Dolce far niente
Driving Home
Minister of our coming doom, preaching
On the car radio, how right
Your Hell and damnation sound to me
As I travel these small, bleak roads
Thinking of the mailman’s son
The Army sent back in a sealed coffin.
His house is around the next turn.
A forlorn mutt sits in the yard
Waiting for someone to come home.
I can see the TV is on in the living room,
Canned laughter in the empty house
Like the sound of beer cans tied to a hearse.
De Engelse komiek, schrijver, acteur en presentator Stephen John Fry werd geboren in Londen op 24 augustus 1957. Zie ook alle tags voor Stephen Fry op dit blog.
Uit: More Fool Me
“There is nothing very appealing about showbusiness memoirs. A linear chronology of successes, failures and blind ventures into new fields is dull enough. And then there is the problem of how to approach descriptions of collaborators and contemporaries:
‘She was adorable to work with, incredibly funny and always intensely cheerful and considerate. To know her was to worship her.’
‘I was captivated by his talent, how marvellously he shone in everything he did. There was a luminosity, a kind of transcendence.’
‘She always had time for her fans, no matter how persistent they were.’
‘What a perfect marriage they had, and what ideal parents they were. A golden couple.’
I could be describing actors, TV show presenters or producers with total accuracy, leaving out only their serial polygamies, chronic domestic abuse, violent orgiastic fetishes and breathtaking assaults on the bottle, the powders and the pills.
Is it right of me to be searingly, bruisingly honest about the lives of others? I am quite prepared to be searingly, bruisingly honest about my own, but I just don’t have it in me to reveal to the world that, for example, producer Ariadne Bristowe is an aggressively vile, treacherous bitch who regularly fires innocent assistants just for looking at her the wrong way; or that Mike G. Wilbraham has to give a blow-job to the boom operator while finger-banging the assistant cameraman before he is prepared so much as to think about preparing for a scene. All these things are true, of course, but fortunately Ariadne Bristowe doesn’t exist and neither does Mike G. Wilbraham. OR DO THEY?
The actor Rupert Everett in his autobiographical writings manages to be caustic in what you might call a Two Species manner: bitchy and catty. The results are hilarious, but I am far too afraid of how people view me to be able to write like that. Very happy to recommend both his volumes of autobiography/memoir to you, however: Red Carpets and Other Banana Skins and The Vanished Years. Ideal holiday or Christmas reading.”
De Nederlands-Zwitserse schrijver, tekstschrijver, componist, zanger en pianist Drs. P (eig. Heinz Hermann Polzer) werd geboren in het Zwitserse Thun op 24 augustus 1919. Zie ook alle tags voor Drs. P op dit blog.
Alweer een nieuw patroon
Alweer een nieuw patroon, en wel de (d)e(e)F
En wat me hiertoe dreef, dat is de macht
(Ik hoop dat niemand lacht) van ’t nodeloze
Geen geestdrift of neurose, maar een gril
Daar ik eens kijken wil hoe dat voldoet
Wanneer je rijmen moet als hier gedaan:
Het binnenrijm sluit aan bij ’t eindrijm dat
Je vlak daarboven had, en bovendien –
Dat zult u strakjes zien – de hele woorden
Waarin die rijmen gloorden aan ’t begin
(Dus in de aanhefzin): patroon en (d)e(e)F
Welnu, die woorden geef ik nog een beurt
Aan ’t slot, en u bespeurt dat ik verdomd
Niet weet wanneer dat komt. In elk geval
Betwijfel ik of al die fraaie toeren
Wel boeien of ontroeren of zoiets
Misschien een goede witz? Een sterk verhaal?
Je kunt het minimaal eenmaal proberen
Hij had er zeven keren om gevraagd
Zij vond het te gewaagd en indecent
Tenslotte riep hij: ‘Kent je hart dan niet
Het zinderende lied van roes en lust?’
Ze werd wat ongerust en zei: ‘Maar Jan
Het spijt me erg, ik kan zoiets niet doen
Nog niet voor tien miljoen, bij al ’t gedruis
In zulk een warenhuis, zo fel verlicht
Dat is toch geen gezicht! Dat hoort niet, daar
Ja, als het nu nog maar fellatio was…’
Hij pulkte aan zijn das, en ging – mishaagd
Ze heeft hem níet gevraagd, terug te keren
Zo kunt ook u het leren; volg gewoon
Het voorbeeld (wonderschoon) dat ik hier schreef
Wij noemen dit de (d)e(e)F, een nieuw patroon.
Katholieke roman
Paul Lemmens S.J.
In ’t oude huis heerst droefenis en schrik
De bleke vader loopt vertwijfeld rond
Eenieder ziet zijn triest omfloerste blik
De zeven zoons, zij houden braaf hun mond
En ook de meisjes, negen in totaal
Ontzien hun lieve vader in deez’ stond
Want in de stille kamer, hoog en kaal
Ligt zij, de moeder van de kinderschaar
Nu opgebaard, haar lichaam koud als staal
Ze ligt, met zoete bloempjes in het haar
Als slapend op het bed dat werd tot baar
Uit: Herenspraak
De employé, voorop, in grijze pas
Vervoerde een container met de as
Van iemand die – wat opgedragen was
Per wilsbeschikking, want je weet maar nooit –
In Westerveld te water werd gestrooid
Bezocht u deze dodenakker ooit?
