Peter Handke, Rafał Wojaczek, Dirk Dobbrow, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer, Paul Adam, Sophie von La Roche, Baldassare Castiglione

De Oostenrijkse schrijver Peter Handke werd op 6 december 1942 in Griffen in Karinthië geboren. Zie ook mijn blog van 6 december 2006.  en ook mijn blog van 6 december 2007.

Uit: Rund um das große Tribunal

“Nichts Lächerlicheres und vor allem Kläglicheres aber als die mannigfaltigen Verschwörungstheorien, welche von diesen und jenen aus den verschwindenden oder fast schon verschwundenen Minderheiten gegen die herrschenden Sicherheiten ins Feld geführt werden. Die Juden; die islamische Gefahr; der Balkan in westlicher Hand für den Zugang und Zugriff auf die östlichen und südöstlichen Erdölfelder etc.: Denn die mächtigen und reichen Länder haben gleichwelche Verschwörung oder Munkelei gar nicht nötig; sie sind von vornherein, durch den Stand der Dinge, schon verschworen, natur- und sachverschworen, ohne irgendwelche Packeleien in Hinterzimmerkonferenzen. Verschworenheit ohne Verschwörung: Strahlt das nicht von jedem lässigen Zusammenstehen der gerade Mächtigen – wenn sie es denn sind – in den freien Weitgegenden aus? Als Verschwörer dagegen wirken zunehmend gerade die Leutchen mit den Verschwörungstheorien: kleine, zersplitterte, traurige, hoffnungslose Verschwörer im Niemandsland, oder eben in der Diaspora, verschworen und sich täglich neu verschwörend – für nichts und wieder nichts; Verschwörer ohne Ziel, oder mit unerreichbarem Ziel (ein anderer Augenschein). Wieder so eine verkehrte Welt? Oder doch wieder die richtige – die maßgebliche?“

handke-artikel

Peter Handke (Griffen, 6 december 1942)

 

De Poolse dichter Rafał Wojaczek werd geboren in Mikołów op 6 decmber 1945. Zijn vader was leraar aan een gymnasium, zijn moeder werkte voor een uitgeverij. Wojaczek bezocht verschillende gymnasia. Na zijn eindexamen studeerde hij Pools in Krakau, maar brak die studie af en trok naar Breslau, waar hij verschillende baantjes uitprobeerde. Hij leidde een leven van uitspattingen en had een soort zelfvernietigingsdrang. Het leidde tot alcoholisme en zelfmoordpogingen. Een daarvan slaagde in 1971.  Hem werd postuum nog de Andrzej-Bursa-Prijs verleend

 

 

ich bin die waagerechte

 

ich bin die waagerechte

du bist senkrecht

du bist der berg

ich bin das tal

ich bin die erde

du bist die sonne

ich bin das schild

du bist das schwert

ich bin die wunde

du bist der schmerz

ich bin die nacht

du bist gott

du bist das feuer

ich bin das wasser

ich bin nackt

du bist in mir

ich bin die waagerechte

nicht immer

du bist senkrecht

auf zeit

ich bin die senkrechte

berg des orgasmus

du bist waagerecht

bei mir

  

 

I, Kafka

 

Heart has overgrown me

I’m all inside

root

 

White grasses

grow from my

lips

 

Julia daughter of a eunuch

with lips by her farther

trained

tills my illness

 

 

 

You Have to Fear the Rose . . .

You have to fear the rose; it is the mouth
of the wound that bleeds continually inside you.

Because my tongue, oh naked one, can’t find you.
Tell me you are afraid, I’ll believe you exist.

That you exist in yourself; conscious of your body.
The body is a shutter the gentlest breeze’s hand

can turn into a windowpane of blood.
A firestorm will seize the neighboring district,

burn out the eyes of every newborn baby,
while the blind, grieving mothers lose their hair.

Tell me then, so that only my hair can hear you,
so that my skin can tell the lips, with a quick shudder

of whisper, whether you still live in this muddy person;
before I’ve flowed through it entirely, tell me.

 

Wojaczek2

Rafał Wojaczek (6 december 1945 – 11 mei 1971)

 

De Duitse schrijver en acteur Dirk Dobbrow werd geboren op 6 december 1966 in Berlijn. Hij werkte na het gymnasium en de toneelschool twee jaar als acteur aan het Stadttheater Lüneburg, daarna bij verschillende theaters in Berlijn, zoals het Schlossparktheater. In 2004 kreeg hij een werkbeurs van de Kulturverwaltung des Berliner Senats. Dirk Dobbrow schrijft romans, theaterstukken en verhalen.

