De Franse schrijver Henri Alain–Fournier werd geboren op 3 oktober 1886 in Épineuil-le-Fleuriel (Cher). Zie ook mijn blog van 3 oktober 2008.
Uit: Le Grand Meaulnes
„On aborda devant un bois de sapins. Sur le débarcadère, les passagers durent attendre un instant, serrés les uns contre les autres, qu’un des bateliers eût ouvert le cadenas de la barrière… Avec quel émoi Meaulnes se rappelait dans la suite cette minute où, sur le bord de l’étang, il avait eu très près du sien le visage désormais perdu de la jeune fille ! Il avait regardé ce profil si pur, de tous ses yeux, jusqu’à ce qu’ils fussent près de s’emplir de larmes. Et il se rappelait avoir vu, comme un secret délicat qu’elle lui eût confié, un peu de poudre restée sur sa joue…
À terre, tout s’arrangea comme dans un rêve. Tandis que les enfants couraient avec des cris de joie, que des groupes se formaient et s’éparpillaient à travers bois, Meaulnes s’avança dans une allée, où, dix pas devant lui, marchait la jeune fille. Il se trouva près d’elle sans avoir eu le temps de réfléchir :
« Vous êtes belle », dit-il simplement.
Mais elle hâta le pas et, sans répondre, prit une allée transversale. D’autres promeneurs couraient, jouaient à travers les avenues, chacun errant à sa guise, conduit seulement par sa libre fantaisie. Le jeune homme se reprocha vivement ce qu’il appelait sa balourdise, sa grossièreté, sa sottise. Il errait au hasard, persuadé qu’il ne reverrait plus cette gracieuse créature, lorsqu’il l’aperçut soudain venant à sa rencontre et forcée de passer près de lui dans l’étroit sentier. Elle écartait de ses deux mains nues les plis de son grand manteau. Elle avait des souliers noirs très découverts. Ses chevilles étaient si fines qu’elles pliaient par instants et qu’on craignait de les voir se briser.
Cette fois, le jeune homme salua, en disant très bas :
« Voulez-vous me pardonner ?
— Je vous pardonne, dit-elle gravement. Mais il faut que je rejoigne les enfants, puisqu’ils sont les maîtres aujourd’hui. Adieu. »
Augustin la supplia de rester un instant encore. Il lui parlait avec gaucherie, mais d’un ton si troublé, si plein de désarroi, qu’elle marcha plus lentement et l’écouta.
« Je ne sais même pas qui vous êtes », dit-elle enfin.
Elle prononçait chaque mot d’un ton uniforme, en appuyant de la même façon sur chacun, mais en disant plus doucement le dernier… Ensuite elle reprenait son visage immobile, sa bouche un peu mordue, et ses yeux bleus regardaient fixement au loin.
« Je ne sais pas non plus votre nom », répondit Meaulnes.
Ils suivaient maintenant un chemin découvert, et l’on voyait à quelque distance les invités se presser autour d’une maison isolée dans la pleine campagne.
« Voici la “maison de Frantz”, dit la jeune fille ; il faut que je vous quitte… »
Elle hésita, le regarda un instant en souriant et dit :
« Mon nom ?… Je suis mademoiselle Yvonne de Galais… »
Et elle s’échappa.“
Alain-Fournier (3 oktober 1886 – 22 september 1914)
De Vlaamse schrijver Stijn Streuvels, pseudoniem voor Frank Lateur werd geboren in Heule op 3 oktober 1871. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2008.
Uit: De Vlasschaard
“Alzoo sleepte de lange winter voort, zonder een krimmeltje klaarte, in blijvende eentonigheid. Het voorjaar was al ingezet aan den tijd, maar alles bleef gesloten, toegedekt met duisternis van lange nachten en dagen daartusschen die geen dagen waren. Hoe het te noemen ’t schemeren dat van al onder uit de wolken zimperde, doodgedaan door dikken smoor, de dofheid, die zonder blos van morgen- of gloei van avondstond, een korte spanne tijds de nachten vaneen scheidde en de wereld van de eene duisternis in de andere dompelde.
