Op vrijdag 10 november maakt juryvoorzitter H.K.H. Prinses Laurentien bekend welk boek bekroond is met de AKO Literatuurprijs 2006. Hier schenk ik de komende tijd al wat aandacht aan de kandidaten op de shortlist. De derde is Joris Note.
Joris Note (Borgerhout, Antwerpen, 4 november 1949) studeerde Germaanse filologie, en was daarna wetenschappelijk medewerker Algemene Literatuurwetenschap en leraar Nederlands. Samen met Walter van den Broeck en Daniël Robberechts was hij enkele jaren redacteur van het literair tijdschrift Heibel. Hij schreef kritieken en essays voor diverse kranten en tijdschriften. In 1992 werd zijn roman De tinnen soldaat bij De Bezige Bij gepubliceerd. Daarin wordt de kindertijd in een katholiek Vlaams milieu behandeld via de taal waarmee de verteller is opgegroeid. Het is een poging om te onderzoeken hoe de ik door die taal geworden is wie hij is en om de bedrieglijkheid van die taal te ontmaskeren. In 1995 verscheen de verhalenbundel Het uur van ongehoorzaamheid. In vijf samenhangende maar los van elkaar te lezen verhalen herinnert een man zich de bizarre, ontroerende, wrede, komische en verdrietige details uit zijn jeugd. In een verfijnde en fragmentarische stijl, vol met Vlaamse uitdrukkingen, kinderversjes en liedjes, is Joris Note de chroniqueur van een wrede roomse jeugd. In 2002 verscheen Timmerwerk, een biografische roman. De eerste wereldoorlog ondergaat de vader van de hoofdfiguur als kind in Brugge, in 1940 stuurt de volgende oorlog hem naar Frankrijk voor een bizarre reis; zijn latere jaren brengt hij door in Oost-Vlaanderen. Voorjaar 2006 verscheen zijn meest recente roman Hoe ik mijn horloge stuksloeg.
Uit: Hoe ik mijn horloge stuksloeg
“Er was eens een jongen, we zullen hem Boris Bibber noemen. Hij ging naar school en hij leerde goed en hij leerde door, een fluitje van een cent.
Bij een zij-ingang van het universiteitssecretariaat kon je op de eerste dag van het academiejaar een boek met collegeroosters afhalen. Het was niet verplicht, er werd maar een klein aantal exemplaren uitgedeeld en de volgende dagen had je nog kans genoeg om er een te krijgen, maar niettemin wurmde een grote schare studenten, veelal eerstejaars, zich op het vastgestelde uur in het nauwe straatje, ze wilden hun onzekerheid kwijt en het was een begin van ontgroening. Ik onderwierp me aan het zotte ritueel, duwend met schouders en ellebogen, zelf geduwd en bijna omvallende en grond onder de voeten verliezende, een nutteloos kermisgevecht tussen geraas en gebral. Het deurtje ging dicht, ik had geen boek, en terwijl de meute zich verspreidde zag ik dat mijn polshorloge weg was, mijn eerste polshorloge, ik bezat het nog geen jaar. In het nu lege straatje speurde ik de kasseien af naar resten, het was gestolen of tot gruis vermalen. De hand gods had me geslagen, en toen ik aan het eind van de week naar huis ging zei ik al aan de deur tegen moeder dat er een echte ramp gebeurd was. Nochtans ben ik nooit te laat gekomen in de colleges, ‘s ochtends werd ik opgeroepen door mijn wekkertje en daarna liep ik vertrouwend mee met mijn gezellen; maar bij de nadering van de eerste tentamens kocht vader een nieuw horloge voor zijn dwaze zoon die het best missen kon, misschien was de vader een dwaze vader, even. De tijd had zijn nest in mij gebouwd, en lustig met hem samen de angst, ze paarden en kweekten als geile konijnen, en toen ze talrijk en krachtig genoeg waren geworden vestigden ze daarbinnen hun onverlichte despotische bewind.”
