Dolce far niente, Bertolt Brecht, John Green, Drs. P, Marion Bloem, Pepijn Lanen, Stephen Fry

Dolce far niente

 

 
Scène d’été door Frédéric Bazille, 1869

 

Vom Schwimmen in Seen und Flüssen

Im bleichen Sommer, wenn die Winde oben
Nur in dem Laub der großen Bäume sausen
Muß man in Flüssen liegen oder Teichen
Wie die Gewächse, worin Hechte hausen.

Der Leib wird leicht im Wasser. Wenn der Arm
Leicht aus dem Wasser in den Himmel fällt
Wiegt ihn der kleine Wind vergessen
Weil er ihn wohl für braunes Astwerk hält.

Der Himmel bietet mittags große Stille.
Man macht die Augen zu, wenn Schwalben kommen.
Der Schlamm ist warm. Wenn kühle Blasen quellen
Weiß man: Ein Fisch ist jetzt durch uns geschwommen.

Mein Leib, die Schenkel und der stille Arm
Wir liegen still im Wasser, ganz geeint
Nur wenn die kühlen Fische durch uns schwimmen
Fühl ich, daß Sonne überm Tümpel scheint.

Wenn man am Abend von dem langen Liegen
Sehr faul wird, so, daß alle Glieder beißen
Muß man das alles, ohne Rücksicht, klatschend
In blaue Flüsse schmeißen, die sehr reißen.

Am besten ist´s, man hält´s bis Abend aus.
Weil dann der bleiche Haifischhimmel kommt
Bös und gefräßig über Fluß und Sträuchern
Und alle Dinge sind, wie´s ihnen frommt.

Natürlich muß man auf dem Rücken liegen
So wie gewöhnlich. Und sich treiben lassen.
Man muß nicht schwimmen, nein, nur so tun, als
Gehöre man einfach zu Schottermassen.

Man soll den Himmel anschauen und so tun
Als ob einen ein Weib trägt, und es stimmt.
Ganz ohne großen Umtrieb, wie der liebe Gott tut
Wenn er am Abend noch in seinen Flüssen schwimmt.

 

 
Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956)
Augsburg. Bertolt Brecht werd geboren in Augsburg.

 

De Amerikaanse schrijver John Green werd geboren in Indianapolis, Indiana, op 24 augustus 1977. Zie ook alle tags voor John Green op dit blog.

Uit: Paper Towns (Vertaald door Aleid van Eekelen-Benders)

“Ik werd altijd vreselijk zenuwachtig als ik hoorde dat Margo eraan kwam, omdat ze namelijk het schitterend mooiste schepsel was dat God ooit had geschapen. Op de ochtend in kwestie droeg ze een witte short en een roze T-shirt met een groene draak die vuur van oranje glitters spuugde. Het is moeilijk uit te leggen hoe prachtig ik dat T-shirt toen vond.
Margo fietste zoals gewoonlijk staand, met gestrekte armen op het stuur leunend, en haar paarse gympjes waren een ronddraaiend waas. Het was een broeierig hete dag in maart. Het was helder, maar de lucht had een zurige smaak, alsof het wel eens kon gaan stormen.
In die tijd zag ik mezelf graag als uitvinder, en toen we onze fiets op slot hadden gezet en het kortestukje door het park naar de speeltuin liepen, vertelde ik Margo over een idee van me voor een uitvinding die ik de Ringolator noemde. De Ringolator was een enorm kanon dat grote gekleurde rotsblokken in een baan heel dicht om de aarde zou schieten, zodat die net zulke ringen zou krijgen als Saturnus. (Dat lijkt me nog steeds een prachtidee, maar het blijkt nog vrij ingewikkeld een kanon te bouwen dat rotsblokken in zo’n lage baan om de aarde kan krijgen.)
Omdat ik het park kende als mijn broekzak, kreeg ik al na een paar stappen het gevoel dat er iets niet klopte, al kon ik niet meteen thuisbrengen wát er anders was.
‘Quentin,’ zei Margo zacht, kalm.
Ze wees. En toen kreeg ik door wat er anders was.
Een paar meter voor ons stond een eik. Dik en knoestig en duidelijk stokoud. Die was niet nieuw. De speeltuin rechts van ons. Ook niet nieuw. Maar nu: een man in een grijs pak die tegen de stam van
de eik hing. Zonder te bewegen. Dat was nieuw. Hij werd omringd door bloed en er stroomde een halfgestold fonteintje bloed uit zijn mond. Die mond stond open op een manier waarop monden dat liever niet moeten doen. Er zaten vliegen op zijn bleke voorhoofd.
‘Hij is dood,’ zei Margo, alsof ik dat zelf niet kon zien.
Ik ging twee stapjes achteruit. Ik weet nog dat ik dacht dat ik geen onverwachte bewegingen moest maken, want dan zou hij misschien wakker worden en me aanvallen. Misschien was het een zombie. Ik wist best dat zombies niet bestonden, maar hij zag er beslist uit alsof hij er een zou kunnen zijn.”