De lucht was vol nattigheid; mist en waterstof zweefde in slunsen en drendels vóor den wind weg en daarin draaiden en wentelwiekten de kraaien als doodzonden zoo zwart en ze schreeuwden de eenbaarlijke triestheid in wilde kreten over ’t land.
Vermeulen stond dat te bezien door ’t venster.
– Springtijd! spotte de boer ingrimmig, ’t gelijkt beter aan de donkere zes-weken! Eene onbenamelijke verveling teisterde hem. Hij draaide rond in doelloosheid, wrokkig tegen ’t almachtige element dat hij niet bemeesteren kon en dat hem opgesloten hield in die groote, dompige keuken waar hij omdoolde met de vuisten in de broekzakken, als een noodsche winterbeer, van het venster naar ’t vuur en van ’t vuur weer naar ’t venster. Elke dag bracht den boer een nieuwe ontgoocheling. ’s Morgens kwam hij met weerzin uit den warmen polk, moe van ’t liggen en kwaad omdat hij daar in de doezeling van den slaap, de komst van ’t open weer niet kon afwachten.
Dat het ’s winters wintert vier maanden lang, dat verdroeg Vermeulen best; dat waren zijn kweekmaanden om te belijven na de lastigheid van ]’t zomerwerk; maar dat er na die vier maanden nog geen opening of schof en kwan in de lucht en geen zierken troost of leven te speuren viel als de tijd er was, de zaaitijd en ’t werk van de voorjaarsche dricht begon te dwingen, als ’t boerenjaar anders beginnen moest en ’t altijd voort slegge en zeever bleef en altijd nieuwe vrachten nattigheid in de lucht kwamen bijgemeerd… en dat er niets aan te beteren en alle vloeken machteloos bleef en de spijt moest verkropt worden:
– Zoo eens eigen herte te moeten opfretten! ’t land ligt doorgrinseld als een zompe, ’t wordt allangs om natter, – de grachten spoelen sleekvol en die smodderige misten… Verleden jaar was de dricht al vergeten en hadden we kweekende weer: het vlas stond al uit!”
Stijn Streuvels (3 oktober 1871 – 15 augustus 1969)
Portret door Gerard Vekeman
De Vlaamse schrijver Peter Terrin werd op 3 oktober 1968 geboren in Tielt. Hij studeerde aan de universiteit van Gent. Terrin schrijft romans, verhalen en beschouwingen. Vrouwen en kinderen eerst (2004) werd genomineerd voor de BNG Literatuurprijs. Zowel Blanco (2003) als de verhalenbundel De bijeneters (2006) haalde de longlist van de AKO Literatuurprijs. Voor De bijeneters kreeg hij de Prijs Letterkunde van de Provincie West-Vlaanderen. Hij werd door critici geprezen als een literair buitenbeentje, een onmodieus, klassiek schrijver. Peter Terrin schrijft een blog voor Knack.be.
Uit: De bewaker
‘Hij is halverwege de kelder aanbeland. Ik acht het ogenblik rijp om langzaam mijn Flock te richten, om geleidelijk, met de indringer nog op afstand, mijn houding te veranderen. Meteen trillen mijn gestrekte armen onder hun eigen gewicht, niet van vermoeidheid echter, ik zal lang volhouden, zo lang als het nodig is. Ik gok erop dat hij rechtshandig is, ik mik rechts van het licht, en iets hoger, naar de borst. Hij loop [sic] recht in onze val, we hoeven niets te doen. Dan houdt hij halt en laat de zaklamp onbeweeglijk voor onze voeten schijnen. De lichtkegel reikt tot een paar meter van onze schoentippen. Het is duidelijk dat hij iets heeft opgemerkt. Mijn wijsvinger heeft de trekker zo goed als overgehaald. ‘Hallo? Zijn jullie daar?’ Een zware bas, die het beeld van een grote man oproept. Harry zwijgt, ik ook. Nog één stap in onze richting en hij sterft. Maar de man blijft waar hij staat. ‘Zijn jullie daar?’ Boven het licht heb ik een witte blikkering gezien, tanden. Ik richt de Flock een fractie hoger. ‘Ik ben het,’ zegt hij. ‘De bewaker.’
