( 23 oktober 1871 – 30 december 1940)

 

De Franse schrijver Nicolas Edmonde Restif de La Bretonne werd geboren op 23 oktober 1734 in Sacy bij Auxerre. Sinds zijn vijftiende was La bretonne een geschoolde drukker. Hij werd ook de schrijver van rond 200 boeken die de wetenschap nog niet eens allemaal onderzocht heeft. Hij schreef zedenromans en sociaal utopische werken en schreef op het laatst, om tijd uit te sparen rechtstreeks in de zetkasten van de drukkerij. Vaak wordt hij beschouwd als pure pornograaf. Zijn vrijzinnige schetsen van de lagere standen vormen echter zeker wel een aanvulling op het beeld van de aristocratie dat De Sade gegeven heeft.

 

Uit : LA VIE DE MON PÈRE

 

„Ce Père, si aimable avec les Étrangers, était terrible dans sa Famille : il commandait par un regard, qu’il fallait deviner ; à peine ses Filles (elles étaient au nombre de trois) obtenaient-elles quelqu’indulgence. Je ne parle pas de son Épouse : profondément pénétrée de respect pour son Mari, elle ne voyait en lui qu’un Maître adoré. Quoiqu’elle fût d’une Famille supérieure, puisqu’elle était alliée aux Cœurderoi, dont il y a encore des Présidents au Parlement de Bourgogne, elle se précipitait au-devant de ses moindres volontés ; et lorsqu’elle avait tout fait, un mot de son impérieux Mari la comblait : — Ma Femme, reposez-vous. L’accolade d’un Souverain n’aurait pas flatté davantage un Courtisan.

Mais si Anne Simon respectait son Mari comme un Maître, elle en était bien dédommagée par la tendresse de ses Enfants : tous faisaient avec elle cause commune : au plus léger chagrin, ses Filles l’entouraient, essuyaient ses larmes, et si quelquefois un mot demi-respectueux leur échappait à l’égard de leur Père, Anne reprenait sur-le-champ sa fermeté, et faisait une remontrance vigoureuse.

Pour son Fils, c’était son plus efficace Consolateur. Quelle tendresse ! comme il rendait à sa Mère toute la déférence qu’elle avait pour son Mari ! Aussi Anne disait-elle quelquefois à ses Filles : — Ce que je fais pour un Homme, un Homme le fait pour moi : où est mon mér
ite ? Mes Enfants, si quelquefois j’étais assez malheureuse pour avoir une pensée de révolte contre mon Mari, cette seule idée la chasserait : C’est le Père d’Edmond.

La manière dont Edmond R. témoignait sa tendresse à sa Mère était toute active : S’il se trouvait présent lorsqu’elle était grondée par un Mari impérieux, il n’allait pas faire à son Père des caresses qu’il aurait repoussées ; il embrassait sa Mère, et choisissait cet instant pour lui rendre compte de quelques ordres qu’elle lui avait donnés, et qu’il avait exécutés avec succès. Le Maître fier, préférait alors de s’adresser à sa Femme ; il adoucissait le ton, et se retirait calmé.

La première éducation extérieure, c’est-à-dire, hors de la maison paternelle, fut donnée à Edmond par deux Personnes également respectables, et telles, que c’est le plus grand bonheur pour des Paroisses, quand il s’en trouve de pareilles : je veux dire, le Curé de Nitri, et son Maître d’école, le respectable Berthier, dont le nom, au bout de quatre-vingts ans, est encore en bénédiction dans le pays. Quelle glorieuse noblesse, que celle-là !…

Ce Maître d’école était marié, et chargé de beaucoup d’Enfants : cependant, il s’acquittait de son devoir d’une manière si exacte, si généreuse, si belle ; sa qualité, de Père de famille le rendait si respectable que sa conduite serait la meilleure preuve, que le célibat n’est pas une condition avantageuse dans les Personnes chargées de l’instruction, et même dans les Ministres des Autels. Loin de là ; tout Célibataire est égoïste ; il l’est par nécessité ; qui ne tient à Personne, suppose que Personne ne tient à lui ; il faut une vertu au delà des termes ordinaires, pour qu’un Célibataire ait de la vertu comme certains Curés. Ils n’en sont que plus respectables, sans doute : mais doit-on rendre la vertu si difficile ! Quand viendront les temps !… Hélas ! on me fera peut-être un crime de ce souhait patriotique !“

 

Restif

Réstif de la Bretonne (23 oktober 1734 – 3 februari 1806)