 
John Green (Indianapolis, 24 augustus 1977)

 

De Nederlands-Zwitserse schrijver, tekstschrijver, componist, zanger en pianist Drs. P (eig. Heinz Hermann Polzer) werd geboren in het Zwitserse Thun op  24 augustus 1919. Zie ook mijn blog van 24 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Drs. P. op dit blog.

Uit: Antwoorden aan Piet Paaltjes

Antwoord uit Leiden (Op Immortelle lll)

En mijn tranen blijven vloeien
In zoo menige loome nacht,
Maar nog altijd heb ik geen antwoord
Op die droeve vraag bedacht

Er zijn toch ook geestige raadsels
Voorhanden onder de zon …
Ach, hoe bitter kan ik betreuren
Dat ik aan dit gedicht begon.

 

Antwoord uit Leiden (Op Immortelle XVI)

Waar te Leiden ik ook verkeerde,
Steeds gevoelde ik terstond,
Dat zich die bleeke jongeling
In mijn nabijheid bevond. 

Ik zag hem, terwijl ik sigaren kocht. 
Hij verscheen mij in den Paauw.
En des nachts op het stille Rapenburg
Dan gaf mijn Bello een graauw.

Nooit sprak hij mij aan. Doch zijn oogen
Waren strak op mij gericht.
Daarin smeulde een hartstochtelijk
En onrustbarend licht.

 

Gedicht

‘Ik was uit Azië geïmporteerd
Al spoedig had mijn baas, een winkelier
Mij aan een zondagsschooljuffrouw gesleten

En ach, ik heb niet veel te klagen hier
Ik zit behoorlijk warm en krijg te eten
Iets evenwel vergeef ik haar niet gauw

Het zijn de afgezaagde loze kreten
(Dag! Lekker koekje! Lorre! Koppiekrauw!
En meer nog) die dat mens me heeft geleerd

’t Is alles zo onrijp, zo braaf, zo saai…
Geef mij maar zeelui’, dacht de papegaai

 

 
Drs. P (24 augustus 1919 – 13 juni 2015)

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Marion Bloem werd op 24 augustus 1952 geboren in Arnhem. Zie ook mijn blog van 24 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Marion Bloem op dit blog.

Uit: Haar goede hand

“Er wordt beweerd dat een mens zich niets van voor zijn vierde levensjaar kan herinneren.
Maar mijn moeder, inmiddels zesentachtig, vertelt over de ontdekking van de kinderverlamming, die haar leven en aldus ook het mijne heeft bepaald, met telkens meer details.
Melanie Krijger, door haar zussen en broers Mee genoemd, was drie, bijna vier toen ze aan Raymond, haar jongere broertje, vroeg: ‘Mag ik je pistool?’ Raymond draaide zich van haar weg, roepend: ‘Pief! Dood!’ Daarop liet Boelé, haar oudere zus, zich giechelend op de modderige grond vallen. En Raymond, wankelend op zijn koddige beentjes en zijn bolle buikje vooruit, mikte recht op Melanie. Zij reikte met haar linkerhand naar zijn wapen. Haar broertje negeerde dat gebaar. Met zijn twee knuistjes stevig om de bamboestok geklemd schreeuwde hij: ‘Henzup!’
Haar oudste broer, Han, had het pistool van bamboe en elastiekjes gemaakt. Speciaal voor Raymond, die nota bene nog geen zin kon zeggen. Wel losse woordjes. Ze was jaloers dat zij geen wapen had. Ze kon al tot tien tellen, ook in het Maleis. Wellicht sloeg ze soms een cijfer over als ze het te snel wilde doen. En Han had haar geleerd hoe ze haar eigen letter in de vulkanische aarde moest schrijven. Een moeilijke letter. Als ze hem per ongeluk ondersteboven had getekend, ging ze aan de andere kant staan en was hij weer goed. En zij wist al wat dood was. Want haar hond had ze door elkaar geschud, aan zijn lange zwarte haar getrokken, in zijn oren geschreeuwd, en toch werd hij niet wakker. Han had gezegd: ‘Ga van hem af, Mee. Hij is morsdood, we moeten hem begraven.’

 
Marion Bloem (Arnhem, 24 augustus 1952)

 

De Nederlandse schrijver en rapper Pepijn Lanen werd geboren in Utrecht op 4 augustus 1982. Zie ook alle tags voor Pepijn Lanen op dit blog.