 

Uit: Der Mann der Polizistin

 

DaBaby fürchtete die Dunkelkammer wie eine große Maschine. Große Maschine, die ihn gleich verschlucken würde, wenn er den Schlüssel ins Schloß gesteckt, herumgedreht, die Tür zum verbotenen Bezirk geöffnet hätte. DaBaby liebte seine Furcht. Es war eine Furcht, die ihm dieses gewisse Kribbeln verschaffte, ein Kribbeln, das den Rücken hinauf und hinunter fuhr und irgendwo zwischen den Pobacken verschwand, bis es wieder von vorn oben zwischen den Schulterblättern startete.
Er knipste die kleine Osram-Funzel an. Funzliges Dämmerlicht sollte ihm genügen, gehörte zur Dunkelkammeratmosphäre dazu, fand er. Er schloß die Metallschränke auf. War nicht weiter schwierig, hier steckte der Schlüssel. Was diese Metallschränke gekostet haben, dachte DaBaby, ein Vermögen, und er zog eine Schublade auf, darein paßten auch die großformatigen Abzüge, Daddys Ausstattung entsprach dem gehobenen Standard, Ma hatte geflucht, als Arbeiter die prächtigen Metallschränke in die Wohnung schleppten, fette teure Ziffer auf dem Lieferschein, Pa zahlte ohne mit der berühmten Wimper zu zucken, hast du dir schon einmal ausgerechnet, fluchte Ma, hast du dir schon einmal ausgerechnet, was deine Arbeit einbringt, CASH meine ich, unterm Strich, und hinter ihrem Fluch zuckte ein riesiges Fragezeichen auf, flatterte durch den Raum, gespenstischer schwarzer Vogel, DaBaby atmete ein, DaBaby schnappte nach Luft, es würde einer der mittelschweren Kräche beginnen, nicht einer der äußerst schweren, ein äußerst schwerer begann, wenn Mammie fragte, was sein H o b b y einbringt, hörte Pa das Wort Hobby, umschrieb jemand seine schweißtreibende Arbeit mit dem Wort Hobby, schwoll ihm am Hals eine Ader, die nichts Gutes versprach.“
 

Dobbrow

Dirk Dobbrow (Berlijn, 6 december 1966)

 

De Nederlandse schrijver en schilder Henk van Woerden werd op 6 december 1947 geboren te Leiden. Zie ook mijn blog van 6 december 2006.  en ook mijn blog van 6 december 2007.

Uit: Ultramarijn

“Op donderdag 11 augustus 1955 klimt Joakim met zijn plunjezak aan boord van een autobus en neemt opgelucht zijn plaats in tussen de anderen. Het is een vierkant voertuig met stoffige raampjes, afgedankt door het leger, en het zal hen naar de bergen brengen. Ook als de bus eenmaal optrekt weigert hij achterom te kijken. Hij weet dat zijn ouders er nog zullen staan, bij de kiosk op de hoek van de Karagözstraat. Vader – pet en donkere bril – zal hem de rug al hebben toegekeerd. Moeder werpt zeker nog een blik en schikt haar sjaal. Aysel, zijn halfzus, is thuisgebleven. Ze heeft geen afscheid willen nemen.
Samen op pad, veertig in uniform gestoken verkenners onderverdeeld in vier patrouilles met ieder een voorman. De autobus ruikt naar benzine en door de zon uitgebeten kunstleer, een geur die hij later precies zal kunnen oproepen. Als ze eenmaal de buitenwijken bereiken, door straten rijden die hij niet meer herkent, komt Djavid langs. Djavid is adjudant – nog geen patrouilleleider. Hij deelt reukwater uit aan ieder die zijn handen uitsteekt. Dat is op lange tochten zo de gewoonte, denkt hij; hij durft het niet te vragen. Hij ontvangt het vocht, wrijft het in zijn hals en langs zijn slapen en door zijn haar, sluik zwart haar, niet de krullen van Aysel.
Buiten Kusaliman steken ze het schiereiland over. Hij laat voor het eerst de stad achter zich, in zijn eentje op reis. Ze passeren de oliedepots langs de kust en het wit uitgeslagen skelet van een cementfabriek. Dan denderen ze over een brug en gaan langzaam omhoog naar de rand van de hoogvlakte. Tergend langzaam. Om hem heen wordt gepocht. De reis duurt minstens een dag, zeggen zij die jaarlijks meegaan. Soms twee dagen, wanneer er een brug is weggespoeld of de weg door rotsen en boomstronken wordt versperd. En ten slotte is er nog een gevaarlijke pas naar het hoogland.”

 

VanWoerden

Henk van Woerden (6 december 1947 – 16 november 2005)

 

De Amerikaanse journalist en dichter Alfred Joyce Kilmer werd geboren op 6 december 1886 in New Brunswick, New Jersey. Zie ook mijn blog van 6 december 2006.