Peter Terrin (Tielt, 3 oktober 1968)
De Amerikaanse schrijver Bernard Cooper werd geboren op 3 oktober 1951 in Hollywood, California. Hij groeide als jonge homosexueel op in het Los Angeles van de jaren vijftig en zesrig. Sexualiteit, familierelaties, verlies en aids zijn dan ook terugkerende thema’s in zijn werk. Hij scdhreef twee bundels met memoires Truth Serum en Maps to Anywhere, een bundel met korte verhalen Guess Again en een roman A Year of Rhymes.
Uit: The Bill from My Father
“A week later, my father sat beside me in the east wing of Saint Joseph’s Hospital, in Oxnard, waiting for an appointment with a geriatric specialist, less than pleased to be there. He wouldn’t have come at all if Brian hadn’t known Dr. Montrose personally and vouched for her reputation. Despite Dad’s mistrust for people in the medical profession, and whatever his misgivings about two men living together, he was proud that his son had snagged himself a doctor. Brian had a degree in psychology, not medicine, but a doctor was a doctor in my father’s book, and he couldn’t care less if an M. or Ph. preceded the D.
He turned to face me, his glasses flashing. “I don’t want you to watch me grow old.”
“Believe me,” I said, “there are plenty of things worse than growing old.”
“Such as?”
“Such as not growing old.”
For a moment we were allied in silence, remembering Bob and Gary and Ron. Their deaths were done, but their dying survived them.
“Look at it this way,” I said. “We’re growing old together.”
“It’s happening faster to me.”
“No, Dad. You and I are aging at the same rate.”
“Time goes faster when you’re older.”
“It only seems to go faster. It can’t go faster for you than it does for me.” No sooner had I said this than I realized that Einstein had, in fact, proven time’s relativity. I forged ahead anyway. “I know this is hard for you, but there may be a medical reason for your confusion…”
“Who’s confused?”
“Well, I am, for one. I’ve been confused by several things you’ve done recently. Especially your trip into the city last week. Things I’ve chalked up to…your temperament.”
“Well, I am, for one. I’ve been confused by several things you’ve done recently. Especially your trip into the city last week. Things I’ve chalked up to…your temperament.”
“I got news for you: having a temperament doesn’t make me a bad person.”
A bedraggled man in a wheelchair rolled himself into the waiting room. A thin blue tube snaked from his nostrils to a portable oxygen tank.
“Your behavior may have a physiological cause,” I continued. “It could be treatable. There’s no harm in talking to Dr. Montrose.”
“She sure as hell won’t tell me anything I couldn’t tell myself.”
“She might be able to suggest a new medication or changes in your regimen.” I didn’t mention Alzheimer’s or geriatric dementia, though these possibilities must have occurred to my father, too.”
Bernard Cooper (Hollywood, 3 oktober 1951)
De Russische dichter Sergej Aleksandrovitsj Jesenin werd geboren op 3 oktober 1878 in het dorpje Konstantinovo, bij Rjazan. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2008.
Saufen hier wieder, prügeln sich…
Saufen hier wieder, prügeln sich, jammern,
Wo die Harmonika spielt, gelben Frust.
Hinterbliebenes hat sich versammelt
Im Angedenken der Moskauer Rus’.
Auch ich selber, gesenkten Hauptes,
Spül mir die Augen mit Weinflaschen aus;
Um dies Verhängnis nicht länger zu schauen,
Dass durch das Hirn mal was anderes saust.