Dan weet u dat het daar behoorlijk glooit
De gasten bleven op het pad en zwegen
De man moest naar beneden daarentegen
Daar kon hij, door een handgreep te bewegen
De bus van onder openen, dus legen
Een vuilwit gruis belandde op de plas
Veel eenden kwamen smakkend aangesneld
En werden als zo vaak, teleurgesteld
De Nederlandse dichteres en schrijfster Marion Bloem werd op 24 augustus 1952 geboren in Arnhem. Zie ook alle tags voor Marion Bloem op dit blog.
Uit: Haar goede hand
“Er wordt beweerd dat een mens zich niets van voor zijn vierde levensjaar kan herinneren. Maar mijn moeder, inmiddels zesentachtig, vertelt over de ontdekking van de kinderverlamming, die haar leven en aldus ook het mijne heeft bepaald, met telkens meer details. Melanie Krijger, door haar zussen en broers Mee genoemd, was drie, bijna vier toen ze aan Raymond, haar jongere broertje, vroeg: ‘Mag ik je pistool?’ Raymond draaide zich van haar weg, roepend: `Pief! Dood!’ Daarop liet Boelé, haar oudere zus, zich giechelend op de modderige grond vallen. En Raymond, wankelend op zijn koddige beentjes en zijn bolle buikje vooruit, mikte recht op Melanie. Zij reikte met haar linkerhand naar zijn wapen. Haar broertje negeerde dat gebaar. Met zijn twee knuistjes stevig om de bamboestok geklemd schreeuwde hij: `Henzup!’ Haar oudste broer, Han, had het pistool van bamboe en elastiekjes gemaakt. Speciaal voor Raymond, die nota bene nog geen zin kon zeggen. Wel losse woordjes. Ze was jaloers dat zij geen wapen had. Ze kon al tot tien tellen, ook in het Maleis. Wellicht sloeg ze soms een cijfer over als ze het te snel wilde doen. En Han had haar geleerd hoe ze haar eigen letter in de vulkanische aarde moest schrijven. Een moeilijke letter. Als ze hem per ongeluk ondersteboven had getekend, ging ze aan de andere kant staan en was hij weer goed. En zij wist al wat dood was. Want haar hond had ze door elkaar geschud, aan zijn lange zwarte haar getrokken, in zijn oren geschreeuwd, en toch werd hij niet wakker. Han had gezegd: ‘Ga van hem af, Mee. Hij is morsdood, we moeten hem begraven.’ Haar oudste zus, Yola, bemoeide zich er niet mee, evenmin als Boelé, maar zij mocht Han helpen omdat Hon van haar was. Zij noemde hem zo sinds ze had leren praten. Het was geen afkorting, geen verbastering. Ze wist niet beter of dat was de naam van haar eerste hond. Iedereen was zijn vorige vergeten. Han groef een kuil vlak bij de wc van de bediendes. ‘Daar liggen er nog twee,’ had hij gezegd, ‘honden gaan eerder dood dan mensen.’ Raymond was een lopende baby. Hij dacht nog dat je dood was als je in de modder viel en je ogen dichthield. En hij dacht dat dood iets was waaruit je even later op kon staan alsof er niets gebeurd was. Haar broertje was schattig, zoals wanneer hij balanceerde terwijl hij met de aan elkaar gebonden bamboestokken in haar richting wees. Hij porde ermee in haar buik.
Ze weet zeker dat ze bij aankomst Tante en Oom met haar goede hand had begroet. Al herinnert ze zich niet hoe ze na de lange treinreis het tuinpad van Tantes erf op liepen. Als het toen niet gelukt was om haar rechterhand omhoog te brengen, hadden ze het immers meteen gemerkt. Wanneer de arm haar in de steek begon te laten, is voor haar een raadsel. Misschien logeerden ze al twee handen bij Tante, misschien pas zes vingers. Wie nog niet naar school gaat, begrijpt niks van tijd. Voor een kind duurt plezier altijd te kort, verveling te lang, en angst lijkt nooit te stoppen. Angst beklijft. Naderhand vertelde niemand haar de details. Mammie zeker niet.
De Nederlandse schrijver en rapper Pepijn Lanen werd geboren in Utrecht op 4 augustus 1982. Zie ook alle tags voor Pepijn Lanen op dit blog.
Uit: Sjeumig
“En om het allemaal af te maken was in de verte heel zachtjes maar duidelijk het piepen en knarsen van een huifkar te horen, getrokken door een lomp boerenpaard. Het was de symbolische huifkar van een vergeten afspraak. Na nog een minuut of tien over straat slenteren als een menselijke wijnvlek in het witte damast van het leven viel het hem eindelijk allemaal te binnen. ‘conjo’ schreeuwde hij zowel in het Spaans als in het Nederlands.
