José Eduardo Agualusa, Kenneth Patchen, Heinrich Heine

De Angolese schrijver José Eduardo Agualusa werd op 13 december 1960 in Huambo geboren. Zie ook alle tags voor José Eduardo Agualusa op dit blog.

Uit: Het labyrint van Luanda (Vertaald door Harrie Lemmens)

“Ik telde het aantal seconden tussen de bliksemflits en de donderslag —één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven. Dat vermenigvuldigde ik vervolgens met 340, de snelheid van het geluid in meters per seconde, om uit te rekenen waar de bliksem was ingeslagen: op 2 kilometer en 380 meter. Ik rekende ook de tweede, derde en vierde flits uit. Het onweer kwam razendsnel dichterbij. Een halve tel voordat de hemel opengereten werd, wist ik waar de vijfde bliksemschicht zou inslaan. Kianda was ongeveer 100 meter van de auto waarin ik zat, ze liep almaar verder, als op een podium, voortgeduwd door het licht. Haar schoenen zonken weg in de aarde, glimmend rood op dof rood. In de verte wiegden palmen. Nog verder weg rees het stevige silhouet van een baobab op. Kianda liep kaarsrecht, met haar gezicht omhoog, haar mooie handen met de smalle, erg lange vingers op haar borst gevouwen. Het licht was een dichte, bijna vloeibare goudkleurige substantie waaraan dorre bladeren, papiersnippers en het fijne vuurrode stof plakten, dingen die de wind optilde met zijn kromme armen. Mijn liefste bleef maar doorlopen naar de zwarte massa van de wolken. Ik moest denken aan de woorden waarmee een beroemde muziekcriticus, een ietwat excentrieke oude Brit, haar succes had proberen te verklaren: `Wat je als eerste bij haar pakt, is het contrast tussen de breekbaarheid van haar merkwaardig hoekige, merkwaardig sierlijke silhouet en de trotse felheid van haar blik. Haar machtige en verfijnde stem. Je krijgt tegelijk zin om haar te beschermen en haar een pak slaag te geven.’ Kianda stapte in de regenzone. Haar lichte zijden jurk, van een extreem fel rood, plakte op haar huid en veranderde van kleur, werd donkerder, bijna purper. Door de laag uitgesneden rug waren de twee vleugels te zien die Kianda ooit in Japan had laten tatoeëren. Ik vind ze altijd weer indrukwekkend, hoe goed ik ze ook ken, vanwege de gedetailleerdheid van de veren en de trompe-l’oeiltechniek die de schijn van reliëf wekt. De vleugels bewogen op het ritme van haar ademhaling. Haar wilde vlammende haren, die zo veel vrouwen proberen na te bootsen, werden gedoofd, verloren glans en volume terwijl ze over de robuuste tekening van haar schouders vielen. Ik duwde het portier open en stapte uit de auto, een oude, diepgele Chrysler, een collectors item. De natte wind striemde mijn gezicht. Ik riep haar naam boven het rommelen van het onweer uit. Kianda draaide zich om en keek op hetzelfde moment stomverbaasd omhoog.
(Nu ik dit herlees, besef ik dat het net het scenario van een reclamespot lijkt. Dit is dan het moment waarop het flesje parfum in beeld zou moeten verschijnen. Het zou een passende naam moeten hebben, zoiets als La Tempête. Maar nee hoor. Hier verandert de film)
Ik volgde de blik van Kianda en zag een vrouw uit de lucht vallen. Ze viel — zwart, naakt, armen gespreid — bijna tegelijk met de bliksem. Door die bliksem spatte de baobab uiteen. Jaren geleden heeft een meteoroloog me uitgelegd dat de bliksem bomen kan laten ontploffen door een plotselinge verhitting van het sap te veroorzaken.”

 


José Eduardo Agualusa (Huambo, 13 december 1960)

 

De Amerikaanse dichter Kenneth Patchen werd geboren op 13 december 1911 in Niles, Ohio. Zie ook alle tags voor Kenneth Patchen op dit blog

 

Street Corner College

Volgend jaar zal het grafgras ons bedekken.
We staan hier nu, en lachen;
Kijken naar de meisjes die voorbijgaan;
We wedden op langzame paarden; drinken goedkope gin.
We hebben niets te doen; gaan nergens heen; niemand.

Vorig jaar was een jaar geleden; niets meer.
We waren toen niet jonger; en nu ook niet ouder.

Het lukt ons om de blik te hebben die jonge mannen hebben;
We voelen niets achter onze gezichten, hoe dan ook.

We zullen waarschijnlijk niet helemaal dood zijn als we sterven.
We waren nooit iets helemaal; zelfs geen soldaten.

Wij zijn de beledigden, broeder, de verlaten jongens.
Slaapwandelaars in een donker en vreselijk land,
Waar eenzaamheid een vies mes op onze keel is.
Koude sterren kijken naar ons, maatje
Koude sterren en de hoeren.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Kenneth Patchen (13 december 1911 – 8 januari 1972)

 

De Duitse dichter Heinrich Heine werd geboren in Düsseldorf op 13 december 1797. Zie ook alle tags voor Heinrich Heine op dit blog.

 

Geheim

Wij zuchten niet, droog zijn de ogen, –
Een glimlach vaak en zelfs een lach!
In niet één blik of ander teken
Komt het geheim ooit aan de dag; –

’t Geheim dat met zijn woordloos lijden
In ’t diepste van de ziel verbloedt;
Krampachtig blijft de mond gesloten,
Al schreeuwt het in het wild gemoed.

Vraag het de zuigling in zijn wiegje,
Vraag het de doden in het graf,
Misschien dat zij je wel verraden
Wat ik je nooit te kennen gaf.

 

Vertaald door Marko Fondse en Peter Verstegen

 


Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)
Heinrich Heine monument in Berlijn

 

Zie voor nog meer de schrijvers van de 13e december ook mijn blog van 13 december 2021 en ook mijn blog van 13 december 2018 en ook mijn blog van 13 december 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

José Eduardo Agualusa, Kenneth Patchen, Heinrich Heine

De Angolese schrijver José Eduardo Agualusa werd op 13 december 1960 in Huambo geboren. Zie ook alle tags voor José Eduardo Agualusa op dit blog.