Jedem scheint etwas auf immer verloren.
Mein hellblauer Juni! Schwarzblauer Mai!
Riecht es nicht deshalb nach Aas und Vergornem
Im haltlosen Abgrund der Zecherei.
Den Russen spült’s heute so fröhlich die Blase:
Spiritus rinnt selbstgebrannt im Kanal.
Der Musiker mit eingefallener Nase
Singt von der Wolga und von der Tscheka.
Irgendwas Böses in glasigen Blicken,
Unduldsames im lauten Gegröl.
Leid tun ihnen die unreifen Böcke,
Die blühendes Leben so hitzig zerstört.
Wo sind wohl jene, die weit fort entfleuchten?
Ob unser Licht diese Weiten durchdringt?
Der Musikant heilt mit Sprit jene Seuche,
Die er sich einst in Kirgisien fing.
Nein! Solche sind nicht zu Boden zu treten.
Solcher Abschaum Sorgen nicht kennt.
Du, mein Rassenland, du mein Rass … sä … land…
Mein asiatischer Kontinent!
Haine nackt, gemähte Felder
Haine nackt, gemähte Felder,
Wasserlauf bringt Nebelwolken.
Als ein Rad die stille Sonne
Hinter blaue Berge rollte.
Weg hat’s Träumen angefangen,
Den man neu geebnet grade:
Er muss nicht mehr, nicht mehr lange
Auf den grauen Winter warten.
Ach, ich sah im Nebel gestern
Durch das klangerfüllte Dickicht:
Roter Mond hat sich als Füllen
Eingespannt vor unsern Schlitten.
Vertaald door Eric Boerner
Sergej Jesenin (3 oktober 1878 – 28 december 1925)
De Amerikaanse schrijver, dramaticus en essayist Gore Vidal werd geboren op 3 oktober 1925 in West Point, New York. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2007 en ook mijn blog van 3 oktober 2008.
Uit: The Golden Age
“Attendants parked cars in front and to the side of the mock-Georgian facade of the house of what would have been his brother-in-law, Blaise Delacroix Sanford, had Timothy and Blaise’s half sister, Caroline Sanford, ever had time to get married in those busy years when, together, they had created a film studio that, for a time, nearly changed movie history until . . . What was the name, he wondered, of Olivia De Havilland’s sister? The one who was now the lead in Rebecca.
Timothy parked at the front door. He could almost hear what’s-her-name’s voice over the screen: “Last night I dreamed I had gone back to Manderley”–or whatever the line was. Purest junk, of course. Timothy preferred his own “true to life” Hometown series of movies, but the public was supposed to be more at home with beautiful houses and beautiful people and a dark mystery at the heart of it all; not to mention a great fire that reveals a terrible secret. Even so, he had wanted desperately to direct Rebecca: something un-Farrellesque in every way.
The butler was since his time. “Sir?”
Timothy gave his name. Then: “Is my film crew here?”
The butler was now all attention. “Oh, yes, Mr. Farrell! This is an honor, sir. To meet you. Your camera people are setting up in the library.” The drawing room was full of Washington grandees, some elected; some born in place, like Alice Roosevelt Longworth, wearing for once the wrong blue; some newly arrived from abroad now that England and France were at war with Germany. Nevertheless, for an average American like the butler, the defining, the immortalizing presence of The Movies took precedence over everything else. “Shall I show you into the library, sir?”
“No, not yet. I must say hello. . . .”
Timothy had forgotten the rapid lizardlike Washington gaze when someone new enters an important drawing room. Conversations never drop a beat and all attention remains fixed on one’s group and yet the newcomer is quickly registered and placed and then set to one side, until needed. The Hollywood stare was far more honest, more like that of the doe frozen in a predator’s sight line. Fortunately, Timothy’s face was not absolutely familiar to anyone except Frederika Sanford, Blaise’s wife, who now moved swiftly through her room filled with guests, many in military uniform, some drably American, some exotically foreign, like the embassy attaches. War or peace?”