Apology

For blows on the fort of evil
That never shows a breach,
For terrible life-long races
To a goal no foot can reach,
For reckless leaps into darkness
With hands outstretched to a star,
There is jubilation in Heaven
Where the great dead poets are.

There is joy over disappointment
And delight in hopes that were vain.
Each poet is glad there was no cure
To stop his lonely pain.
For nothing keeps a poet
In his high singing mood
Like unappeasable hunger
For unattainable food.

So fools are glad of the folly
That made them weep and sing,
And Keats is thankful for Fanny Brawne
And Drummond for his king.
They know that on flinty sorrow
And failure and desire
The steel of their souls was hammered
To bring forth the lyric fire.

Lord Byron and Shelley and Plunkett,
McDonough and Hunt and Pearse
See now why their hatred of tyrants
Was so insistently fierce.
Is Freedom only a Will-o’-the-wisp
To cheat a poet’s eye?
Be it phantom or fact, it’s a noble cause
In which to sing and to die!.

So not for the Rainbow taken
And the magical White Bird snared
The poets sing grateful carols
In the place to which they have fared;
But for their lifetime’s passion,
The quest that was fruitless and long,
They chorus their loud thanksgiving
To the thorn-crowned Master of Song.

 

joyce-kilmer

Alfred Joyce Kilmer (6 december 1886 – 30 juli 1918)

 

De Franse dichter en romanschrijver Paul Adam werd geboren in Parijs op 6 december 1862. Adam schreef een serie historische romans over de periode van de napoleontische oorlogen en de nasleep daarvan. De eerste aflevering in de reeks, La Force, verscheen in 1899. Samen met Jean Moréas schreef hij Les Demoiselles Goubert, een roman die de overgang markeerde tussen het naturalisme en het symbolisme in de Franse literatuur. Zijn roman Stephanie (1913) pleit voor het ‘geregelde’ of verstandshuwelijk in plaats van huwelijken gebaseerd op romantische gevoelens.

 

La première fois quand je l’ai vue

La première fois quand je l’ai vue
J’ai tout de suite remarqué son regard
J’en étais complètement hagard

Dans ce jardin du Luxembourg
Je me suis dit Faut que je l’aborde
Pour voir si tous deux on s’accorde

J’ai déposé mon baluchon
Alors j’ai vu tes gros yeux doux
J’en suis devenu un peu comme fou

Quand je t’ai dit que tu me plaisais
Que j’aimerai bien te revoir
Tu m’as donné rendez-vous le soir

Et je t’ai dis Oh Pénélope
Que tu étais une sacrée belle fille
Que je t’aimerai toute ma vie

Quand dans ce lit de marguerites
Tu m’as caressé doucement la tête
Ma vie entière est une fête

Et sous les regards de la foule
J’ai posé ma main sur ta main
Vous voyez bien que ce n’est pas malsain

À l’ombre des eucalyptus
Je t’ai dit Je veux que tu me suives
Je te sentais d’humeur lascive

Alors comme ça dans les tulipes
Tu m’as fait une petite promesse
Gage d’affection et de tendresse

Si notre amour devait céder
Je n’aurais plus qu’à me faire prêtre
Je ne pourrai jamais m’en remettre

Car si un jour notre amour rouille
Je m’en mordrai très fort les doigts
Chérie vraiment je n’aime que toi !

Adam

Paul Adam (6 december 1862 – 2 januari 1920)

 

De Duitse schrijfster Sophie von La Roche werd geboren op 6 december 1730 in Kaufbeuren als Marie Sophie Gutermann von Gutershofen. Zie ook mijn blog van 6 december 2006.

Uit: Miß Kery und Sophie Gallen

»Der Himmel hat mir in meinen Söhnen die Freude genommen, dich in ihnen erneuert aufwachsen zu sehen, aber jedermann sagt, unsere Sophie habe deinen Geist und deine Augen, so wie man zugleich behauptet, daß sie meinen Mund, meinen Wuchs, und meine Geberden hat. Jede Hofnung auf andere Kinder ist verlohren: – da möchte ich wohl, mein Bester! daß wir die Ähnlichkeit, welche dieses einzige Kind mit uns theilt, auf das vollkommenste machen. Gieb, mein Lieber! dem guten Mägdchen jeden Anbau deines Geists, denn es sollte mich sehr freuen, wenn ich einen Theil deines Verstands von Lippen wiedertönen hörte, die den meinigen gleichen. Ich will sie in allen weiblichen Arbeiten unterrichten: – Unsere Liebe aber soll sich in ihrem Herzen vereinen.«

Roche

Sophie von La Roche (6 december 1730 – 18 februari 1807)

 

De Italiaanse schrijver Baldassare Castiglione, graaf van Novellata werd geboren op 6 december 1478 te Casatico, bij Mantua. Zie ook mijn blog van 6 december 2006.