Uit: Regentijd (Vertaald door Harrie Lemmens)

“Die nacht droomde Lidia over de zee. Een diepe, doorzichtige zee vol trage wezens die gemaakt leken van hetzelfde weemoedige licht als je hebt in de schemering. Lídia wist niet waar ze was, maar ze wist wel dat die wezens kwallen waren. Terwijl ze wakker werd zag ze ze nog door de muren van haar kamer heen glippen, en toen moest ze denken aan haar oma, doña Josephine do Carmo Ferreira, alias nga* Fina Diá Makulussu, beroemd droomduidster. Volgens de oude vrouw stond dromen over de zee gelijk aan dromen over de dood. Het eerste wat ze zag toen ze haar ogen opende was de tijd op de grote wandklok: twintig over twaalf. Angola was dus al twintig minuten onafhankelijk, dacht ze, en ze verbaasde zich over het feit dat ze in dat bed lag, in het oude huis in Ingombotas.** Wat deed ze hier, in het centrum van Luanda, wat deed ze in dit land? Een zinloze vraag die haar dag in dag uit kwelde. Maar op dat moment had de vraag wat ze daar deed een andere betekenis. Haar hoofd was helder en ze voelde niets, noch de verbittering van een verliezer, noch de euforie van een overwinnaar (die nacht was ze het allebei). Het is de nacht van de sprinkhaan, dacht ze, en ze zag zichzelf als pasgeboren baby met een grote bidsprinkhaan op haar borst. *
Toen ze klein was, had de oude Jacinto haar dat verteld: “Vlak na je geboorte zag je moeder toen ze naar je keek een enorme bidsprinkhaan op je borst zitten.” Lang daarna herinnerde oma Fina haar aan het voorval en zei: “Het leven zal jou verslinden. Oma Fina was die maand honderdvijf geworden, maar ze was nog even fris en fit als altijd. Lidia geloofde alles wat ze zei, ook haar voorspellingen Heel even dacht ze erover haar te wekken en haar haar droom te vertellen, maar ze deed het niet, had er de kracht niet voor. Ze ademde diep de met kikombo-parfum* doordrenkte lucht in en voelde zich lichter. Een ver en vet rumoer drong haar oren binnen; ze kon de geluiden niet van elkaar onderscheiden maar wist dat het ging om geweerschoten, ontploffingen en kreten van pijn, woede en euforie. Eén en al razernij, maar er moest ook liefdesgekreun tussen zitten, geblaf van honden en het bonzen van harten. Lidia dacht aan Viriato da Cruz, dacht aan de dood, dacht aan het leven, dat buiten de dichte ramen van haar slaapkamer doorging. Ze ging rechtop zitten, stak haar hand uit naar het nachtkastje en pakte een langwerpig zwart notitieboekje, zo een waarin kruideniers met potlood hun dagomzet noteren. “Buiten voltrekt zich het leven,” schreef ze. Ze streepte de zin door en schreef: “Buiten voltrok zich het leven / in zijn volle ruwe schittering.” Daarna omcirkelde ze de twee versregels en voegde er de datum aan toe: 11 november 1975″.

 

José Eduardo Agualusa (Huambo, 13 december 1960)

 

De Amerikaanse dichter Kenneth Patchen werd geboren op 13 december 1911 in Niles, Ohio. Zie ook alle tags voor Kenneth Patchen op dit blog.

 

De tempel

De aarde verlaten was mijn wens, en geen wil hield mijn opgang tegen.
Vroeg, voordat de zon de wegen had gevuld met wagens
Die mensen naar bruiloften en moorden brachten;
Voordat de mensen het zelf van hun slaap verlieten, om rond te dwalen
In het donker van de wereld als geslagen beesten.

Ik nam geen bagage mee. Ik had geen paard, geen staf, geen geweer.
Ik was een eindje op weg en iets riep mij,
En zei,
‘Leg je hand in de mijne. Wij zullen samen God zoeken.’
En ik antwoordde: ‘Het is jouw vader die zoek is, niet de mijne.’
Toen vulde de lucht zich met tranen van bloed en slangen zongen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Kenneth Patchen (13 december 1911 – 8 januari 1972)

 

De Duitse dichter Heinrich Heine werd geboren in Düsseldorf op 13 december 1797. Zie ook alle tags voor Heinrich Heine op dit blog.

 

Waarschuwing

Zulke boeken publiceer je?
Lieve vriend, je bent verloren!
Als je streeft naar geld en ere
Moet je wel braaf kruipen leren.

Lag ’t aan mij, je zou ’t wel laten
Om zo tegen ’t volk te praten,
Zo te praten over papen,
Over hoge potentaten!

Lieve vriend, je bent verloren!
Vorsten hebben lange armen,
Papen hebben lange tongen,
En het volk heeft lange oren!

 

Vertaald door Marko Fondse en Peter Verstegen

 

Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)
Portret door E. Palm, ca. 1830

 

Zie voor nog meer de schrijvers van de 13e december ook mijn blog van 13 december 2021 en ook mijn blog van 13 december 2018 en ook mijn blog van 13 december 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

José Eduardo Agualusa, 225 jaar Heinrich Heine

De Angolese schrijver José Eduardo Agualusa werd op 13 december 1960 in Huambo geboren. Zie ook alle tags voor José Eduardo Agualusa op dit blog.

Uit: Het genootschap van onvrijwillige dromers (Vertaald door Harrie Lemmens)

“Het werd serieus tussen ons in september 1992, tijdens de eerste verkiezingen. De euforie ging toen hand in hand met de terreur. Mijn dagen waren gevuld met manifestaties, feesten, reizen in de provincie en oeverloze gesprekken in cafés, op veranda’s en in achtertuinen. De mensen vielen in slaap in de zekerheid dat het land zich aan de rand van de afgrond bevond en werden wakker in de overtuiging dat ze de eerste dagen van een lang tijdperk van vrede en vooruitgang beleefden. Kort daarna laaide de oorlog echter weer op, gewelddadiger dan ooit, en wij trouwden. In die tijd had ik de leiding over de cultuurredactie van de Jornal de Angola. Daarnaast schreef ik boekrecensies en interviewde schrijvers, musici en filmmakers. Ik hield van mijn werk. Lucrécia had een opleiding binnenhuisarchitectuur gevolgd in Londen, maar veel tijd besteedde ze niet aan haar beroep.
Haar vader, Homero Dias da Cruz, was op mysterieuze wijze rijk geworden in de laatste jaren van het eenpartijstelsel en de centraal geleide economie, toen uitdrukkingen als “proletarisch internationalisme” en “democratisch-revolutionaire dictatuur” nog populair waren en niemand over “primitieve kapitaalaccumulatie” sprak als eufemisme voor corruptie.
Homero was in 1973 afgestudeerd in de rechten aan de universiteit van Coimbra. Onmiddellijk na de onafhankelijkheid werd hij benoemd tot directeur van een belangrijke staatsonderneming. In 1990 trok hij zich, steenrijk inmiddels en lid van het centraal comité van de partij, terug uit de publieke sector en begon een firma ter ondersteuning van de mijnbouw. Hij is hard, streng, soms grof jegens zijn werknemers en medewerkers. Maar hij is wel altijd een attente echtgenoot en liefdevolle vader geweest. Hij regelde alles voor zijn kinderen. Zo kregen wij een appartement van hem. In Maianga. We leidden daar een rustig leventje. De oorlog raakte ons niet.
Lucrécia werd zwanger. Onze dochter werd op een stralende ochtend in maart geboren in een privékliniek in Londen. We noemden haar Lúcia. Ze groeide op als een vrolijk, gezond kind dat al heel vroeg blijk gaf van een vurige liefde voor vogels. Homero had een enorme volière in zijn tuin, waarin tientallen briltirannen, blauwfazantjes, witsterdikbekjes, Sint-Helenafazantjes en kanaries luidruchtig rondfladderden. Lúcia kon daar urenlang blijven staan met haar handjes aan het gaas. Ze probeerde contact te maken met de vogeltjes, had lang voor ze kon praten al geleerd het zingen van allemaal na te bootsen. Ik heb jarenlang gedacht dat mijn vader haar daarom Karinguiri was gaan noemen, een klein vogeltje uit Benguela. Die bijnaam is blijven hangen.
Pas toen een Portugese krant mij als correspondent in dienst had genomen en ik was gaan schrijven over politiek en samenleving, begon het te wringen tussen Lucrécia en mij. Niet dat Lucrécia afkeurde wat ik allemaal schreef. Politiek heeft haar nooit geïnteresseerd. Nee, het kwam door Homero, die moest er niets van hebben.
“Je hangt de vuile was niet buiten,” oordeelde hij een keer. “Ik hou er niet van dat je ons land zo te kijk zet in een buitenlandse krant.”