Joris Note (Borgerhout, 4 november 1949)
James Leigh Hunt werd geboren op 19 oktober 1784 in Southgate, Middlesex. Zijn vader, een geestelijke, raakte financieel in moeilijkheden en kwam door zijn schulden in een gevangenis terecht. Als jongeman ontwikkelde Hunt een interesse in politiek en poëzie. Hij raakte bevriend met schrijvers die politieke hervormingen wilden zoals Percy Bysshe Shelley, Lord Byron,Thomas Barnes and Charles Lamb. Behalve poëzie en artikelen over politek schreef Leigh Hunt ook toneelkritieken voor de News. In 1808 hielp hij zijn broer, John Hunt, een politiek tijdschrift te beginnen, genaamd Examiner. In 1812 werden ze allebei gearresteerd wegens een kritisch artikel over de prins-regent. Zij werden veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf en een boete van 500 pond. Na zijn vrijlating ging Hunt door met de Examiner tot 1821. Het jaar daarop reise hij met Lord Byron and Percy Bysshe Shelley naar Italië. De drie mannen publiceerden een radicale politieke krant, The Liberal. Omdat zij die in Italie uitbrachten bleven ze uit de handen van de Engelse autoriteiten. De eerste editie werd hoofdzakelijk door Hunt vol geschreven, maar bevatte ook bijdragen van William Hazlitt, Mary Shelley en Lord Byron’s Vision of Judgement en er werden 4000 exemplaren van verkocht.
Rondeau
Jenny kissed me when we met,
Jumping from the chair she sat in;
Time, you thief, who love to get
Sweets into your list, put that in:
Say I’m weary, say I’m sad,
Say that health and wealth have missed me,
Say I’m growing old, but add,
Jenny kissed me.
Song of Fairies Robbing an Orchard
We, the Fairies, blithe and antic,
Of dimensions not gigantic,
Though the moonshine mostly keep us,
Oft in orchards frisk and peep us.
Stolen sweets are always sweeter,
Stolen kisses much completer,
Stolen looks are nice in chapels,
Stolen, stolen, be your apples.
When to bed the world are bobbing,
Then’s the time for orchard-robbing;
Yet the fruit were scarce worth peeling,
Were it not for stealing, stealing.
Leigh Hunt (19 oktober 1784 – 28 augustus 1859)
Miguel Ángel Asturias werd geboren op 19 oktober 1899 in Guatemala-Stad. Hij studeerde op de Universidad de San Carlos de Guatemala. In die tijd deed (1920) hij ook mee aan de opstand tegen de toenmalige dictator Manuel Estrada Cabrera. Hij richtte met zijn medestudenten de Associación de Estudiantes Unionistas op. Namens de studenten reisde hij in 1921 af naar Mexico om de onafhankelijkheid van het buurland te vieren. Hier ontmoette hij Valle-Inclan, wat van grote betekenis zal blijken te zijn voor zijn ontwikkeling als schrijver. Samen met een groep andere studenten richtte Asturias de Universidad Popular op, een universiteit voor degenen die niet het geld hebben op de officiële universiteit te kunnen studeren. In 1923 studeerde hij af, zijn scriptie ging over “het maatschappelijke probleem van de indiaan”. Asturias ging naar Europa, na eerst een paar maanden in Londen door naar Parijs, om zijn studies af te maken op de Sorbonne. In 1933 keerde Asturias definitief terug naar Guatemala. Het boek El señor Presidente, dat hij dan al geschreven heeft kon hij niet publiceren vanwege het feit dat Guatemala op dat moment geregeerd werd door de dictator Jorge Ubico. Asturias werkte als journalist en als hoogleraar literatuurwetenschap. Na het aftreden van Ubico in 1944 kwam eerst een militaire junta aan de macht en na een revolutie een paar maanden later werd Juan José Arévalo de nieuwe president. Deze benoemde Asturias tot cultureel attaché aan de Guatemalteekse ambassade in Mexico. 1949 was geheel gewijd aan het schrijven van Hombres de maíz (Nederlandse vertaling: De doem van de maïs), het boek dat over het algemeen als zijn meesterwerk beschouwd wordt. In het boek komen indiaanse stammen in opstand tegen het leger en de maïsplanters. In 1967 ontvangt Asturias de Nobelprijs voor de Literatuur met als motivatie dat hij een levendige literaire oeuvre geschapen had dat diepgeworteld is in de Guatemalteekse indiaanse tradities.
Movingroot of the Flower of the Air
Andaraiz de la Flor del Aire
Movingroot of the Flower of the Air,
what do the Hunters dream?
Eagle of Fire,
root of blood-tree root,
red his tracks in the fan of tracks
that go round the lake, before the assault,
he dreams that he sets the lake afire (the most terrible
of nightmares, like augury: the water in flames),
to scorch Quadriheaven, the Man-of-the-Magics
who, transformed to a manikin of straw,
flees from the colored mirrors.