Uit: The Book of the Courtier

 

In this way affectation is avoided or hidden; and now you can see how incompatible it is with gracefulness and how it robs of charm every movement of the body or of the soul, about which, admittedly, we have so far said very little. However, we should not neglect it; for, as the soul is far more worthy than the body, it deserves to be all the more cultivated and adorned. As for what our courtier ought to do in this respect, we shall leave aside the precepts of all the many wise philosophers who have written on the subject, defining the virtues of the soul and discussing their worth with such subtlety; instead, keeping to our purpose, we shall state very simply that it is enough if he is, as we say, a man of honour and integrity. For this includes prudence, goodness, fortitude and temperance of soul, and all the other qualities proper to so honourable a name. And I believe that he alone is a true moral philosopher who wishes to be good; and for this he needs few precepts other than the ambition itself. Therefore Socrates was perfectly right in affirming that in his opinion his teaching bore good fruit when it encouraged someone to strive to know and understand virtue; for those who have reached the stage where they desire nothing more eagerly than to be good have no trouble in learning all that is necessary. So I shall say no more about this.”

 

Castiglione

Baldassare Castiglione (6 december 1478 – 2 februari 1529)

Peter Handke, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer, Sophie von La Roche, Baldassare Castiglione

De Oostenrijkse schrijver Peter Handke werd op 6 december 1942 in Griffen in Karinthië geboren als zoon van een kokkin. Zie ook mijn blog van 6 december 2006.

Uit: Kindergeschichte

 

Ein Zukunftsgedanke des Heranwachsenden war es, später mit einem Kind zu leben. Dazu gehörte die Vorstellung von einer wortlosen Gemeinschaftlichkeit, von kurzen Blickwechseln, einem Sich-dazu-Hocken, einem unregelmäßigen Scheitel im Haar, von Nähe und Weite in glücklicher Einheit. Das Licht dieses wiederkehrenden Bildes war die Düsternis kurz bevor es zu regnen anfängt, in einem grobsandigen leeren Hof, der von einem Grasnarbenkranz eingefaßt wird, vor einem nie deutlichen, nur im Rücken gefühlten Haus, unter dem dichtgefügten Laubdach hoher, breiter, hier und dort rauschender Bäume. Der Gedanke an ein Kind war so selbstverständlich wie die beiden anderen großen Zukunftserwartungen, welche von der nach seiner Überzeugung ihm bestimmten und sich seit je in geheimen Kreisen auf ihn zubewegenden Frau handelten, und von der Existenz in dem Beruf, wo allein ihm eine menschenwürdige Freiheit winkte; ohne daß freilich diese drei Sehnsüchte auch nur einmal in einem Bild zusammen erschienen.

Am Tag der Geburt des gewünschten Kindes stand der Erwachsene dann an einem Sportplatz in der Nähe der Klinik. Es war ein hellsonniger Sonntagvormittag im Frühjahr, in den graslosen Torräumen Pfützen, im Lauf des Spiels zu Schlamm gestampft, aus dem die Dunstschwaden aufstiegen. In der Klinik erfuhr er, daß er zu spät kam; das Kind sei schon da. (Er hatte wohl auch eine Scheu empfunden, bei dem Geburtsvorgang Augenzeuge zu sein.) Seine Frau wurde an ihm vorbei durch den Flur gefahren, den Mund weiß ausgetrocknet. Die Nacht davor hatte sie allein in einem sonst fast leeren Bereitschaftsraum auf dem sehr hohen Räderbett gewartet; als er ihr etwas zu Hause Vergessenes dorthin nachbrachte, hatte sich zwischen den beiden, dem mit einem Plastiksack in der Tür stehenden Mann und der auf dem hohen metallischen Gestell mitten im kahlen Zimmer liegenden Frau, ein Augenblick tiefer Sanftheit ergeben. Der Raum ist ziemlich groß. Sie befinden sich in einem ungewohnten Abstand voneinander. Auf der Strecke von der Tür zum Bett glänzt der nackte Linoleumboden im weißlichen, sirrenden Neonlicht. Das Gesicht der Frau hatte sich schon im Anschaltgeflacker ohne Überraschung oder Erschrecken dem Eintretenden zugewendet. Hinter diesem dehnen sich die weitläufigen, halbschattigen Korridore und Stiegenhäuser des Gebäudes, lang nach Mitternacht, in einer einmaligen, durch nichts zu störenden, in den leeren Stadtstraßen dann weiterschwingenden Aura des Friedens.”

 

Handke

Peter Handke (Griffen, 6 december 1942)

 

Schilder en schrijver Henk van Woerden werd op 6 december 1947 geboren te Leiden. Zie ook mijn blog van 6 december 2006.