Hij keek uit het raam van de taxi naar de voorbij glijdende gevels die op een speelse manier modern en klassiek met elkaar afwisselden. In zijn hoofd woedde een wervelstorm van tijdstippen, adressen, mensen om teleur te stellen en dingen om niet te vergeten. Hij had zich verdwaald gewaand in een stadsdeel uit de jaren tachtig tot er ineens uit het niks een onooglijke taxi van de elektrische variant was opgedoemd, waar hij zich nog net niet op had geworpen. De meter stond vooralsnog op zevenentwintig euro en een slordige vijfendertig centen. Op dit moment was het olijke tweetal, bestaande uit hemzelf en de taxichauffeur met psoriasis, nog steeds onderweg om zijn laptop op te halen bij zijn atelier. De honger vrat hem van binnenuit op en de kater vervloekte hem voor het tot tweemaal toe afslaan van een gebakken ei. In zijn portemonnee woonde helaas nog maar één briefje van vijftig euro, en daarbij had de chauffeur met het huidprobleem eerder nogal nors en negatief gegromd bij de notie dat hij niet direct naar de bestemming van zijn afspraak bliefde te gaan, maar dit via een stopplek op de locatie van zijn creativiteitsbunker wenste te doen.
De meter stond inmiddels op een bescheiden zesenveertig euro met een verwaarloosbaar aantal centen achter de komma. Het ritje had zich ontwikkeld tot een expeditie de treurnis in, zo leek het. Niet alleen wilde hij gillend alle haren uit zijn hoofd trekken en zijn ogen eruit krabben vanwege de stress en de vijfenveertig minuten die hij inmiddels te laat was; maar ook maakte het urbane landschap een dusdanig deprimerende indruk op hem dat hij zijn ziel in brand wenste te steken met wasbenzine, zodat het vuur hem van binnenuit zou kunnen verteren. De plaats van afspreken was op een dreef dan wel een kade, waar zowel hij als zijn roodgevlekte mobiele metgezel nog nooit van gehoord had. Van tijd tot tijd draaide de chauffeur zich om en wees naar wat façades die opgetrokken waren in een ‘leuke’ niet-leuke klassieke stijl. Vaak stelde de chauffeur hier ook nog een vraag bij, die hij dan niet goed kon verstaan. Druppels uitgezwete alcohol dansten via zijn voorhoofd, wangen en nek zijn kraag in. Eerder al had hij zijn laptop geopend, de vingers gekruist dat de e-mail met de bevestiging van de desbetreffende afspraak nog openstond.”
De Amerikaanse schrijver John Green werd geboren in Indianapolis, Indiana, op 24 augustus 1977. Zie ook alle tags voor John Green op dit blog.
Uit:The Fault in Our Stars
“Once
we got around the circle, Patrick always asked if anyone wanted to
share. And then began the circle jerk of support: everyone talking about
fighting and battling and winning and shrinking and scanning. To be
fair to Patrick, he let us talk about dying, too. But most of them
weren’t dying. Most would live into adulthood, as Patrick had.
(Which
meant there was quite a lot of competitiveness about it, with everybody
wanting to beat not only cancer itself, but also the other people in
the room. Like, I realize that this is irrational, but when they tell
you that you have, say, a 20 percent chance of living five years, the
math kicks in and you figure that’s one in five…so you look around and
think, as any healthy person would: I gotta outlast four of these
bastards.)
The
only redeeming facet of Support Group was this kid named Isaac, a
long-faced, skinny guy with straight blond hair swept over one eye.
And
his eyes were the problem. He had some fantastically improbable eye
cancer. One eye had been cut out when he was a kid, and now he wore the
kind of thick glasses that made his eyes (both the real one and the
glass one) preternaturally huge, like his whole head was basically just
this fake eye and this real eye staring at you. From what I could gather
on the rare occasions when Isaac shared with the group, a recurrence
had placed his remaining eye in mortal peril.
Isaac
and I communicated almost exclusively through sighs. Each time someone
discussed anticancer diets or snorting ground-up shark fin or whatever,
he’d glance over at me and sigh ever so slightly. I’d shake my head
microscopically and exhale in response.
•••
So
Support Group blew, and after a few weeks, I grew to be rather
kicking-and-screaming about the whole affair. In fact, on the Wednesday I
made the acquaintance of Augustus Waters, I tried my level best to get
out of Support Group while sitting on the couch with my mom in the third
leg of a twelve-hour marathon of the previous season’s America’s Next
Top Model, which admittedly I had already seen, but still.
Me: “I refuse to attend Support Group.”
Mom: “One of the symptoms of depression is disinterest in activities.”
Me: “Please just let me watch America’s Next Top Model. It’s an activity.”
Mom: “Television is a passivity.”
Me: “Ugh, Mom, please.”
Zie voor de schrijvers van de 24e augustus ook mijn blog van 24 augustus 2018.