Gore Vidal (West Point, 3 oktober 1925)
Rond 1949
De Franse dichter, schrijver en essayist Louis Aragon werd geboren in 1897 in Parijs. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2007 en ook mijn blog van 3 oktober 2008.
Nous dormirons ensemble
Que ce soit dimanche ou lundi
Soir ou matin minuit midi
Dans l’enfer ou le paradis
Les amours aux amours ressemblent
C’était hier que je t’ai dit
Nous dormirons ensembles
C’était hier et c’est demain
Je n’ai plus que toi de chemin
J’ai mis mon cœur entre tes mains
Avec le tien comme il va l’amble
Tout ce qu’il a de temps humain
Nous dormirons ensemble
Mon amour ce qui fut sera
Le ciel est sur nous comme un drap
J’ai refermé sur toi mes bras
Et tant je t’aime que j’en tremble
Aussi longtemps que tu voudras
Nous dormirons ensemble
Les Lilas Et Les Roses
O mois des floraisons mois des métamorphoses
Mai qui fut sans nuage et Juin poignardé
Je n’oublierai jamais les lilas ni les roses
Ni ceux que le printemps dans les plis a gardés
Je n’oublierai jamais l’illusion tragique
Le cortège les cris la foule et le soleil
Les chars chargés d’amour les dons de la Belgique
L’air qui tremble et la route à ce bourdon d’abeilles
Le triomphe imprudent qui prime la querelle
Le sang que préfigure en carmin le baiser
Et ceux qui vont mourir debout dans les tourelles
Entourés de lilas par un peuple grisé
Je n’oublierai jamais les jardins de la France
Semblables aux missels des siècles disparus
Ni le trouble des soirs l’énigme du silence
Les roses tout le long du chemin parcouru
Le démenti des fleurs au vent de la panique
Aux soldats qui passaient sur l’aile de la peur
Aux vélos délirants aux canons ironiques
Au pitoyable accoutrement des faux campeurs
Mais je ne sais pourquoi ce tourbillon d’images
Me ramène toujours au même point d’arrêt
A Sainte-Marthe Un général De noirs ramages
Une villa normande au bord de la forêt
Tout se tait L’ennemi dans l’ombre se repose
On nous a dit ce soir que Paris s’est rendu
Je n’oublierai jamais les lilas ni les roses
Et ni les deux amours que nous avons perdus
Bouquets du premier jour lilas lilas des Flandres
Douceur de l’ombre dont la mort farde les joues
Et vous bouquets de la retraite roses tendres
Couleur de l’incendie au loin roses d’Anjou
Louis Aragon (3 oktober 1897 – 24 december 1982)
De Engelse schrijver en dierenarts James Herriot (pseudoniem van James Alfred Wight) werd geboren op 3 oktober 1916 in Sunderland. Alf Wight was de zoon van een lasser op een scheepswerf. Als jongeman woonde hij in Glasgow, waar hij in 1939 afstudeerde als dierenarts aan het Glasgow Veterinary College. In datzelfde jaar trok hij naar Engeland, waar hij werk vond als assistent in Thirsk, in Yorkshire. Wight noemde het echter in zijn boeken Darrowby. Hij bleef de rest van zijn loopbaan op hetzelfde adr
es, Kirkgate 23, werken. De praktijk is gerestaureerd en is nu een museum. Hij werkte samen met Donald Sinclair, die van Wight de fictieve naam Siegried Farnon meekreeg, en Donalds jongere broer Brian, die bekend zou worden als Tristan. In 1941 trouwde hij met Joan. ’s Avonds vertelde Wight steeds verhalen over de gebeurtenissen van de afgelopen dag. Zijn vrouw zette hem aan die op te schrijven. In 1970 verscheen dan eindelijk zijn eerste boek, If Only They Could Talk, onder het pseudoniem James Herriot. In 1978 was zijn succes enorm. De BBC besloot een televisieserie te maken met de titel All Creatures Great and Small. Uiteindelijk werden 91 afleveringen gemaakt in 7 series, verspreid over dertien jaar (1978-1990). Ook werden er 3 zogenaamde specials van 90 minuten opgenomen (1983-1985-1990). Zijn boeken werden vertaald in veertig talen en kenden een oplage van miljoenen.