Uit: Notities van een luchtfietser

“Het laat me niet onberoerd. Op het strandje waar ik vlak na de dood van mijn moeder zoveel middagen heb doorgebracht, ligt een zeeolifant. Wat doet het dier hier? Hij is meestal thuis in de wateren rond de pool, vierduizend kilometer zuidwaarts. Iets heeft hem naar de Kaap gedreven – of gelokt. Drieankerbaai is niet de mooiste baai langs deze kust. Een dicht woud van zeewier schermt haar schoot van de oceaan af. Onlangs zijn hoeveelheden kelp door een zomerstorm losgerukt en op de vloedlijn geworpen. Op dit bed van wier nu, strekt de zeeolifant zich uit alsof hij even met vakantie is.
Het is vroeg in de ochtend, maar de zon schijnt al ongenadig op ons neer.
Ik herinner me de zee van toen. Ik weet nog precies hoe het is om hier na een zwemtocht naar het strand te ploeteren. Het water is ijskoud, zelfs midden in de Afrikaanse zomer. Eerst baan ik me een weg door het wier, langs zeeplanten die onverschillig het blote lichaam betasten. Dan voel ik rotsen voorbijkomen: basaltrichels begroeid met alg en poliep, glasscherpe kliffen. Wanneer het ondiepe wordt bereikt, is er de geruststelling van de bodem en het zand. Het strand ligt bezaaid met kelp, wat de aanblik biedt van afgerukte tentakels. Tussen deze tentakels trek ik mezelf aan land. Buiten adem, bevend van inspanning, met bonzende borst en kippenvel. Verder dan de vloedlijn kom ik aanvankelijk niet. Ik blijf uitgeput liggen totdat de warmte van de zon het beven tot bedaren heeft gebracht. Het water kabbelt aan
doorweekte voeten. Zandvlooien en muggen kruipen door de neerslag van het schuim dat de branding achterlaat. De ingewanden van de oceaan braken een zware lucht: stank van rottend wier en halfvergaan kelp. Om me heen krijsen de meeuwen. Ze dobberen op de golfslag. Ze tonen geen belangstelling voor wat de zee heeft opgebracht. Ze laten me ongemoeid.

Zo verging het me als twaalfjarige op die zonovergoten middagen in de verlaten zomer van 1960. Zo zal het de zeeolifant nu, veertig jaar later, wel ongeveer zijn vergaan, toen hij hier aan wal kroop. De verschillen tussen mens en dier zijn kleiner dan de overeenkomsten.
De zeeolifant ligt ontspannen op zijn rug, met zijn neus en ogen in kelp gedrukt. In zijn vel staat het verhaal van een zwervend bestaan geschreven: een vacht vol littekens en beschadigingen. Hij is met gemak de grootste van de vinpotigen, de zeehondenfamilie. Een immens log wezen met een torpedovormig lijf. En toch is het niet zijn formaat of zijn gewicht – zo’n vierduizend kilo – dat de meeste eerbied afdwingt, maar zijn fabelachtige vermogen om te duiken. De Tafelberg achter ons is één kilometer hoog. dat het hem aan iets ontbreekt. Dat hij dierbaren heeft achtergelaten, of dat hij door iets dierbaars verlaten is. Hij zal het vermoeden hebben dat er een vrouwelijke soortgenoot op hem wacht. Hij hunkert naar een metgezel, het kan bijna niet anders. En zijn hunkeren komt met het mijne overeen. Niet helemaal, maar in belangrijke mate. In dezelfde mate waarin onze lichamen met elkaar te vergelijken zijn (hij zal ongeveer de oren, de ogen en de longen van mijn verlangen bezitten).
Of er daadwerkelijk een lief is dat uitkijkt naar zijn terugkeer – ergens op een eiland onder arctische luchten – is van minder belang. Ik ben nieuwsgierig naar zijn vermogen zich haar voor te stellen. Naar de contouren van zijn verbeelding. En zelfs al wacht zij daar wél, dan is de zeeolifant waarschijnlijk niet bij machte zich voor te stellen dat haar wachten vergeefs zal zijn.”

WoerdenHenkvan

Henk van Woerden (6 december 1947 – 16 november 2005)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 6 december 2006.

De Amerikaanse journalist en dichter Alfred Joyce Kilmer werd geboren op 6 december 1886 in New Brunswick, New Jersey.

De Duitse schrijfster Sophie von La Roche werd geboren op 6 december 1730 in Kaufbeuren als Marie Sophie Gutermann von Gutershofen.

De Italiaanse schrijver Baldassare Castiglione, graaf van Novellata werd geboren op 6 december 1478 te Casatico, bij Mantua.