Uit: Sjeumig

“In het uitzicht van haar raam zocht hij zijn verlichting. Er was niet heel veel meer te zien dan een stel gordijnen in de kleur gebroken dan wel geel genicotineerd wit, en een doolhof aan balkonnetjes en ramen. Waarschijnlijk had hij precies niks te schaften met eenieder van de bewoners van die balkonnetjes en ramen, maar zeker wist hij het niet. Welke emotie de kniegewrichtgijzelaarster opriep was hem vooralsnog ook volkomen onduidelijk. Hij besloot heel hard te gaan ademen om te proberen haar aandacht te trekken, door de sluiers van slaap en alcohol heen. In plaats daarvan begon hij op een zeer onaantrekkelijke manier te hoesten en te rochelen. Dit moest haast wel zijn sterfbed worden. Telkens als zijn middenrif zich aanspande om er een nieuwe golf hoestingen uit te gooien via zijn keel en mond werd het helemaal wit voor zijn ogen. Tranen biggelden over zijn wangen terwijl hij in een perfecte hoek van negentig graden lag te creperen. De dimensie waar wij als mens ons dagelijks in begeven had hij verruild voor een die gevuld was met pijn en doemscenario’s. Steeds als hij snakte naar adem begon de gruwelachtbaan opnieuw. Na een halve minuut, die meer weg had van een eeuwigheid en een half, ging het wel weer een beetje en opende hij zijn ogen. ‘Sjeumig,’ zei ze, en overhandigde hem een vies glas, halfvol met water, dat waarschijnlijk al tijden naast haar matrasje stond. Het water smaakte naar een onbestemd gevoel, op een saaie manier.
Nadat ze wederom had aangeboden om een ei te bakken, had hij zijn kleren bij elkaar gegraaid en op semibeleefde wijze de benen genomen. Met elke traptrede die hij naar beneden afdaalde in haar trappenhuis richting de voordeur voelde hij een klein stukje opluchting in zijn hart. Alsof hij een videoband met een slechte premièrefilm in ieder geval op tijd terug had gebracht en geen boete hoefde te betalen. Met het draaien van de deurklink viel zijn universum ineens weer in duigen; daar was de realiteit van alledag als een scheet in zijn gezicht. Het duurde enkele uitgelopen straten voor de realisatie opkwam dat hij geen flauw idee had waar hij was. ‘Great’ was een Engels woord dat steeds in zijn gedachten opkwam en ook af en toe over zijn lippen. Zijn hoofd was een middeleeuws wandelpad tussen twee middelgrote stadsteden, waar overal struikrovers op de loer lagen en veel valkuilen aanwezig waren.”

 
Pepijn Lanen (Utrecht, 4 augustus 1982)
Op een geruchtmakende cover uit november 2015

 

De Engelse komiek, schrijver, acteur en presentator Stephen John Fry werd geboren in Londen op 24 augustus 1957. Zie ook mijn blog van 24 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Stephen Fry op dit blog.

Uit: The Liar

“Lies, fictions and untrue suppositions can create new human truths which build technology, art, language, everything that is distinctly of Man. The word “stone” for instance is not a stone, it is an oral pattern of vocal, dental and labial sounds or a scriptive arrangement of ink on a white surface, but man pretends that it is actually the thing it refers to. Every time he wishes to tell another man about a stone he can use the word instead of the thing itself. The word bodies forth the object in the mind of the listener and both speaker and listener are able to imagine a stone without seeing one. All the qualities of stone can be metaphorically and metonymically expressed. “I was stoned, stony broke, stone blind, stone cold sober, stonily silent,” oh, whatever occurs. More than that, a man can look at a stone and call it a weapon, a paperweight, a doorstep, a jewel, an idol. He can give it function, he can possess it.”
(…)

“It is perfectly possible to live a life from cradle to grave that is entirely dishonest.One might never reveal one’s true identity, the yearnings and cravings of one’s innermost self, even to the most intimate circle of family and friends; never really speak the truth to anyone. Priests and psychotherapists may believe that the confessional-box or the analysis session reveals truths, but you know and I know and every human being knows that we lie all the time to all the world. Lying is as much a part of us as wearing clothes. Indeed Man’s first act in Eden was to give names to everything on earth, our first act of possession and falsehood was to take away a stone’s right to be a stone by imprisoning it with the name “stone”. There are in reality, as Fenellosa said, no nouns in the universe. Man’s next great act was to cover himself up. We have been doing so ever since. We feel that our true identities shame us. Lying is a deep part of us. TO take it away is to make us something less than, not more than, human.”

 
Stephen Fry (Londen, 24 augustus 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e augustus ook mijn blog van 24 augustus 2015 en ook mijn blog van 24 augustus 2014 deel 2.