 

José Eduardo Agualusa (Huambo, 13 december 1960)

 

De Duitse dichter Heinrich Heine werd geboren in Düsseldorf op 13 december 1797. Dat is vandaag precies 225 jaar geleden. Zie ook alle tags voor Heinrich Heine op dit blog.

 

Adam de eerste

U stuurde met het vlammend zwaard
Uw hemelse gendarme
En joeg mij uit het paradijs,
Zonder enig recht of erbarmen.

‘k Ga met mijn vrouw van hier op pad
Naar andere landen op aarde;
Maar dat ik de vrucht der kennis at,
Verhelpt u niet met zwaarden.

Geen zwaard verhelpt dat ik u zie
Als klein en te beklagen
Al doet u zich nog zo gewichtig voor
Met dood en donderslagen.

O God! hoe erbarmelijk is toch dit
Consilium abeundi!
Dat is me een mooie Magnificus
Der aard, een Lumen Mundi!

Dat ik ooit de domeinen van Eden mis,
Dat zal mij niet overkomen;
Dat was niet echt een paradijs,
Daar waren verboden bomen.

Volkomen vrijheid is mijn eis!
En is die maar iets beperkter,
Dan wordt voor mij het paradijs
Meteen tot hel en kerker.

 

Vertaald door Marko Fondse en Peter Verstegen

 

Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)
Portret door Moritz Daniel Oppenheim, 1831

 

Zie voor nog meer de schrijvers van de 13e december ook mijn blog van 13 december 2021 en ook mijn blog van 13 december 2018 en ook mijn blog van 13 december 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

José Eduardo Agualusa, Kenneth Patchen

De Angolese schrijver José Eduardo Agualusa werd op 13 december 1960 in Huambo geboren. Zie ook alle tags voor José Eduardo Agualusa op dit blog.

Uit: Het genootschap van onvrijwillige dromers (Vertaald door Harrie Lemmens)

Ik werd vroeg wakker. Door het smalle raam zag ik langgerekte zwarte vogels voorbijvliegen. Over zulke vogels had ik net gedroomd. Het was alsof ze uit mijn droom naar de hemel waren gesprongen, een nat vel donkerblauw carbonpapier, met in de hoeken woekerende schimmel.
Ik stond op en liep blootsvoets in mijn onderbroek naar het strand. Daar was niemand. Dat wil zeggen, ik zag de man niet die in een donkergroene schommelstoel naar me zat te kijken terwijl de zon tegen de heuvels op klom. De lucht zou nu gauw gevuld worden met licht. Kleine golven die achter elkaar aan rolden vormden kanten schuimkragen. Achter mij rezen de rotsen omhoog en op die rotsen de cactussen, als gotische kathedralen tegen de uitslaande brand van de hemel.
Ik liep het water in en zwom met grote slagen. Sommige mensen zwemmen voor hun plezier. Anderen om fit te blijven. Ik zwem om beter te kunnen nadenken. Ik moet vaak denken aan een dichtregel van de Mozambikaanse dichteres Glória de Sant’Anna: ‘In het water ben ik precies.’
De dag tevoren was ik gescheiden. Ik zat op de redactie van de krant, O Pensamento Angolano, te werken aan een interview met een piloot toen de telefoon ging. Die piloot, Domingos Perpétuo Nascimento, is een oud-militair. Hij werd in de Sovjet-Unie opgeleid als piloot en vocht tijdens de burgeroorlog in de cockpit van een MiG-21 mee in Mavinga, de grootste veldslag op Afrikaanse bodem sinds de Tweede Wereldoorlog. Jaren later werd hij gevangengenomen door de rebellen, tijdens een aanval op een konvooi dat van Luanda onderweg was naar Benguela, en hij liep over naar zijn ontvoerders. Toen er met de dood van rebellenleider Jonas Savimbi, in februari 2002, definitief een eind kwam aan de burgeroorlog trad hij toe tot het kader van de nationale luchtvaartmaatschappij. Een paar dagen voor ik hem sprak had hij in een van de wc’s van zijn vliegtuig een tas met een miljoen dollar gevonden en naar de politie gebracht. Het is een goed verhaal. Het soort verhaal waarin ik me heb gespecialiseerd. Ik was zo fanatiek bezig dat ik de telefoon liet rinkelen. Het toestel hield even op en begon weer opnieuw. Ten slotte nam ik toch maar op en hoorde de bitse, bazige stem van Lucrécia: ‘Waar ben je?’
‘Op de krant…’
‘Kom als de bliksem naar de rechtbank, over een kwartier komt onze scheiding voor.’ Ik zei dat ik van niets wist. Niemand had me iets verteld. Lucrécia’s stem ging een toontje omhoog: ‘De rechtbank heeft je een dagvaarding gestuurd, alleen naar het verkeerde adres, heb ik pas net gemerkt. Ik had het niet goed doorgegeven. Nou ja, schiet op, je hebt tien minuten.’
We hebben elkaar leren kennen op een feestje. Onmiddellijk toen ik haar zag, wist ik dat ik met haar zou trouwen. Tegen een vriend zei ik dat ik haar bijna perfect vond: ‘Alleen jammer dat ze haar krullen wegwerkt.’ Tijdens al die jaren van ons huwelijk is het me nooit gelukt haar over te halen de krul in haar kapsel te houden, het gewoon zoals het is over haar schouders te laten golven. ‘Dan lijk ik net een roofdier,’ klaagde Lucrécia.

 

José Eduardo Agualusa (Huambo, 13 december 1960)

 

De Amerikaanse dichter Kenneth Patchen werd geboren op 13 december 1911 in Niles, Ohio. Zie ook alle tags voor Kenneth Patchen op dit blog.