Henk van Woerden, Peter Handke, Alfred Joyce Kilmer, Sophie von La Roche, Baldassare Castiglione

Schilder en schrijver Henk van Woerden werd op 6 december 1947 geboren te Leiden. Hij verhuisde op negenjarige leeftijd met zijn ouders naar Kaapstad. Na een Afrikaanstalige lagere school volgde hij middelbaar onderwijs in het Engels. Hij studeerde in 1967 af aan de Michaelis School of Fine Art, onderdeel van de Universiteit van Kaapstad, en remigreerde naar Europa in mei 1968. Henk van Woerden woonde en werkte in de jaren zeventig en tachtig in Griekenland en Nederland. Werk van Van Woerden bevindt zich inmiddels in vele particuliere collecties in binnen- en buitenland, en in musea als het Stedelijk Museum Amsterdam, het Gemeente Museum Arnhem en het Frans Hals Museum in Haarlem. In 1980 werd hem de Koninklijke Subsidie voor de Schilderkunst toegekend. Hij doceerde vanaf 1987 beeldende kunst aan de AKI Academie, Enschede.  In 1998 voltooide hij zijn drieluik over Zuid-Afrika (Moenie kyk nie, Tikoes en Een mond vol glas). In 2001 beleefde hij zijn internationale doorbraak. In dat jaar kreeg hij o.a. voor zijn boek Een mond vol glas de prestigieuze Sunday Times Fiction/Alan Paton Award uitgereikt, de prijs voor het beste boek van Zuid-Afrika op het gebied van fictie of non-fictie. Nog niet eerder is deze prijs aan een schrijver buiten Zuid-Afrika toegekend. De Frans Kellendonk-prijs mocht Van Woerden in 2003 in ontvangst nemen. Henk van Woerden is op 16 november 2005 onverwachts tijdens zijn slaap overleden. Hij verbleef in zijn appartement in Ann Arbor, waar hij als Writer in Residence doceerde aan de Universiteit van Michigan. In 2006 kreeg hij postuum De Gouden Uil, de belangrijkste Belgische literatuurprijs voor zijn boek Ultramarijn.

Uit: Een mond vol glas

“De zorgzaam klinkende welzijnswerkster is niet de enige die zich moeilijk een voorstelling kan maken van wat iemand als Demitrios bezielde, van het dilemma van een ’baster’. Hoe zijn zelfbeeld van meet af aan werd verminkt, en de wanhoop die dat veroorzaakte. Niet-blanken waren smerig, dierlijk, onrein en onbetrouwbaar en de halfbloed was het ergste, want hij zat het dichtst op de blanke huid.
’You smaaks chocolate?’ werd er zeven jaar geleden naar mijn hoofd geslingerd door een joelende menigte kleurlingen, toen ik op een Kaaps station in het voetspoor van een donkere vrouw liep en niet durfde om te kijken. De woede, de megeling van hoon en afgunst, de verbazing en de spot: het was zonneklaar waarom ik ter verantwoording werd geroepen.
Welcome to the real world.
Nu het rassenvooroordeel in de rest van de wereld bijna antiek aandoet, uitsterft of tenminste luidkeels wordt ontkend, wordt ook de geschiedenis van de kleurling weggedrukt en onbegrijpelijk gemaakt. We zijn ineens de lelijke contouren van onze waan vergeten, de verpletterende lelijkheid van de blanke, voornamelijk Noord-Europese, vrees voor het bastaardschap. Simpele feiten. De kleurling werd gedefinieerd aan de hand van wat hij niet was. Niet blank en niet zwart. Zelfs de ’natuurvolken’ waren nog te prefereren boven de halfbloed, dié waren ten minste zuiver. Het verbod op seksuele omgang tussen blank en zwart (in Zuid-Afrika ingevoerd met de Immorality Act van 1927) kwam voort uit een fundamentele afkeur, niet slechts van ’zwarten’ in het algemeen, maar heel in het bijzonder van wat als het product van bestialiteit werd beschouwd. Dat was de werkelijke, beladen betekenis van ’baster’. De overschreden grens tussen de soorten waaruit -kon het erger? -nageslacht was voortgekomen. Iedere kleurling was het vleesgeworden bewijs van blanke verdorvenheid, een wandelend schaamteobject.”

 

HENK_VAN_WOERDEN

Henk van Woerden (6 december 1947 – 16 november 2005)

 