Movingroot of the Flower of the Air,
what do the Hunters dream?
Eagle of Dreams,
root of morro-tree root,
black his tracks in the fan of tracks
that go round the lake, before the assault,
he dreams that he wounds anew the magnetic eye,
lightly sweet, of the mirror-beast
stealer of tracks, prey that now wounded
escapes from his grasp and turns itself into a lake.
Movingroot of the Flower of the Air,
what do the Hunters dream?
Eagle of Clouds,
root of milk-tree root,
white his tracks in the fan of tracks
that go round the lake, before the assault,
he dreams that a storm of hail
puts Quadriheaven, the Man-of-the-Magics, to flight,
transformed into a doll of frost,
a doll with four heads, eight arms,
eight legs, eight feet…
Movingroot of the Flower of the Air,
what do the Hunters dream?
Eagle of Fireflies,
root of yellow mother-of-cacao root,
yellow his tracks in the fan of tracks
that go round the lake, before the assault,
an arrow that fades and flares, pointed
toward the West, he dreams that from a lightning bolt
of sunflowers the Man-of-the-Magics leaps,
converted into an ear of yellow maize.
Movingroot of the Flower of the Air,
what do the Hunters dream?
Eagle of Trees,
root of green-country root,
green his tracks in the fan of tracks
that go round the lake, before the assault,
an arrow of command pointed toward midday,
he dreams that he wounds Quadriheaven,
that he wounds and snatches Quadriheaven, the idol
of the bundle that his entrails conceal,
an idol of transparent lava,
a god-eye formed by the rain.
Vertaald door Robert W. Lebling
Miguel Ángel Asturias (19 oktober 1899 – 9 juni 1974)
John le Carré, het pseudoniem van David John Moore Cornwell is een Brits romanschrijver van thrillers en spionageverhalen. Hij werd geboren op 19 okorber 1931 in Poole, Dorset, Engeland.Tijdens zijn universitaire studies aan de Universiteit van Bern ontwikkelde hij een enorme interesse voor vreemde talen. Na zijn studies solliciteerde hij bij de FCO, en later ook bij MI6, waarbij hij in West-Duitsland was gestationeerd. Bij zijn eerste vrouw had hij drie zonen, en uit zijn tweede huwelijk kwam nog een zoon voort. Veel van zijn thrillers gaan over de Koude Oorlog. Twee van zijn boeken werden herwerkt tot televisieseries door de BBC.
Uit: Absolute friends
“On the day his destiny returned to claim him, Ted Mundy was sporting a bowler hat and balancing on a soapbox in one of Mad King Ludwig ’s castles in Bavaria. It wasn’t a classic bowler, more your Laurel and Hardy than Savile Row. It wasn’t an English hat, despite the Union Jack blazoned in Oriental silk on the handkerchief pocket of his elderly tweed jacket. The maker ’s grease-stained label on the inside of the crown proclaimed it to be the work of Messrs Steinmatzky & Sons, of Vienna.
And since it wasn’t his own hat – as he hastened to explain to any luckless stranger, preferably female, who fell victim to his boundless accessibility – neither was it a piece of self-castigation. ‘It ’s a hat of office, madam,’ he would insist, garrulously begging her pardon in a set piece he had off perfectly. ‘A gem of history, briefly entrusted to me by generations of previous incumbents of my post – wandering scholars, poets, dreamers, men of the cloth – and every man jack of us a loyal servant of the late King Ludwig – hah!’ The hah! perhaps being some kind of involuntary throwback to his military childhood. ‘Well, what ’s the alternative, I mean to say? You can hardly ask a thoroughbred Englishman to tote an umbrella like the Japanese guides, can you? Not here in Bavaria, my goodness, no. Not fifty miles from where our own dear Neville Chamberlain made his pact with the devil. Well, can you, madam?’
And if his audience, as is often the case, turns out to be too pretty to have heard of Neville Chamberlain or know which devil is referred to, then in a rush of generosity the thoroughbred Englishman will supply his beginners’ version of the shameful Munich Agreement of 1938, in which he does not shy from remarking how even our beloved British monarchy, not to mention our aristocracy and the Tory Party here on earth, favoured practically any accommodation with Hitler rather than a war.”
John le Carré (Poole, 19 oktober 1931)