 

Pastorale

De Duif loopt met plakkerige voeten
Over de groene kronen van de amandelboom,
Zijn veren besmeurd met warmte
Als honing
Die lui in de schaduw druppelt…

Iedereen die in die boomgaard staat,
Zo gevuld met rust en slaap,
Zou nauwelijks aandacht hebben gehad voor de heuvel
Dichtbij
Met zijn drie vreemde houten armen
Verheven boven een menigte bewegingloze mensen
– Boven de helmen van de soldaten van Pilatus
Flitsend als zilveren tanden in de zon.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Kenneth Patchen (13 december 1911 – 8 januari 1972)

 

Zie voor nog meer de schrijvers van de 13 december ook mijn blog van 13 december 2018 en ook mijn blog van 13 december 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

José Eduardo Agualusa, Anton H.J. Dautzenberg, Jack Hirschman, Adrian Chivu, Heinrich Heine, Kenneth Patchen, Jean Rouaud, Ida Vos, William Drummond

De Angolese schrijver José Eduardo Agualusa werd op 13 december 1960 in Huambo geboren. Zie ook alle tags voor José Eduardo Agualusa op dit blog.

Uit: A General Theory of Oblivion (Vertaald door Daniel Hahn)

“I’ve died,” thought Jeremias. “I’ve died, and that gecko is God.”
Even supposing that the gecko was indeed God, he would appear to be hesitating about what fate to assign to him. To Jeremias this indecision was even stranger than finding himself face-to-face with the Creator and the fact that He had taken on the form of a reptile. Jeremias knew, and had known for quite some time, that he was destined to burn for all eternity in the flames of Hell. He had killed, he had tortured. And if he’d started off doing those things out of duty, obeying orders, he had later acquired a taste for it. He only felt awake, whole, when he was racing through the night, in pursuit of other men.
“Make your mind up,” said Jeremias to the gecko. Or rather, he tried to say, but all that came out of his mouth was a dull, tangled thread of sounds. He made a second attempt, and, as in a nightmare, the dark rush of noise came again.
“Don’t try to talk. Actually, you’re not going to talk ever again.” Jeremias believed, for some moments, that it was God who was condemning him to eternal silence. Then he turned his eyes toward the right and saw a hugely fat woman leaning against the door. Her hands, with tiny, fragile fingers, danced before her as she spoke:
“Yesterday they announced your death in the newspapers. They published a photograph, it was quite an old one, I almost didn’t recognize you. They said you were a devil. You died, you were reborn, and you have another chance. Make the most of it.”
Madalena had been working at the Maria Pia Hospital for five years. Before that she had been a nun. A neighbor had witnessed the shooting of the mercenaries at a distance and had notified her. The nurse drove to the site on her own. One of the men was still alive. A bullet had passed through his chest, on a miraculous, perfect course that hadn’t hit a single vital organ. A second projectile had gone into his mouth, shattering his two upper incisors, then perforating his throat.
“I don’t understand what happened. Were you trying to catch the bullet in your teeth?” She laughed, her body shaking. The light seemed to laugh with her. “Yes, sir, those are some good reflexes. And it wasn’t even such a bad idea, either. If the bullet hadn’t found your teeth, it would have taken a different direction. It would have killed you or left you paralyzed. I thought it best not to take you to the hospital. They would take care of you and then when you were recovered they’d only shoot you again. So be patient, and I’ll look after you myself with what little resources there are. I just have to get you out of Luanda. I don’t know how long I’ll be able to hide you. If the comrades find you, they’ll shoot me, too. As soon as possible we’ll travel south.”

 


José Eduardo Agualusa (Huambo, 13 december 1960)

 

De Nederlandse schrijver Anton H.J. Dautzenberg werd geboren in Heerlen op 13 december 1967. Zie ook alle tags voor Anton H. J. Dautzenberg op dit blog.

Uit: Ik bestaat uit twee letters

“13 december 2016 [Tilburg, Carré] Vandaag over een jaar word ik vijftig. Het Jaar van Abraham is begonnen. Ik kan me er nog maar weinig bij voorstellen – vijftig. Een mijlpaal, volgens velen. Ik zie vooral een constructie, een gecultiveerd symbool dat nauwelijks te negeren valt. We hebben blijkbaar behoefte aan piketpaaltjes om het leven te structureren, van betekenis te voorzien.
Dertien vond ik een spannende leeftijd, dat weet ik nog goed, mijn tienertijd was begonnen. En die zou nog lang gaan duren: dertien, veertien, vijftien, zestien, zeventien, achttien, negentien. Er lag een tijdspanne voor me die ik niet kon overzien. De broer van een vriend van me was negentien, hij leefde in een wereld waarvan ik me geen voorstelling kon maken. Eenentwintig, dat getal luidde wéér een nieuwe fase in, of móést een nieuwe fase inluiden. Daarna kwam dertig, drieëndertig, veertig en nu dus vijftig.
Eerlijk gezegd heb ik die laatste ‘mijlpalen’ helemaal niet gevoeld. Misschien komt dat ook doordat ik mijn verjaardag al meer dan dertig jaar niet vier. Gefeliciteerd worden met iets waar ik niets voor heb moeten doen, dat beviel en bevalt me niet. Ik vind het sowieso niet fijn om felicitaties in ontvangst te nemen, ik heb de neiging om ‘prestaties’ tussen aanhalingstekens te zetten. Wellicht een residu van de ziekelijke verlegenheid waarmee ik lang heb geworsteld: let maar niet op mij, ik ben er niet. Vreemd genoeg bleven de prestaties toch komen, een gevolg van een geldingsdrang die ik niet heb kunnen beteugelen en die zich niets van de schaamte lijkt aan te trekken.
Negenenveertig jaar geleden werd ik dus geboren. 13 december 1967. Op een woensdag. Het was een donkere en koude dag lees ik op Datum.nl. ‘Een donkere en koude (max 7,0 °C) dag zonder zon. De lucht was geheel bewolkt, er woei een zwakke wind (2 Bft) met matige windstoten (3 Bft).’ Ik floepte om ongeveer 7.15 uur naar buiten, achteloos achter mijn broer aan. Althans, dat zegt mijn moeder altijd, dat ik moeiteloos naar buiten gleed.
‘Je hebt je broer het werk laten doen en je glipte er daarna gewoon uit.’ Telkens wanneer ze dit zegt – en dat is minimaal één keer per jaar – krijg ik de indruk dat ik daar indertijd bewust voor heb gekozen en dat ik als foetus al wist hoe ik mijn krachten moest verdelen. Ik ben inderdaad assertiever dan mijn broer, dus dat zal ze wel op de geboorte projecteren. Ik liep bijvoorbeeld al na negen maanden, mijn broer pas na vijftien maanden. Misschien was dat een gevolg van mijn baarmoederstrategie: doe jij het zware werk, maak jij de weg maar voor mij vrij. Drie minuten na Hub floepte ik er dus uit, in de Vroedvrouwenschool in Heerlen.”