Peter Handke werd op 6 december 1942 in Griffen in Karinthië geboren als zoon van een kokkin. Zijn biologische vader was een bankbediende die tijdens de Tweede Wereldoorlog soldaat was; zijn moeder huwde een tramchauffeur uit Berlijn, en tussen zijn tweede en zesde levensjaar woonde Handke aldaar. Hij ging echter naar de plaatselijke school in Griffen, en oorspronkelijk op internaat te Tanzenberg, met de bedoeling priester te worden. Hij veranderde echter van school en ging naar Klagenfurt. Tussen 1961 en 1965 studeerde hij recht te Graz, waar hij lid van het Forum Stadtpark werd, waartoe ook Thomas Bernhard behoorde. Toen zijn eerste roman, Hornissen, gepubliceerd werd, brak hij zijn studie af en leefde sinds 1966 als vertaler en vrij auteur. In 1966 liet hij zich opmerken op een vergadering van de Gruppe 47 in Princeton, waar hij fulmineerde tegen de beschrijvingsdrang in de literatuur, waarmee hij bedoelde dat de taal een wereldopvatting is die de mens wordt opgelegd, een idee dat geïnspireerd is door de taalfilosofie van Wittgenstein. Zijn notoire toneelstuk Publikumsbeschimpfung keert de rollen van het theater om: de acteurs beschimpen het publiek, zonder dat er een handeling op de scène plaatsgrijpt. Veel van Handkes toneelstukken zijn als luisterspelen opgevat. Vooral zijn vroege periode toonde een verregaande neiging tot experimenteren met de mogelijkheden van de taal; Die Angst des Tormanns beim Elfmeter bevat symbolen en schrifttekens die geen inhoud hebben. Handke joeg velen tegen zich in het harnas met zijn uitgesproken estheticistische denkbeelden en afkeer van taalconventies: Kaspar, een op Kaspar Hauser gebaseerd toneelstuk, toont hoe iemand steeds geïndoctrineerd wordt, zoals de anderen te zijn, door voortdurend dezelfde zinnen te herhalen (Kaspar is tevens een woordspeling op ‘Kasperle’, marionet). Handke woonde langere tijd in Salzburg en in Chaville, maar reisde de wereld rond en verbleef langdurig in Alaska en Japan. In 1973 won hij de Georg Büchner-Preis.

 

Uit: Wunschloses Unglück

„Bald nach Kriegsende fiel meiner Mutter der Ehemann ein, und obwohl niemand nach ihr verlangt hatte, fuhr sie wieder nach Berlin. Auch der Mann hatte vergessen, dass er einmal […] auf sie aus gewesen war und lebte mit einer Freundin zusammen; damals war ja Krieg gewesen.
Aber sie hatte das Kind mitgebracht, und lustlos befolgten beide das Pflichtprinzip.
Zur Untermiete in einem großen Zimmer in Berlin-Pankow, der Mann, Straßenbahn-Fahrer, trank, Straßenbahn-Schaffner, trank, Bäcker, trank, die Frau ging immer wieder mit dem inzwischen zweiten Kind zum Brotgeber und bat, es noch einmal zu versuchen, die Allterweltsgeschichte.
In diesem Elend verlor meine Mutter die ländlichen Pausbacken und wurde eine recht elegante Frau. Sie trug den Kopf hoch und bekam einen Gang. Sie war nun so weit, dass sie sich alles anziehen konnte, und es kleidete sie. Sie brauchte keinen Fuchs um die Schultern. Wenn der Mann, nach dem Rausch wieder nüchtern, sich an sie hängte und ihr bedeutete, dass er sie liebe, lächelte sie ihn erbarmungslos mitleidig an. Nichts mehr konnte ihr etwas anhaben.
Sie gingen viel aus und waren ein schönes Paar. Wenn er betrunken war, wurde er FRECH, und sie musste STRENG zu ihm werden. Dann schlug er sie, weil sie ihm nichts zu sagen hatte und er es doch war, der das Geld heimbrachte.
Ohne sein Wissen trieb sie sich mit einer Nadel ein Kind ab.“

PETER_HANDKE

Peter Handke (Griffen, 6 december 1942)

 

De Amerikaanse journalist en dichter Alfred Joyce Kilmer werd geboren op 6 december 1886 in New Brunswick, New Jersey. Zijn bekendste werk is een gedicht, “Trees”, dat voor het eerst gepubliceerd werd in de bundel Trees and Other Poems in 1914. Opvallend in het gedicht is de antropomorfe beeldspraak: de boom drukt zijn mond tegen de borst van de aarde, kijkt naar God en heft zijn armen om te bidden. Het gedicht werd op muziek gezet en was heel populair gedurende de jaren veertig en vijftig. In 1917 meldde Joyce Kilmer zich vrijwillig aan bij het leger. Tijdens de Tweede Slag bij de Marne in 1918 sneuvelde hij in de buurt van Seringes in Frankrijk.

 

Trees

 

I think that I shall never see

A poem lovely as a tree.

 

A tree whose hungry mouth is prest

Against the sweet earth’s flowing breast;

 

A tree that looks at God all day,

And lifts her leafy arms to pray;

 

A tree that may in summer wear

A nest of robins in her hair;

 

Upon whose bosom snow has lain;

Who intimately lives with rain.

 

Poems are made by fools like me,

But only God can make a tree.