Uit: The Real James Herriot
„23 February 1995 was a beautiful day in my part of North Yorkshire. From the top of Sutton Bank on the western edge of the North York Moors National Park, it was possible to see right across the Vale of York to the Yorkshire Dales over thirty miles away. The sun shone brightly out of a cloudless winter sky and I could clearly see the familiar bulk of Pen Hill, standing majestically over the entrance to Wensleydale — the fresh whiteness of its snow-dusted slopes in vivid contrast to the dark green dale below. It was a cold, crisp, perfect winter’s day, one that normally would have had me longing to walk for mile after mile in the clean air. It was a day when I should have felt glad to be alive.
The timeless magic of the Dales has always thrilled me but, on that brilliant February day, my mood was one of emptiness, as I knew that I would never again gaze across at those distant hills without a feeling of nostalgia and regret. On that day a great friend had did. His name was James Alfred Wight, a father in whose company I had spent countless happy hours. A man I shall never forget.
I was not alone in my sorrow. On that same day, others all over the world were also mourning the loss of a friend. His name was James Herriot, the country practitioner whose skill as a writer had elevated him to the statue of the world’s most famous and best-loved veterinary surgeon. This incredibly successful storyteller, who sold more than 60 million books which had been translated into over twenty languages, wrote with such warmth, humour and sincerity that he was regarded as a friend by all who read him.“
James Herriot (3 oktober 1916 – 23 februari 1995)
De Amerikaanse schrijver Thomas Wolfe werd geboren op 3 oktober 1900 in Asheville, North Carolina. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2008.
Uit: Look Homeward, Angel
“This is a moment:
An Englishman named Gilbert Gaunt, which he later changed to Gant (a concession probably to Yankee phonetics), having come to Baltimore from Bristol in 1837 on a sailing vessel, soon let the
profits of a public house which he had purchased roll down his improvident gullet. He wandered westward into Pennsylvania, eking out a dangerous living by matching fighting cocks against the
champions of country barnyards, and often escaping after a night spent in a village jail, with his champion dead on the field of battle, without the clink of a coin in his pocket, and sometimes
with the print of a farmer’s big knuckles on his reckless face.
But he always escaped, and coming at length among the Dutch at harvest time he was so touched by the plenty of their land that he cast out his anchors there. Within a year he married a rugged young widow with a tidy farm who like all the other Dutch had been charmed by his air of travel, and h
is grandiose speech, particularly when he did Hamlet in the manner of the great Edmund Kean. Every one said he should have been an actor.
The Englishman begot children–a daughter and four sons—lived easily and carelessly, and bore patiently the weight of his wife’s harsh but honest tongue. The years passed, his bright somewhat
staring eyes grew dull and bagged, the tall Englishman walked with a gouty shuffle: one morning when she came to nag him out of sleep she found him dead of an apoplexy. He left five children, a mortgage and–in his strange dark eyes which now stared bright and open–something that had not died: a passionate and obscure hunger for voyages.
So, with this legacy, we leave this Englishman and are concerned hereafter with the heir to whom he bequeathed it, his second son, a boy named Oliver. How this boy stood by the roadside near his
mother’s farm, and saw the dusty Rebels march past on their way to Gettysburg, how his cold eyes darkened when he heard the great name of Virginia, and how the year the war had ended, when he was still fifteen, he had walked along a street in Baltimore, and seen within a little shop smooth granite slabs of death, carved lambs and cherubim, and an angel poised upon cold phthisic feet, with a smile
of soft stone idiocy–this is a longer tale.