 

 
Anton H.J. Dautzenberg (Heerlen, 13 december 1967)

 

De Amerikaanse dichter en sociaal activist Jack Hirschman werd geboren op 13 december 1933 in New York. Zie ook alle tags voor Jack Hirschman op dit blog.

 

The Sacificial Lamb

As I slept I heard
you call me in the voice
of our former life,
womanly, resonant, dark
eyelid of voice, voice with child,
voice of older passion, of
our lust and obscenities,
mimosa voice of vining power,
voice of blood and storm

And I went on sleeping,
I could no longer rise to that woman,
she had been wept away,
many tissues at the bedside
of a broken promise of wood,
many tissues in the broken
toilets of the hotel heart

She had arrived at you
called me in the voice of this life,
a girl’s voice, a voice at once
thin as a crik, as a hope like thread,
a fresh whisper of this new karma
of love

I see your confusion clearly
and when I am wide awake
and kiss you,
I pass through the light
water of the mask
and touch that dark ecstasy
again,
who is silent who is otherwise
wiser for the seachange,
who holds us both
loving orphans of her thrall
loving kisses of her continual
rebirth
gathered by our lips from
the scattered rags of air
where she flung herself
one garment-demented day.

1976

 

Calligraph
for Ruth

Her hair hysterical, thrown back at the sight
Of the rose my throbbing boyhood brought,
Incensed, how the man in me leaped from my blush
And struck a trembling smile upon her mouth,

And how, drawing a tattered kimono close,
With fingers soft as pounded paraffin,
She bent and lifted up a thin-necked vase
To put the flower in.

1956

 

 
Jack Hirschman (New York, 13 december 1933)

 

De Roemeense dichter en schrijver Adrian Chivu werd geboren op 13 december 1975 in Boekarest. Zie ook alle tags voor Adrian Chivu op dit blog.

Uit: The Street (Vertaald door Alistair Ian Blyth)

“…and he said no but it was obvious there was something wrong and I asked him have you caught syphilis? because that’s what Cip told us that you can catch it by kissing somebody and you can only get rid of it if you have injections and Romeo said let’s go round the back of the house for a bit and I told him hang on I’ll just drop off my satchel and then I’ll come back and he said bring it with you and I said no wait a bit I’ll be right back and I ran home but neither my mother nor sister were there and I left my satchel in the hall I took a piece of cheese from the fridge I stuffed it in my mouth I went outside and I went with Romeo behind the house and Romeo lit a cigarette leaned against a tree and looked at me frowning and I didn’t know what to do and I put my hands in my pockets and I waited for him to say something and he asked me what are you playing at? and we both heard my auntie calling him Romeo Romeo and he said we’ll talk later and he threw away the cigarette and he was going inside but I followed him and asked what do you mean? and he didn’t answer and my auntie’s top lip was swollen and when she saw me she covered her mouth with her hand and I looked away and she asked me how is it going at school? and she lowered her hand and smiled at me and I said all right and she asked me would you like some syrup? and I said yes thanks and I followed her into the kitchen and I jumped up on to a stool and she opened the fridge and took out the bottle of syrup and Romeo asked her from the doorway what do you want? and my auntie told him not to use that tone and Romeo asked her again in the same tone and she said I don’t want anything and if you’ve got something to say and she poured the syrup into my glass and Romeo said I haven’t got anything to say and my auntie told him I would have explained it to you myself and Romeo said I don’t need you to explain anything to me…”

 

 
Adrian Chivu (Boekarest, 13 december 1975)

 

De Duitse dichter Heinrich Heine werd geboren in Düsseldorf op 13 december 1797. Zie ook alle tags voor Heinrich Heine op dit blog.

 

Dass du mich liebst

Dass du mich liebst, das wusst ich,
ich hatte es längst entdeckt;
doch als du mir gestanden,
hat es mich tief erschreckt.

Ich stieg wohl auf die Berge
und jubelte und sang;
ich ging ans Meer und weinte
beim Sonnenuntergang.

Mein Herz ist wie die Sonne
so flammend anzusehn,
und in ein Meer von Liebe
versinkt es groß und schön.

 

Der Hirtenknabe

König ist der Hirtenknabe,
Grüner Hügel ist sein Thron;
Über seinem Haupt die Sonne
Ist die große, goldne Kron.

Ihm zu Füßen liegen Schafe,
Weiche Schmeichler, rotbekreuzt;
Kavaliere sind die Kälber,
Und sie wandeln stolzgespreizt.

Hofschauspieler sind die Böcklein;
Und die Vögel und die Küh,
Mit den Flöten, mit den Glöcklein,
Sind die Kammermusici.

Und das klingt und singt so lieblich,
Und so lieblich rauschen drein
Wasserfall und Tannenbäume,
Und der König schlummert ein.

Unterdessen muß regieren
Der Minister, jener Hund,
Dessen knurriges Gebelle
Widerhallet in der Rund.

Schläfrig lallt der junge König:
“Das Regieren ist so schwer,
Ach, ich wollt, daß ich zu Hause
Schon bei meiner Kön′gin wär!

In den Armen meiner Kön′gin
Ruht mein Königshaupt so weich,
Und in ihren schönen Augen
Liegt mein unermeßlich Reich!”

 

Die Jahre kommen und gehen

Die Jahre kommen und gehen,
Geschlechter steigen ins Grab,
Doch nimmer vergeht die Liebe,
Die ich im Herzen hab.

Nur einmal noch möcht ich dich sehen,
Und sinken vor dir aufs Knie,
Und sterbend zu dir sprechen:
“Madame, ich liebe Sie!”

 

 
Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)
Cover biografie

 

De Amerikaanse dichter Kenneth Patchen werd geboren op 13 december 1911 in Niles, Ohio. Zie ook alle tags voor Kenneth Patchen op dit blog.

 

The Artist’s Duty

So it is the duty of the artist to discourage all traces of shame
To extend all boundaries
To fog them in right over the plate
To kill only what is ridiculous
To establish problem
To ignore solutions
To listen to no one
To omit nothing
To contradict everything
To generate the free brain
To bear no cross
To take part in no crucifixion
To tinkle a warning when mankind strays
To explode upon all parties
To wound deeper than the soldier
To heal this poor obstinate monkey once and for all

To verify the irrational
To exaggerate all things
To inhibit everyone
To lubricate each proportion
To experience only experience

To set a flame in the high air
To exclaim at the commonplace alone
To cause the unseen eyes to open

To admire only the abrsurd
To be concerned with every profession save his own
To raise a fortuitous stink on the boulevards of truth and beauty
To desire an electrifiable intercourse with a female alligator
To lift the flesh above the suffering
To forgive the beautiful its disconsolate deceit

To flash his vengeful badge at every abyss

To HAPPEN

It is the artist’s duty to be alive
To drag people into glittering occupations

To blush perpetually in gaping innocence
To drift happily through the ruined race-intelligence
To burrow beneath the subconscious
To defend the unreal at the cost of his reason
To obey each outrageous inpulse
To commit his company to all enchantments.