 

 

Kilmer

Alfred Joyce Kilmer (6 december 1886 – 30 juli 1918)

 

De Duitse schrijfster Sophie von La Roche werd geboren op 6 december 1730 in Kaufbeuren als Marie Sophie Gutermann von Gutershofen. Ze was een jeugdvriendin van Christoph Martin Wieland. In 1753 trouwde ze met Georg Michael Frank La Roche, met wie ze acht kinderen kreeg. Ze is de grootmoeder van Bettina von Arnim en Clemens Brentano. Sophie von La Roche had enige tijd een literaire salon in Trier, waar ze onder andere Johann Wolfgang von Goethe ontmoette. Ze debuteerde in 1771 met het boek Geschichte des Fräuleins von Sternheim.

Uit:Geschichte des Fräuleins von Sternheim

 

„Erschrecken Sie nicht, meine Freundin, anstatt der Handschrift von Ihrer Sternheim eine gedruckte Copey zu erhalten, welche Ihnen auf einmal die ganze Verräterei entdeckt, die ich an Ihnen begangen habe. Die Tat scheint beim ersten Anblick unverantwortlich. Sie vertrauen mir unter den Rosen der Freundschaft ein Werk Ihrer Einbildungskraft und Ihres Herzens an, welches bloß zu Ihrer eigenen Unterhaltung aufgesetzt worden war. »Ich sende es Ihnen (schreiben Sie mir) damit Sie mir von meiner Art zu empfinden, von dem Gesichtspunkt, woraus ich mir angewöhnt habe, die Gegenstände des menschlichen Lebens zu beurteilen, von den Betrachtungen, welche sich in meiner Seele, wenn sie lebhaft gerührt ist, zu entwickeln pflegen, Ihre Meinung sagen, und mich tadeln, wo Sie finden, daß ich unrecht habe. Sie wissen, was mich veranlaßt hat, einige Nebenstunden, die mir von der Erfüllung wesentlicher Pflichten übrig blieben, dieser Gemüts-Erholung zu widmen. Sie wissen, daß die Ideen, die ich in dem Charakter und in den Handlungen des Fräuleins von Sternheim und ihrer Eltern auszuführen gesucht habe, immer meine Lieblings-Ideen gewesen sind; und womit beschäftigt man seinen Geist lieber als mit dem, was man liebt?“

 

Roche

Sophie von La Roche (6 december 1730 – 18 februari 1807)

 

De Italiaanse schrijver Baldassare Castiglione, graaf van Novellata werd geboren op 6 december 1478 te Casatico, bij Mantua  Hij schreef in 1528 in Venetië zijn boek “Il libro del Cortegiano” (Het boek van de Hoveling). Dit boek wordt, samen met “Il Principe” (De Vorst) van Machiavelli uit 1513, door verschillende bronnen als belangrijk boeken van de Renaissance gerekend. Het boek is, na zijn uitgave in Italië, verspreid geweest over heel Europa, en heeft effect gehad op vele hovelingen, die hun levensstijl aanpasten aan de neergeschreven levensstijl in het boek zelf.

Uit: The Book of the Courtier (Het boek van de Hoveling)

“I HAVE a longe time doubted with my self (most loving M. Alphonsus) which of the two were harder for me, either to denye you the thinge that you have with suche instance manye tymes required of me, or to take it in hande: bicause on the one side me thoughte it a verye harde matter to denye anye thynge, especially the request beinge honest, to the personne whom I love deerlye, and of whom I perceyve my selfe deerlye beloved. Againe on the other syde, to undertake an enterpryse whiche I do not knowe my selfe able to brynge to an end, I judged it uncomely for him that wayeth due reproofes so much as they oughte to be wayed. At length after muche debatynge, I have determined to prove in this behalfe what ayde that affection and great desyre to please, can bring unto my dilygence, whyche in other thynges is wont to encreace the laboure of menne. You then require me to wryte, what is (to my thynkynge) the trade and maner of Courtyers, whyche is most fyttynge for a Gentilman that lyveth in the Court of Princes, by the whiche he maye have the knoweleage howe to serve them perfectlye in everye reasonable matter, and obtaine thereby favour of them and prayse of other men. Fynallye, of what sort he ought to be that deserveth to be called so perfect a Courtyer, that there be no wante in him: wherefore I, considering this kinde of request, say, that in case it should not appeare to my selfe a greater blame to have you esteame me to be of smal frendeshippe, then all other men of litle wysdome, I woulde have ryd my handes of this laboure, for feare leaste I shoulde bee counted rashe of all such as knowe, what a harde matter it is, emonge suche diversitye of maners, that are used in the Courtes of Christendome, to picke out the perfectest trade and way, and (as it were) the floure of this Courtiership.”

baldassare

Baldassare Castiglione (6 december 1478 – 2 februari 1529)