Thomas Wolfe (3 oktober 1900 – 15 september 1938)
De Duitse schrijver Wolf Klaußner werd geboren op 3 oktober 1930 in Lichtenau. Hij bezocht het gymnasium in Ansbach en Neurenberg en studeerde daarna Engels in Erlangen en München. Na zijn studie werkte hij als docent en als vertaler. Met schrijven begon hij toen hij achttien was. Een van zijn belangrijkste thema’s was het ontstaan van het fascisme op het platteland.
Uit: Lebensläufe
Trotz aller scheinbaren Leichtigkeit hatte Loy sein Leben nie als Via Triumphalis gesehen, sich eher furchtsam gewundert, daß ihm Schwierigkeiten erspart blieben, die anderen schwer zu schaffen machten. Es waren gewaltige Brocken auf seinem Weg gelegen und er hatte sie umgehen können, mit Disziplin und Überlegung. Er hatte öfters die Zähne zusammengebissen als es zum Beispiel Johannes Schmidtkunz scheinen mochte, der ihn für ein Glückskind hielt und es ihm gönnte, doch dieser Status ist nicht dauerhaft. Wie schnell das geht, sieht man am ,,Zerrissenen” oder an mir, sagte er an der Hochzeit Violandes im September 1947.
— Bei deinem Schwiegersohn wirst du ganz schön aufpassen müssen, ein sauberer Windhund.
— Ein Knabe, sagte Konrad, — den schick ich nach England, daß er was Gescheites lernt.
— Bist du des Teufels, Konrad? Die Kinder sind glücklich, du hast Geld genug, böse Winde von ihnen abzuhalten. Ich beneide dich, schau doch hinüber (das junge Paar stand auf der Terrasse und blickte in den Abendhimmel), da willst du mit deinem ewigen Leistungszwang (— Was? Ich? Leistungszwang, lachhaft) denen ihr, weiß wie kurzes, Glück (und ob Leistungszwang: Warum hast du denn sonst promoviert? Und steuerst jetzt …)
— Ich weiß nicht. Mich hat auf einmal Dumpfheit befallen und Angst. Ich bin ein anderer geworden, seit der Conte die Verlobung ankündigte, eine Frechheit obendrein: ICH hätte doch sagen müssen, beehre mich die Verlobung meiner Tochter usw. Dieser windige Conte.
Wolf Klaußner (3 oktober 1930 – 3 april 2005)
Vesting Lichtenau (Geen portret beschikbaar)
De Duitse dichter en schrijver Johann Peter Uz werd geboren op 3 oktober 1720 in Ansbach. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Halle en maakte daar keniis met de dichters Johann Gleim en Johann Nikolaus Götz, met wie hij de oden van Anakreon vertaalde. Hij volgde een loopbaan binnen het justitiële apparaat en werd in 1790 benoemd tot rechter. Uz wordt gezien als een vertegenwoordiger van de burgerlijke Rococo-cultuur.
An Amor
Amor, Vater süsser Lieder,
Du mein Phöbus, kehre wieder!
Kehre wieder in mein Herze!
Komm, doch mit dem schlauen Scherze.
Komm und laß zugleich Lyäen,
Dir zur Seite lachend gehen.
Komm mit einem holden Kinde,
Das mein träges Herz entzünde,
Und durch feuervolle Küsse
Zum Horaz mich küssen müsse.
Willst du, Gott der Zärtlichkeiten!
Laß auch Schmerzen dich begleiten:
Ich will lieber deine Schmerzen,
Als nicht küssen und nicht scherzen.
Johann Peter Uz (3 oktober 1720 – 12 mei 1796)
Kopie door Johann Michael Schwabeda naar een origineel van Georg Oswald May