 


Kenneth Patchen (13 december 1911 – 8 januari 1972)

 

De Franse schrijver Jean Rouaud werd geboren op 13 december 1952 in Campbon (Loire-Atlantique). Zie ook alle tags voor Jean Rouaud op dit blog.

Uit:The World More or Less (Vertaald door Barbara Wright)

“I who dread the company of men, whose conversations weary me, it was just my luck, after eight years of strict boarding-school discipline (the only femi-nine presence being provided by three old nuns with adolescent moustaches), to find myself now among the members of the Logreean Club’s reserve team, in the bleak rustic changing room erected alongside what you would have thought was a ploughed field, were it not for its chalk lines and goalposts. And this without any particular incli-nation on my part, unless, for want of anything better, as a time-honoured cure for Sunday boredom. But the weather was fit to freeze the tail off a brass monkey. Hence the haste of most of the players, when the final whistle blew, to take refuge within the four jerry-built walls of the shack, everyone making a point of knocking the mud off his boots against the concrete doorstep, thus leaving the ground strewn with cakes of earth punched full of stud holes, before making his way to his place, indicated by the hunchbacked peg his clothes are hanging on, and sitting down more or less wearily, according to his real or suggested state of fatigue, on the communal bench run-ning round the little room that reeks of the combined effluvia of camphorated oil and perspiration. A makeshift shelter: it has rectangular patches of cement between grooved uprights, a green metal door with wired glass which, with the little skylight in the comer over by the showers, allows in the feeble grey light of the winter afternoon, a single-sloping corrugated roof made of some composite material, but this provides sufficient protection against the Atlantic’s blend of wind, intense cold and rain, which paralyses the rare spectators now huddling under the awning of the refreshment bar, who make one wonder what pleasure they can possibly derive from such less than fascinating events.

 


Jean Rouaud (Campbon, 13 december 1952)

 

De Nederlandse schrijfster Ida Vos (meisjesnaam Gudema) werd geboren in Groningen op 13 december 1931. Zie ook alle tags voor Ida Vos op dit blog.

 

Uit: Terugkeer

“Jij mag straks, Sallo. Eerst ik.
‘…Leise flehen meine Lieder durch die Nacht…’
Ik moet eten.
Ik heb geen honger.
Mamma propt stukjes brood in mijn mond.
Ik wil niet! Ik bijt in mamma’s hand.
‘Au verdomme, nog allemaal echt,’ zegt mamma.
Ik ben echt.
Ik hou mijn mond stijf dicht.
‘Als je niet eet ga je dood, Claartje.’
Mamma, in haar slagersjas, is sterk.
Ik moet mijn mond open doen.
‘Vieze meid. Alles over mijn schone jas. Hou op. Als je niet eet…’
Ik eet wel weer. Ben ik lief, mamma? Ik zal het niet meer doen. Ik zal nooit meer overgeven.
Daar zit Sophie. Waarom zeg je niks?
Rechtop, Sophie. Hang niet zo scheef in je kinderwagentje.
Wacht, ik zal je helpen. Ga je mee naar school? Gil niet zo, Sophie. Ik ben het. Ik doe je geen kwaad.
Is het vrijdag? Dan moet ik gauw naar huis. De kip opzetten. Pappa komt thuis.
‘Waar gaan we naar toe, Claartje?’
‘Naar huis, mamma. Het is bijna sjabbes.Ik moet de kip opzetten.’
‘Ik doe het wel. Jij hebt de hele week gewerkt. Rust maar lekker uit.’ Mamma legt mijn hoofd tegen haar jas. De jas ruikt wit.
‘Kusje mamma. Ben ik lief?’
‘Je bent een schatje, Claartje. Kusje.’
Mamma heeft warme lippen en warme borsten… melk voor Sallo.
‘Niet knijpen, Claartje. Je moet niet zo hard in mijn borst knijpen. Dat doet pijn. Stoute Claar.’
‘Stoute mamma.’

 


Ida Vos (13 december 1931 – 3 april 2006)
Groningen in de Adventstijd

 

De Schotse dichter William Drummond werd geboren op 13 december 1585 in Hawthornden, in de buurt van Edinburgh. Zie ook alle tags voor William Drummond op dit blog.

 

De Bell Of St. Michel

Go ‘way, go ‘way, don’t ring no more, ole bell of Saint Michel,
For if you do, I can’t stay here, you know dat very well,
No matter how I close ma ear, I can’t shut out de soun’,
It rise so high ‘bove all de noise of dis beeg Yankee town.

An’ w’en it ring, I t’ink I feel de cool, cool summer breeze
Dat’s blow across Lac Peezagonk, an’ play among de trees,
Dey’re makin’ hay, I know mese’f, can smell de pleasant smell
O! how I wish I could be dere to-day on Saint Michel!

It’s fonny t’ing, for me I’m sure, dat’s travel ev’ryw’ere,
How moche I t’ink of long ago w’en I be leevin’ dere;
I can’t ‘splain dat at all, at all, mebbe it’s naturel,
But I can’t help it w’en I hear de bell of Saint Michel.

Dere’s plaintee t’ing I don’t forget, but I remember bes’
De spot I fin’ wan day on June de small san’piper’s nes’
An’ dat hole on de reever w’ere I ketch de beeg, beeg trout
Was very nearly pull me in before I pull heem out.

An’ leetle Elodie Leclaire, I wonner if she still
Leev jus’ sam’ place she use to leev on ‘noder side de hill,
But s’pose she marry Joe Barbeau, dat’s alway hangin’ roun’
Since I am lef’ ole Saint Michel for work on Yankee town.

Ah! dere she go, ding dong, ding dong, its back, encore again
An’ ole chanson come on ma head of ‘a la claire fontaine,’
I’m not surprise it soun’ so sweet, more sweeter I can tell
For wit’ de song also I hear de bell of Saint Michel.

It’s very strange about dat bell, go ding dong all de w’ile
For when I’m small garçon at school, can’t hear it half a mile;
But seems more farder I get off from Church of Saint Michel,
De more I see de ole village an’ louder soun’ de bell.

O! all de monee dat I mak’ w’en I be travel roun’
Can’t kip me long away from home on dis beeg Yankee town,
I t’ink I’ll settle down again on Parish Saint Michel,
An’ leev an’ die more satisfy so long I hear dat bell.

 


William Drummond (13 december 1585 – 4 december 1649)
Anniem portret uit 1609

 

Zie voor nog meer de schrijvers van de 13 december ook mijn blog van 13 december 2017 en ook mijn blog van 13 december 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa, Jack Hirschman, Kenneth Patchen, Anton H.J. Dautzenberg, Jean Rouaud, Ida Vos, William Drummond, Robert Gernhardt

De Duitse dichter Heinrich Heine werd geboren in Düsseldorf op 13 december 1797. Zie ook alle tags voor Heinrich Heine op dit blog.

 

Die Wahl-Esel

Die Freiheit hat man satt am End,
Und die Republik der Tiere
Begehrte, daß ein einzger Regent
Sie absolut regiere.

Jedwede Tiergattung versammelte sich,
Wahlzettel wurden geschrieben;
Parteisucht wütete fürchterlich,
Intrigen wurden getrieben.

Das Komitee der Esel ward
Von Alt-Langohren regieret;
Sie hatten die Köpfe mit einer Kokard,
Die schwarz-rot-gold, verzieret.

Es gab eine kleine Pferdepartei,
Doch wagte sie nicht zu stimmen;
Sie hatte Angst vor dem Geschrei
Der Alt-Langohren, der grimmen.

Als einer jedocn die Kandidatur
Des Rosses empfahl, mit Zeter
Ein Alt-Langohr in die Rede ihm fuhr,
Und schrie: Du bist ein Verräter!

Du bist ein Verräter, es fließt in dir
Kein Tropfen vom Eselsblute;
Du bist kein Esel, ich glaube schier,
Dich warf eine welsche Stute.

Du stammst vom Zebra vielleicht, die Haut
Sie ist gestreift zebräisch;
Auch deiner Stimme näselnder Laut
Klingt ziemlich ägyptisch-hebräisch.

Und wärst du kein Fremdling, so bist du doch nur
Verstandesesel, ein kalter;
Du kennst nicht die Tiefen der Eselsnatur,
Dir klingt nicht ihr mystischer Psalter.

Ich aber versenkte die Seele ganz
In jenes süße Gedösel;
Ich bin ein Esel, in meinem Schwanz
Ist jedes Haar ein Esel.

Ich bin kein Römling, ich bin kein Slav;
Ein deutscher Esel bin ich,
Gleich meinen Vätern. Sie waren so brav,
So pflanzenwüchsig, so sinnig.

Sie spielten nicht mit Galanterei
Frivole Lasterspiele;
Sie trabten täglich, frisch-fromm-fröhlich-frei,
Mit ihren Säcken zur Mühle.

Die Väter sind nicht tot! Im Grab
Nur ihre Häute liegen,
Die sterblichen Hüllen. Vom Himmel herab
Schaun sie auf uns mit Vergnügen.

Verklärte Esel im Gloria-Licht!
Wir wollen Euch immer gleichen
Und niemals von dem Pfad der Pflicht
Nur einen Fingerbreit weichen.

O welche Wonne, ein Esel zu sein!
Ein Enkel von solchen Langohren!
Ich möcht es von allen Dächern schrein:
Ich bin als ein Esel geboren.

Der große Esel, der mich erzeugt,
Er war von deutschem Stamme;
Mit deutscher Eselsmilch gesäugt
Hat mich die Mutter, die Mamme.

Ich bin ein Esel, und will getreu,
Wie meine Väter, die Alten,
An der alten, lieben Eselei,
Am Eseltume halten.

Und weil ich ein Esel, so rat ich Euch,
Den Esel zum König zu wählen;
Wir stiften das große Eselreich,
Wo nur die Esel befehlen.

Wir alle sind Esel! I-A! I-A!
Wir sind keine Pferdeknechte.
Fort mit den Rossen! Es lebe, hurra!
Der König vom Eselsgeschlechte!

So sprach der Patriot. Im Saal
Die Esel Beifall rufen.
Sie waren alle national,
Und stampften mit den Hufen.

Sie haben des Redners Haupt geschmückt
Mit einem Eichenkranze.
Er dankte stumm, und hochbeglückt
Wedelt’ er mit dem Schwanze.

 

 
Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)
Monument in Toulon

Lees verder “Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa, Jack Hirschman, Kenneth Patchen, Anton H.J. Dautzenberg, Jean Rouaud, Ida Vos, William Drummond, Robert Gernhardt”

Dolce far niente, Mary Oliver, Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa

Dolce far niente

 

 
Vor Weihnachten door Ernst Bosch, 1868.

 

Making the House Ready for the Lord

Dear Lord, I have swept and I have washed but
still nothing is as shining as it should be
for you. Under the sink, for example, is an
uproar of mice –it is the season of their
many children. What shall I do? And under the eaves
and through the walls the squirrels
have gnawed their ragged entrances –but it is the season
when they need shelter, so what shall I do? And
the raccoon limps into the kitchen and opens the cupboard
while the dog snores, the cat hugs the pillow;
what shall I do? Beautiful is the new snow falling
in the yard and the fox who is staring boldly
up the path, to the door. And I still believe you will
come, Lord: you will, when I speak to the fox,
the sparrow, the lost dog, the shivering sea-goose, know
that really I am speaking to you whenever I say,
as I do all morning and afternoon: Come in, Come in.

 

 
Mary Oliver (Maple Heights, 10 september 1935)

Lees verder “Dolce far niente, Mary Oliver, Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa”

Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa, Kenneth Patchen, Anton H. J. Dautzenberg, Jean Rouaud, Ida Vos

De Duitse dichter Heinrich Heine werd geboren in Düsseldorf op 13 december 1797. Zie ook alle tags voor Heinrich Heine op dit blog.

 

Deutschland. Ein Wintermärchen, Caput I (Fragment)

Ein neues Lied, ein besseres Lied,
O Freunde, will ich euch dichten!
Wir wollen hier auf Erden schon
Das Himmelreich errichten.

Wir wollen auf Erden glücklich sein,
Und wollen nicht mehr darben;
Verschlemmen soll nicht der faule Bauch,
Was fleißige Hände erwarben.

Es wächst hienieden Brot genug
Für alle Menschenkinder,
Auch Rosen und Myrten, Schönheit und Lust,
Und Zuckererbsen nicht minder.

Ja, Zuckererbsen für jedermann,
Sobald die Schoten platzen!
Den Himmel überlassen wir
Den Engeln und den Spatzen.

Und wachsen uns Flügel nach dem Tod,
So wollen wir euch besuchen
Dort oben, und wir, wir essen mit euch
Die seligsten Torten und Kuchen.

Ein neues Lied, ein besseres Lied!
Es klingt wie Flöten und Geigen!
Das Miserere ist vorbei,
Die Sterbeglocken schweigen.

Die Jungfer Europa ist verlobt
Mit dem schönen Geniusse
Der Freiheit, sie liegen einander im Arm,
Sie schwelgen im ersten Kusse.

Und fehlt der Pfaffensegen dabei,
Die Ehe wird gültig nicht minder –
Es lebe Bräutigam und Braut,
Und ihre zukünftigen Kinder!

Ein Hochzeitkarmen ist mein Lied,
Das bessere, das neue!
In meiner Seele gehen auf
Die Sterne der höchsten Weihe –

Begeisterte Sterne, sie lodern wild,
Zerfließen in Flammenbächen –
Ich fühle mich wunderbar erstarkt,
Ich könnte Eichen zerbrechen!

Seit ich auf deutsche Erde trat,
Durchströmen mich Zaubersäfte –
Der Riese hat wieder die Mutter berührt,
Und es wuchsen ihm neu die Kräfte.

 

 
Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)
Portret door Gottlieb Gassen, 1828

Lees verder “Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa, Kenneth Patchen, Anton H. J. Dautzenberg, Jean Rouaud, Ida Vos”

Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa, Kenneth Patchen, Anton H.J. Dautzenberg, Jean Rouaud, Ida Vos, Robert Gernhardt

De Duitse dichter Heinrich Heine werd geboren in Düsseldorf op 13 december 1797. Zie ook alle tags voor Heinrich Heine op dit blog.

Uit:Die Harzreise

„Die Stadt Göttingen, berühmt durch ihre Würste und Universität, gehört dem Könige von Hannover, und enthält 999 Feuerstellen, diverse Kirchen, eine Entbindungsanstalt, eine Sternwarte, einen Karzer, eine Bibliothek und einen Ratskeller, wo das Bier sehr gut ist. Der vorbeifließende Bach heißt »die Leine«, und dient des Sommers zum Baden; das Wasser ist sehr kalt und an einigen Orten so breit, daß Lüder wirklich einen großen Anlauf nehmen mußte, als er hinübersprang. Die Stadt selbst ist schön, und gefällt einem am besten, wenn man sie mit dem Rücken ansieht. Sie muß schon sehr lange stehen; denn ich erinnere mich, als ich vor fünf Jahren dort immatrikuliert und bald darauf konsiliiert wurde, hatte sie schon dasselbe graue, altkluge Ansehen, und war schon vollständig eingerichtet mit Schnurren, Pudeln, Dissertationen, Teedansants, Wäscherinnen, Kompendien, Taubenbraten, Guelfenorden, Promotionskutschen, Pfeifenköpfen, Hofräten, Justizräten, Relegationsräten, Profaxen und anderen Faxen. Einige behaupten sogar, die Stadt sei zur Zeit der Völkerwanderung erbaut worden, jeder deutsche Stamm habe damals ein ungebundenes Exemplar seiner Mitglieder darin zurückgelassen, und davon stammten all die Vandalen, Friesen, Schwaben, Teutonen, Sachsen, Thüringer usw., die noch heutzutage in Göttingen, hordenweis, und geschieden durch Farben der Mützen und der Pfeifenquäste, über die Weenderstraße einherziehen, auf den blutigen Walstätten der Rasenmühle, des Ritschenkrugs und Bovdens sich ewig untereinander herumschlagen, in Sitten und Gebräuchen noch immer wie zur Zeit der Völkerwanderung dahinleben, und teils durch ihre Duces, welche Haupthähne heißen, teils durch ihr uraltes Gesetzbuch, welches Comment heißt und in den legibus barbarorum eine Stelle verdient, regiert werden.
Im allgemeinen werden die Bewohner Göttingens eingeteilt in Studenten, Professoren, Philister und Vieh; welche vier Stände doch nichts weniger als streng geschieden sind. Der Viehstand ist der bedeutendste. Die Namen aller Studenten und aller ordentlichen und unordentlichen Professoren hier herzuzählen, wäre zu weitläufig; auch sind mir in diesem Augenblick nicht alle Studentennamen im Gedächtnisse, und unter den Professoren sind manche, die noch gar keinen Namen haben. Die Zahl der Göttinger Philister muß sehr groß sein, wie Sand, oder besser gesagt, wie Kot am Meer; wahrlich, wenn ich sie des Morgens, mit ihren schmutzigen Gesichtern und weißen Rechnungen, vor den Pforten des akademischen Gerichtes aufgepflanzt sah, so mochte ich kaum begreifen, wie Gott nur so viel Lumpenpack erschaffen konnte.“

 

 
Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)
Portret uit ongeveer 1820/ 25

Lees verder “Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa, Kenneth Patchen, Anton H.J. Dautzenberg, Jean Rouaud, Ida Vos, Robert Gernhardt”

Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa, Kenneth Patchen, Jean Rouaud, Ida Vos, Robert Gernhardt

De Duitse dichter Heinrich Heine werd geboren in Düsseldorf op 13 december 1797. Zie ook alle tags voor Heinrich Heine op dit blog.

 

Burleskes Sonett

Wie nähm die Armut bald bei mir ein Ende,
Wüßt ich den Pinsel kunstgerecht zu führen
Und hübsch mit bunten Bildern zu verzieren
Der Kirchen und der Schlösser stolze Wände.

Wie flösse bald mir zu des Goldes Spende,
Wüßt ich auf Flöten, Geigen und Klavieren
So rührend und so fein zu musizieren,
Daß Herrn und Damen klatschten in die Hände.

Doch ach! mir Armen lächelt Mammon nie:
Denn leider, leider! trieb ich dich alleine,
Brotloseste der Künste, Poesie!

Und ach! wenn andre sich mit vollen Humpen
Zum Gotte trinken in Champagnerweine,
Dann muß ich dürsten, oder ich muß – pumpen.

 

Deutschland. Ein Wintermärchen, Caput I (Fragment)

Im traurigen Monat November war’s,
Die Tage wurden trüber,
Der Wind riß von den Bäumen das Laub,
Da reist ich nach Deutschland hinüber.

Und als ich an die Grenze kam,
Da fühlt ich ein stärkeres Klopfen
In meiner Brust, ich glaube sogar
Die Augen begunnen zu tropfen.

Und als ich die deutsche Sprache vernahm,
Da ward mir seltsam zumute;
Ich meinte nicht anders, als ob das Herz
Recht angenehm verblute.

Ein kleines Harfenmädchen sang.
Sie sang mit wahrem Gefühle
Und falscher Stimme, doch ward ich sehr
Gerühret von ihrem Spiele.

Sie sang von Liebe und Liebesgram,
Aufopfrung und Wiederfinden
Dort oben, in jener besseren Welt,
Wo alle Leiden schwinden.

Sie sang vom irdischen Jammertal,
Von Freuden, die bald zerronnen,
Vom Jenseits, wo die Seele schwelgt
Verklärt in ew’gen Wonnen.

Sie sang das alte Entsagungslied,
Das Eiapopeia vom Himmel,
Womit man einlullt, wenn es greint,
Das Volk, den großen Lümmel.

Ich kenne die Weise, ich kenne den Text,
Ich kenn auch die Herren Verfasser;
Ich weiß, sie tranken heimlich Wein
Und predigten öffentlich Wasser.

 

 
Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)
Monument in St. Goarshausen

Lees verder “Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa, Kenneth Patchen, Jean Rouaud, Ida Vos, Robert Gernhardt”